| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Een tegenstelling. - De vurige wensch der liberalen. - Groote plannen en groote kapitalen. - Een wereldbibliotheek. - Doodenlijst. - Vreemde en eigen grootheid geëerd. - Een nieuw bewijs van den nationalen zin onzer Koningin.
Mijn woning ligt ver buiten stadsgewoel,
Te midden akkers en bebloemde weiden.
Door rechte slooten, wilg-omzoomd, gescheiden,
Wier zilvren loover wuift in winden koel.
Als ik van stad kom is mijn huis het doel,
Waarnaar ik mijn verlangen heen voel glijden;
De boomen, die den weg aan beide zijden
Belom'ren, geven mij een kalm gevoel
Van buitenweelde .........
Tot dit sonnet, elders in zijn geheel te plaatsen, voelde ik mij geïnspireerd door het voorrecht van buiten te kunnen wonen, dicht bij Moeder Aarde, die uit haar rijken schoot in deze stovend-warme voorzomer-dagen, de schoonste beloften doet opbloeien; door het genot van die stille wijde velden, waar de koele avonden nauwelijks eenig gerucht tot u doen overkomen en men zich wil- en verlangenloos voelt zijn in het tijdelooze.
Ik geef U deze stemming alleen om de tegenstelling met wat Nederland in deze dagen beroert. Geheel het lage land tusschen Dollart en Schelde davert van krijgsgerucht. Fel bestoken de vrijzinnige partijen van alle kleur het Christelijk Ministerie en in het bizonder zijn bekwaam, behen- | |
| |
dig, strijdvaardig en onverschrokken hoofd, Dr Abraham Kuyper. De bladen staan elken dag vol van verkiezingsartikelen en de tijdelijke propagandablaadjes verrijzen als paddestoelen uit den grond. In de kleinste gehuchten van het land worden politieke vergaderingen belegd, waar de hartstochtelijkste debatten gehouden worden en de tegenstanders elkaar de liefelijkste benamingen naar het hoofd slingeren. 't Zijn dikwijls meer publieke vermakelijkheden dan bijeenkomsten waar men elkaar wil trachten te overtuigen, wat naar mijn vermoeden trouwens nooit gebeurt. Ieder gaat even wijs of onwijs heen als hij gekomen is, vermeerderd misschien in haat voor zijn medemensch, die er toevallig een andere meening op na houdt.
En dit zijn nu pas de verkenningen en voorposten-gevechten; de groote slag wordt half Juni geleverd en de strijd zal hevig zijn als nooit te voren. Toch bij mijn weten hebben de Nederlandsche kiezers nooit hun toevlucht gezocht bij vuisten en knuppels, waar mondelinge ‘argumenten’ geen doel meer troffen, zooals dit het geval schijnt bij de Zuidnederlanders, indien ten minste Justus van Mauriks ‘Vlaamsche kiezer,’ door Henri de Vries menigmaal zoo voortreffelijk voorgedragen, een beeld der werkelijkheid geeft.
Al zal dus onze kalmer noordelijke landaard, mijn medekiezers, die warm loopen, voor al te ruwe praktijken behoeden, toch zal het er spannen en wanneer deze kroniek verschijnt is mogelijk reeds de vurige wensch der liberale en vrijzinnige partijen vervuld en heeft het Nederlandsche volk, zijn geuzentraditie getrouw, zich uitgesproken als niet langer te zijn gediend van een clericale regeering.
***
Men weet hoe lang de Haagsche Senaat beraadslaagd heeft alvorens een plaats aan te wijzen voor het Vredespaleis. Gelukkig is Carthago niet verloren gegaan, is in casu de vor- | |
| |
stelijke gift van Carnegie niet ingetrokken, zoodat het grootsche gebouw voor 't Hof van Arbitrage zal verrijzen en wel op het terrein van ‘Zorgvliet,’ de eens zoo grootsche en mooie buitenplaats van Jacob Cats aan den Scheveningschen weg in de beroemde boschjes. Men wil in dien naam reeds een ongezochte toespeling zien op de roeping van het vredespaleis, waar de zorg van 't Menschdom voor den oorlog zal vlieden.
Intusschen is er in ons land een doctor, de heer P.H. Eykman, opgestaan, die een Stichting voor Internationalisme heeft ontworpen. Het denkbeeld voor internationalisme is niet nieuw. Het zijn voornamelijk de socialisten, die steeds met voorliefde ‘de Internationale’ aanheffen, wat niet belet dat hun Duitsche collega's zich bij gevaar bereid verklaarden naar de grenzen te gaan als goede patriotten.
