Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 10
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 5]
| |
Uit Noord-Nederland.Een heftige aanval op ons koloniaal beleid. - Vreedzamer en kunstzinniger arbeid. - Muurschilderingen. - De Goudsche kerkramen der gebroeders Crabeth. - Openbaarmaking van geschiedbronnen. - Gevelwedstrijd. - Weer luidt de doodsklok. - Kunst en populariteit. - Een veelbelovende ‘Prix de Rome’. - Tooneelnieuws. - Aan beloften geen gebrek. - Julia Van Lier-Cuypers in het land der blinden. - Vrijheidszucht en tuchteloosheid. - Lijfstraffelijke rechtspleging voor de jeugd. - Matigheid, drankwet en blauwe knoop. - Het Vredespaleis. Als ik begin met ditmaal den naam van Jhr. Victor de Stuers onder de aandacht der lezers van dit Tijdschrift te brengen, dan wil ik hem, waarschijnlijk tegen veler verwachting in toch niet noemen als lid der Staten-Generaal voor het Limburgsch district Roermond, want dan zou ik moeten gaan uitweiden over den onverwacht-heftigen aanval van dezen katholieken afgevaardigde op het beleid der christelijke regeering en der Indische troepenaanvoerders in zake de treurige omstandigheden der expeditie naar de Gajooen Alaslanden als een gevolg van het krachtig en succesvol optreden tegen de Atjehers. Niet dat De Stuers zijn verontwaardiging over de uitgebreide vrouwen- en kinderenslachting heeft gelucht is treurig - men kan voor zulke gruwelen een zachten naam uitdenken en ze een oorlogsnoodzakelijkheid noemen, een gruwel blijven ze als de geschiedenis van Saidjah en Adinda uit Multatuli's Max Havelaar - maar dat de Buitenlandsche pers er munt uit slaat tegen ons | |
[pagina 6]
| |
koloniaal beleid, en loerende machtiger rijken dan wij hun blikken des te begeeriger naar onze bezittingen doet richten, dat is te bejammeren... Doch ik zou spreken over andere vreedzamer uitingen van dit kunstzinnig Tweede-Kamerlid. Het zij dan gezegd, dat ik hem liever zie en hoor als bewaker van onze oude kunst, als verdediger van het behoud onzer oude monumenten. Ik heb hem daarvoor reeds eenmaal in dit tijdschrift hulde gebracht. Telken jare blijkt uit de Begrooting van Binnenlandsche ZakenGa naar voetnoot(1) hoe die oude monumenten een onderwerp van de aanhoudende zorg der Regeering blijven uitmaken. Nu weer zijn subsidies uitgetrokken of vernieuwd voor kerken of gebouwen te Arnhem. Beekbergen, Bolsward, Den Briel, Dordrecht, Gouda, Haarlem (St-Bavo), Heerlen, 's-Hertogenbosch (St-Janskerk), Maastricht (O.L.V.), Middelburg (Raadhuis en vele andere gebouwen), Zutfen, Utrecht, Oudshoorn, Deventer (St-Lebuïnuskerk). De reeks verdeeld over 't gansche land is welsprekend. Niet zelden worden bij de restauraties oude muurschilderingen gevondenGa naar voetnoot(2) en te sterker blijkt dan met welk een onverschilligheid ons kerken-onttakelend voorgeslacht de kunst bejegend heeft. Zoo is kortgeleden te Dordrecht in de groote kerk o.m. een nis-schildering (Christus) ontdekt, terwijl te Hasselt onder leiding van den heer Hoefer van Hattum een fresco is blootgelegd, voorstellende de legende van den Heiligen | |
[pagina 7]
| |
Christophorus, die het kindeke Jezus over het water draagt. Sinds het vorig jaar is er een Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en een beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. De inventaris is reeds gemaakt, waardoor gemakkelijk voor ieder belangstellende is na te gaan, welke gebouwen in ons land uit een oogpunt van kunsthistorie waarde hebben. Aan de tweede en belangrijkste taak der Commissie: de beschrijving en afbeelding van al die monumenten zullen, verdeeld over de verschillende provinciën, meewerken de heeren De Stuers, Mr Overvoorde, Peters, Hoefer, Jos. Cuypers, Frederiks, prof. Evers, e.a. Nog wil ik wijzen op de herstelling van een der beroemde kerkramen der gebroeders Crabeth in de St-Janskerk te Gouda, mogelijk geworden door den steun van een Amsterdamsch kunstbeschermer, den heer Rahusen. In 1790 is een der beschilderde ramen door hagel vernield, met voorstellingen van het Heilige Avondmaal en de inwijding van den Tempel te Jeruzalem. Daar de oorspronkelijke teekeningen op ware grootte nog aanwezig zijn kan het geheel in zijn vroegeren staat worden teruggebracht. Aan de firma Schouten te Delft, de zeer gunstig bekende Nederlandsche fabrikanten van gebrand glas, is dit belangrijk vernieuwingswerk opgedragen.