Verbroedering van alle volken is een heel mooi woord, maar het feit alleen, dat er zoovele rassen, volken en Staten zijn geworden uit den chaos van ongeorganiseerde aardebewoners, moet den sterksten utopist tot nadenken stemmen.
In den zin, waarin Dr Eykman het internationalisme opvat, kan het best met nationalisme samengaan, voorzoover zich dat laatste ten doel stelt de zedelijke kracht van zijn volk in een edelen geesteswedstrijd der natiën tot het hoogste op te voeren.
Ik zou hier niet zoo bij de nieuwste Nederlandsche ‘Stichting’ stilstaan - er zijn zooveel plannen, die een mooie neiging openbaren en verder nooit tot uitvoering komen - maar het verrassendste van de zaak is, dat er reeds geld en niet zoo'n klein beetje ook, voor beschikbaar is en dus aan de eerste voorwaarde van slagen is voldaan.
Weer is het de moderne Cresus, Andrew Carnegie, geweest, die in zijn onpeilbare schatkist een greep deed en Dr Eykman de beschikking heeft gegeven over 20,000,000 dollar (= honderd millioen frank).
| |
| |
De verwezenlijking der plannen is dus niet onmogelijk en daarom wil ik er nog iets meer van vertellen. Vooreerst dan wil de stichter Internationale Academies in het leven roepen b.v. voor paedagogie, hygiëne, economie, wetenschappen, schoone kunsten, godsdienst, landbouw, handel, recht enz. Zij behooren samengesteld te worden uit autoriteiten op het gebied der bepaalde werkzaamheid, samengebracht door de beschaafde volken der aarde, ten einde gemeenschappelijk de belangen voor dat gebied te bevorderen. In hoofdzaak zullen die instellingen theoretisch zijn, waarnaast als toepassing de practische zullen verrijzen.
De Internationale Academies behooren volgens den stichter niet te worden verspreid over de geheele aarde, maar bij elkander te worden gegroepeerd en zoodoende gezamenlijk den grondslag te leggen voor de internationale wereldstad Ze kunnen concentrisch gegroepeerd worden d.w.z op verschillende groote pleinen, die alle gelegen zijn rondom en door groote verkeerswegen verbonden met één gemeenschappelijk grootsch middelpunt, dat het beginsel der wereldstad, door Dr Eykman ‘de Internationale verbroedering der menschheid’ genoemd, symboliseert.
Een en ander zal velen met mij niet duidelijk zijn en men behoeft bepaald nog geen cynicus te wezen om te twijfelen niet alleen aan het tot stand komen van zulk een reuzenplan, maar aan de bereiking van het doel dat men er mee beoogt, al kan er veel goeds uit voortkomen.
De vrijgevige Amerikaan moet wel veel sympathie voor de Hollanders gevoelen om binnen twee jaar zulk een hernieuwd schitterend bewijs te geven van zijn groot vertrouwen in de kracht die van het vrijheidlievende kleine landje kan uitgaan voor wereldvrede en menschengeluk.
***
Nog een mooie stichting met ‘wereld’ als eerste samen- | |
| |
stellend deel is door den energieken publicist en pittigen stylist L. Simons tot stand gebracht.
Men kent zijn arbeid als journalist, als redacteur van wijlen Hollandia en van de opgang makende Studies in Volkskracht, als een der krachtigste voorvechters van University Extension.
Thans heeft hij een Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur opgericht en treedt hij als directeur-redacteur op der door haar geslichte Wereldbibliotheek.
Hij acht het niet ten onrechte noodig, dat ons volk en onzen stam de beste werken van allerlei aard onder haar bereik krijge.
Bibliotheken zijn voortreffelijke instellingen, maar ze zijn te zeldzaam. Bovendien om uit een boek het echte te kunnen halen, moet men het thuis hebben en in eigendom. Gemeenschappelijk bezit van boekwerken, vooral dure, is dikwijls noodzakelijk. Maar 't is 't ware niet en ook niet erg hygiënisch. Goedkoope boeken mogen niet op een koopje gedrukt worden. Ook in hun uiterlijk moeten zij getuigen van eerbied voor het innerlijk. Daar dan echter van geen winstgevende zaak sprake kan zijn en dus geen uitgever zich bereid zou verklaren, is de heer Simons kapitaal gaan zoeken en vond hij eenige vooruitstrevenden bereid een 40.000 gld bijeen te brengen.
Het doel is in de Statuten aldus omschreven:
a. Het doen uitgeven of uitgeven - op de meest zorgvuldige en verzorgde wijze - van een Wereldbibliotheek, bevattende de beste werken van verschillenden aard, in deeltjes van pl m. 20 cents;
b. Het aankoopen van fondswerken en het goedkoop verkrijgbaar stellen daarvan ten behoeve van boekerijen en leeszalen in Nederland, Ned. Indië, België, Zuid-Afrika enz. of ter verdere verspreiding tegen zoo laag mogelijken prijs;
| |
| |
c. Het arrangeeren met uitgevers van een bizondere goedkoope oplaag van hun nieuwe uitgaven, welke daarvoor in aanmerking komen, ten behoeve van die bibliotheken, en al wat verder strekken kan om de verspreiding van goede en goedkoope lectuur te bevorderen.
De wereldbibliotheek zal omvatten:
I. | Letterkunde (romans, verhalen, novellen, schetsen, verzen, bloemlezingen, geschiedenis der letterkunde) - Oorspronkelijk, voor zoover verkrijgbaar, of vertaald - Oud en Nieuw. - Alles zoo noodig met inleidingen en verklaringen. Mogelijk ook met illustraties. |
II. | Boeken voor jongeren (meest geïllustreerd). |
III. | Dramatische bibliotheek - Kunst en kunstgeschiedenis. |
IV. | Land- en Volkenkunde - Natuurkennis. |
V. | Geschiedenis (Geschiedenis der enkele volken - Persoonlijke herinneringen - Biografieën). |
VI. | Sociologie - Zedenleer - Godsdienst - Opvoeding. Reeds in Juli beginnen twee series te verschijnen. Voor 10 cnt per week (5.20 gld per jaar) ontvangt men 20 nummers in half linnen gecartonneerd, een welverzorgde uitgave, terwijl elk deeltje ± 144 blz. zal bevatten. |
De allerbesten op wetenschappelijk- en kunstgebied heeft de heer Simons als voorlichters of medewerkers. Plaats zou mij ontbreken voor alle klinkende namen, maar die van Prof Kern, Dr Bredius, Albert Verwey, Frederik Van Eeden zeggen genoeg en onder de vele toezeggingen noemt de redacteur ook, de Geschiedenis van Reinaert de Vos en van Tyl Uilenspiegel tot volksboeken bewerkt door Stijn Streuvels.
Als men ten slotte nog weet, dat deze blijkbaar naar Reclam's Universal-bibliothek gevormde Wereldbibliotheek van alle oude en nieuwe schrijvers van beteekenis in den
| |
| |
loop der jaren het beste en meest kenschetsende wil geven, dan is men zeker met den heer Simons ‘idealist genoeg om te gelooven aan het gezond verstand van ons publiek, dat toch niet zal weigeren van dat beste te koopen als het dit voor een prikje krijgen kan. En Zuid-Afrika zoowel als Indië en Vlaanderen zal hier zeker komen meêprofiteeren.’
Het wil mij voorkomen dat de heer Simons met de stichting dezer Wereldbibliotheek een zeer nuttig werk verricht heeft en ik beveel haar dan ook ten zeerste den Vlamingen aan.
***
Onze bladen zijn gewoon in hun oudejaarsavondnummer een lijst te geven van beroemde en bekende persoonlijkheden, die in het afgeloopen jaar overleden zijn. Wij vreezen dat de doodenlijst over 1905 zeer lang zal worden. Want gaat het-andere landgenooten als mij, dan hebben zij van Januari af ook den indruk gekregen: Er sterven vele bekenden. Daar zijn er voor wien dit het natuurlijk einde is na een welbesteed en eervol leven als b.v. prof. Gugel, oudhoogleeraar aan de Polytechnische school te Delft, door Thorbecke in 1864 tot dit ambt geroepen op 32-jarigen leeftijd en o.m. bekend door zijn standaardwerk De Bouwstijlen. Maar ook zijn er wier jonge leven schoon aan beloften plots verdort als een blanke bloesem door verraderlijke nachtvorst. Zoo is een nauwelijks meerderjarig Rotterdamsch acteur, de heer B. Rasch, ten gevolge eener kouvatting binnen een week bezweken.