Dat men ten onzent meer en meer belang begint te stellen in de oude kunst is een verheugend feit en getuigt mede van een nationale opleving, immers ‘wie oude grootheid eert, kweekt jonge grootheid aan’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 8]
| |
Een gevolg van een en ander is dat men ook dieper doordringt in de maatschappelijke geschiedenis van ons volk. Terwijl Prof. Blok's zesde deel van zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk is verschenen, is een commissie van historici, een paar jaar geleden van regeeringswege ingesteld voor openbaarmaking van geschiedbronnen, bezig te dien opzichte een stelselmatige uitgave voor te bereiden. Het onderzoek van vele binnen- en buitenlandsche archieven zal nog veel aan het licht kunnen brengen. Zoo is Dr Brom voor eenige jaren naar Rome vertrokken om de Italiaansche archieven te onderzoeken. Een belangrijk besluit voor deze beweging is de bepaling in de onlangs aangenomen nieuwe wet op het notarisambt, waarbij de notarieele archieven voortaan gemakkelijker toegankelijk zullen zijn voor geschiedvorschers. Voor de kunstgeschiedenis, vooral die der schilders, hebben ze reeds menige kostelijke bijdrage geleverd. Vooral in de Frans Halsstad, Haarlem, hoopt men ontdekkingen te doen. *** Sinds mijn vorige kroniek geschreven werd, zijn drie mannen van naam uit onze kunstenaarswereld weggerukt: twee schilders en één letterkundige Christoffel Bisschop stierf begin October in den ouderdom van 76 jaar. Zulk een verscheiden doet aan als een noodzakelijkheid. Zijn genre-stukken (veelal interieurs), stillevens en portretten vormen een nalatenschap, die hem altijd een plaats zullen aanwijzen onder de waarachtige artiesten. maar een eerste-ranger was hij niet. Droeviger was het overlijden van Theophile de Bock, den zeer bekenden Hollandschen landschapschilder, die schoon staande in het overgangstijdperk naar de impressionisten, toch ten volle mag gerekend worden tot onze beroemde Haagsche School. Al heeft hij met zijn berkenlanen en heidegezichten soms het gevaarlijk pad der populariteit betreden, | |
[pagina 9]
| |
nimmer heeft hij zijn leermeester Weissenbruch verloochent en dat hij een groot vereerder van Jaap Maris was, hij heeft het niet alleen in de levensgeschiedenis en karakterschets van dezen grooten als begeleiding van een prachtuitgave vol reproducties naar Maris geopenbaard, hij heeft het bewezen in zoo menig krachtig, breedgesmeerd, zuiverkleurig, malschgetoetst landschap en pas zag ik op een tentoonstelling van meesterwerken door den kunsthandel Scholtens en zoon van Groningen ingericht onder meer een ‘Rivier bij Storm’, waard om te gelden als uitmuntend staal onzer moderne school. Dat zulk een kunstenaar op 53-jarigen leeftijd valt als offer van een kwaal waarvoor hij tevergeefs in 't Zuiden herstel gezocht had, stemt weemoedigGa naar voetnoot(1). Ook Justus van Maurik, na Hildebrand onze populairste schrijver, was reeds lang ten doode opgeschreven. En al had deze novellist zijn roem feitelijk reeds overleefd, het was niet de ouderdom die zijn leven afsneed. Hij werd 58 jaar, maar is tot voor kort de humorist gebleven, die zelf evenveel schik in zijn humor had als de breede scharen van het lezend publiek, wie hij zoo ontelbare genoegelijke uren heeft verschaft, als de volle zalen, waarvoor hij tusschen '80 en '90 zijn zoo alom bekende novellen voordroeg, immer met uitbundig succes. De bundels zijn gedrukt en herdrukt, zijn tooneelstukken door alle gezelschappen opgevoerd, schoon nu reeds verouderd en leeg van niet meer inslaanden humor, die dikwijls bas-comique was. Wat zal men dezen letterkundige, die te weinig kunstenaar was, kapittelen na zijn dood? Zijn roem en bekendheid waren eerlijk verdiend, al | |
[pagina 10]
| |
heeft hij nooit den raad van Busken Huet opgevolgd om van Amsterdammer Nederlander te worden. Populariteit en degelijkheid loopen elkaar heel dikwijls uit den weg; wie het eene wil, kan het andere niet dienen, vooral als men een zaak drijft (Van Maurik had een sigarenfabriek) en aan literatuur feitelijk in de tusschenbedrijven doet. Een zijner bundels heet Uit het Volk. Deze titel typeert hem, zijn werk en zijn publiek, maar in die beteekenis zal hij dan ook met eere blijven genoemd, zoolang Geschiedenissen der Letterkunde naast de woordkunstenaars, de volksschrijvers als onmisbare elementen in de geestesontwikkeling van een natie blijven erkennenGa naar voetnoot(1).