Uit de schilderswereld, die zwaarbeproefde, heb ik weer drie namen op de doodenlijst te plaatsen, wel geen eersterangers maar toch kunstenaars van naam: Hein Dekker, Amsterdamsch teekenleeraar, lithograaf en schilder, die bijna 70 jaar mocht worden. Dan de jongere landschapschilder Willem Oppenoorth, bekend ook als goed illustrator.
| |
| |
Het droevigst en meest tragisch geval is echter de plotselinge dood van den 27-jarigen schilder H. Th. de Court Onderwater, wien ik de eer had persoonlijk te kennen en van wien velen de schoonste verwachtingen koesterden. Niemand minder dan Jozef Israëls zag in zijn jongensteekeningen een toekomstig talent. Ruim vier jaren studeerde de jonge kunstenaar te Parijs en toen hij even meerderjarig naar zijn geliefd Holland en zijn vaderstad Dordrecht terugkeerde, stuwde zijn neiging hem in de richting van het interieur, het clair-obscur, waarin onze grootmeesters van de oude en nieuwe scholen zoo bizonder uitmuntten.
Hij werkte in Brabant, later in het Gooi, dat Hollandsche Barbizon. Daar waar de oorspronkelijke kleederdracht nog eenigszins vooral bij de naburige visschersbevolking der Zuiderzeekust bewaard is gebleven, sloot hij zich aan bij de Laarder Schilderkolonie en met negen andere jonge artisten werd de in korten tijd naam makende Club de Tien opgericht. Door die jongelui werd gewerkt, gestreden en geleden. 't laatste niet het minst, want het kunstenaarsleven telt oneindig meer dagen van strijd en teleurstelling dan van triomf. Toch Court, zooals hij kortweg genoemd werd, had over dit laatste niet te klagen. In 1903 werd hem op de Amsterdamsche tentoonstelling de eerste prijs van het Willink Van Collen-fonds toegekend voor zijn portret van een boerenvrouw en op de Wereldtentoonstelling te St. Louis verleden jaar behaalde hij de zilveren medaille, met een kapitaal doek ‘Melkschenkende boerin’, o.m. in The Studio afgebeeld. Hij had succes en werd gewaardeerd. niet alleen om zijn zeer veel belovend talent, maar om zijn mooi karakter en beminnelijke persoonlijkeid. Hij behoorde tot die edele naturen van wie men naar waarheid kan getuigen: er was geen kwaad in hem.
Ik heb de onder bloemen bedolven baar door zestien zijner kunstbroeders naar de laatste rustplaats zien dragen en nog
| |
| |
weer eens verstard gestaan voor 't mysterie van leven en dood.
Dit heengaan vooral was een tragedie.
***
In mijn vorige kroniek toonde ik aan, dat Nederland naast zijn eigen groote mannen ook die van andere volken weet te eeren. Ik haalde als voorbeeld aan de hulde aan Cervantes, ik had er bij kunnen voegen de feestavonden ter eere van Schiller gehouden, hoewel die meest door Duitschers hier woonachtig waren ingericht en ook bleek uit krant- en tijdschriftartikelen, dat Schillers grootheid als dichter voor alle Nederlanders niet zoo onomstootelijk vaststaat.
Ik had ter voltooiing der reeks voorbeelden kunnen wijzen op het monument te Naarden (in het Gooi dicht bij de Zuiderzee) voor den grooten paedagoog Comenius, den Boheemschen balling, die in 1670 te Amsterdam stierf en in eerstgenoemde plaats begraven werd. Tot den voorzitter der Boheemsche vereeniging in onze hoofdstad die hun grooten landgenoot in Maart met een krans kwamen huldigen, sprak een der stedelijke bestuurders van Naarden: ‘Nederland in het algemeen en Naarden in het bizonder zal steeds met de grootste achting en zorg bewaren wat op hem betrekking heeft en wat hij ons heeft nagelaten.’
De Bohemers van Amsterdam schonken te dezer gelegenheid een schilderij aan de bij het monument bestaande Comenius-zaal, voorstellende de banneling zijn vaderland verlatend en op de grens een toespraak houdend tot zijn getrouwen. Ook is toezegging ontvangen dat vitrines zullen worden aangebracht om de kostbare herinneringen aan Comenius waardig ten toon te stellen.
Met het eeren van groote mannen door het nageslacht kan het anders vreemd gaan. Naast diegenen, welke een monument werden waardig gekeurd, zijn er evenvelen, zoo niet
| |
| |
meer en van meer beteekenis, die geen gedenkteeken ontvingen door impopulariteit of gebrek aan aandachtvestiging. Zoo is het met Christiaan Huygens gegaan. Zijn broeder Constantijn, de dichter, is veel meer bij het nageslacht in herinnering gebleven, naar hem zijn pleinen en straten genoemd en hij heeft zijn gedenkteeken halfweg de ‘Zeestraat’, den Scheveningschen weg door de Boschjes. Maar Christiaan, de ontdekker van vele geheimen des sterrenhemels, de uitvinder van het slingeruurwerk, de ingenieuse natuurkundige van wien Prof. Harting schreef dat zijn naam in één adem zal genoemd worden met die van Galileï en Newton, zoolang de natuurwetenschap zelve in eere gehouden wordt, die Nederlandsche geleerde welke in 1695 stierf, werd tot heden in eigen land door geen herinnering gehuldigd. Wel werd zijn naam aan verscheiden sterredeelen gegeven, wel is er een straat te Parijs die naar hem heet, maar Nederlànd veronachtzaamde hem in dit opzicht, tot.... een eenvoudig leeraar, maar een man door heel ons land bekend om zijn populariseering van de natuurwetenschap, Dr Bleekrode van 's Gravenhage plotseling kwam te overlijden, die zijn vereering voor den grooten landgenoot en voorzaat niet beter had kunnen toonen dan door een kapitaal van 40,000 gld. na te laten tot stichting van een standbeeld voor Christiaan Huygens. Deze daad strekt den eenvoudigen leeraar zelf tot onvergankelijke eer en waar de hoogleeraren Bosscha en Korteweg juist bezig zijn, zoo voortreffelijk Huygens' werken uit te geven, mag het Nederland der 20ste eeuw er roem op dragen den grooten 17de-eeuwer recht te hebben laten wedervaren.
***
Meermalen heeft Nederland tijden van verval en verslapping gekend, waarin de oude energie als uitgedoofd
| |
| |
scheen en men natuurlijk ook zijn groote mannen vergat. Maar het laatste kwart der 19de en het begin der 20ste eeuw hebben inderdaad een herleving op velerlei gebied gebracht, een loskomen van latente krachten, een arbeidsvermogen van beweging uit het arbeidsvermogen van plaats, een inspanning van alle krachten om weer in den wereldwedstrijd met succes te kunnen meedingen. En die eigen geestelijke ontwikkeling, dat winnen aan beteekenis heeft ook nieuwe erkenning aangebracht van de oude grootheid, die eens ons kleine land op velerlei gebied tot een der eerste Staten van Europa maakte. Het waren onze kunst en wetenschap die de 17de tot de Gouden Eeuw voor ons land stempelden. Rembrandt is nog nooit zoo bewierookt als thans, Vondel wordt bespiegeld, gecommentarieerd, gelezen, voorgedragen en weer opgevoerd. Jozef in Dothan, Jephta, De Leeuwendalers, en nu kortelings Maegden zijn door broodacteurs of studentengezelschappen weder voor het voetlicht gebracht, en ofschoon 't laatste treurspel het slechtst verzorgd moet geweest zijn, de bestudeering van Vondel kan er niet dan bij winnen.
En nog is er iets gebeurd, dat opmerking en waardeering verdient. Onze Koningin heeft in Meimaand haar jaarlijksch bezoek aan de hoofdstad gebracht. - Van dergelijke bezoeken vermeld ik altijd weinig of niets in deze kronieken omdat die officieele ontvangsten met hun plichtmatig vertoon mij zoo weinig zeggen ten opzichte der innige verstandhouding tusschen vorstin en volk. - Meestal pleegt er ook een galavoorstelling bij die gelegenheid in den Stadsschouwburg te zijn Aan H.M. wordt dan overgelaten een keuze uit het repertoire te doen. En waar vroeger meermalen een vertaald stuk de voorkeur scheen te erlangen, werd thans Vondel's Gijsbreght van Aemstel gekozen.
Nimmer nog heeft een lid van ons regeerend vorstenhuis
| |
| |
een voorstelling van dit elken nieuwjaarsdag opgevoerde treurspel bijgewoond. Alleen de laatste Stadhouder Willem de Vijfde heeft eens de kloosterscène er uit doen vertoonen.
Koningin Wilhelmina heeft met de keuze van Vondel's zoo geheel aan Amsterdams opkomst verbonden treurspel, een nieuw bewijs van haar nationalen zin gegeven.
1 Juni 1905.
C. van Son.
|
|