Het stemt wel eens weemoedig dat voor de openvallende plaatsen niet altijd een opvolger is aan te wijzen. Ditmaal mag echter een ‘de kunstenaar is dood, leve de kunstenaar’ uitgeroepen worden, want een 23-jarig schilder heeft groote verwachtingen gewekt. Bij den prijskamp in schilderkunst aan onze Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam heeft de heer J.C.H. Sluyters den Prix de Rome behaald, zoo genoemd omdat den overwinnaar vier achtereenvolgende jaren door H.M. de Koningin een jaargeld van 1200 gulden wordt verleend om voornamelijk te Rome de klassieke kunst te gaan bestudeeren, hoewel Florence, Venetië en Spanje door de gelukkigen meestal in hun kunstreis worden opgenomen. Het onderwerp was ditmaal ‘Elisa het kind der Sunamitische vrouw opwekkend’, een keuze verband houdend met de vaardigheid die gevraagd wordt in het figuurschilde ren, het naakt en de drapeering. Naar de foto te oordeelen die wij van het bekroonde doek zagen, getuigt het werk van | |
[pagina 11]
| |
dezen jongen kunstenaar inderdaad ‘van groot talent en buitengewonen aanleg’, zooals de term in de aanbeveling der jury aan H.M. luidt, en mag van Sluyters, dien wij reeds als goed boeken illustrator leerden kennen, veel voor de toekomst worden verwacht. *** Tooneelnieuws in overvloed. Terwijl de oorspronkelijke Heyermans met zijn stukken, inzonderheid met zijn Schakels in Europa nieuwe lauweren aan zijn roem ziet toegevoegd, zijn wij hier de eerste maanden weer aan het teren geweest op geïmporteerde waar. Er werd en wordt van alles gespeeld: het modern zoowel als 't klassiek Engelsch tooneelspel, Duitsche drama's en possen, de Fransche klucht, en het salonspel van Dumas' tijd: een bont allegaartje waarin de namen van Shakespeare, Schiller en Molière onderbroken worden door fabrieksmerken, waarvan de naam niet langer bijblijft dan de uren in de komedie, dat men het programma in de hand houdt. En toch zou men verkeerd oordeelen, indien men meende, dat ons eigen tooneel, dat zoo aardig in de laatste jaren aan het opleven was, weer indommelt. Aan beloften geen gebrek. De koninklijke vereeniging Het Nederlandsch Tooneel nam ter vertooning aan Rooie Driek, door M. Constant, reeds door vroegeren tooneelarbeid bekend. De Nederlandsche Tooneelvereeniging heeft een nieuw stuk van Heyermans in studie: Allerzielen, en een tooneelspel, van Top Naeff (thans Mevr. Van Rhijn-Naeff): Weerzien. Nog worden dezen winter tooneelstukken verwacht van Dr Juris (J. de Koo), redacteur van ‘De Groene’, die eenige jaren geleden met een paar goede blijspelen verraste en van den coupletzanger Edouard Jacobs, schrijver van hat drama ‘'n Paaschlam’. Het Rotterdamsch Tooneelgezelschap voerde reeds op Kleine Menschen van een jong stadgenoot, Alb. van Waas- | |
[pagina 12]
| |
dijk, een stuk, dat door de kritiek werd afgemaakt, toch als ‘groot succes’ op de programma's wordt aangekondigd en dan ook veel publiek trekt, verder een driebedrijvig tooneelspel, Ontoerekenbaar van zekeren Frans van Erlevoort, dat hooger is aangelegd al bevredigde het evenmin, en ten slotte De referendaris-titulair van Cornelie Noordwal, de bekende schrijfster van Ursule Hagen. Het Haarlemsch Tooneel van Louis Bouwmeester vertoont dezer dagen Mea Culpa, een nogal drakerig tooneelspel in vijf bedrijven van Jhr. A.W.G. van Riemsdijk en nam een dramatische schets aan getiteld Naar 't Huis van Inte Onsman (schuilnaam), wiens Vergulde Leugens verleden jaar in den Salon des Variétés te Amsterdam de aandacht trok. Verder vernamen we dat de in den laatsten tijd zeer naar voren komende schrijver G. van Hulzen, een boert schreef en bezig is aan een drama. Er wordt dus blijkbaar veel gewerkt voor eigen tooneel ondanks het hier (gelukkig) ontbreken van staatspremiën, maar eerst aan het einde van het seizoen zal de balans kunnen worden opgemaakt en dan zal blijken of de oogst meevalt. Ik vrees, gezien den eersten pluk, het tegendeel. Een belofte van anderen aard heeft een 26-jarig industrieel gegeven, de heer Eduard Verkade, die er zijn trijpweverij in Twente aan heeft gegeven om zich geheel aan de tooneelspeelkunst te wijden. Zijn eerste proeve in het openbaar van voordracht-kunst heeft hij gegeven met een vertolking van Shakespeare's Macbeth, van welk treurspel hij de karakters uitbeeldde in een gedrapeerd kostuum en stemmig décor, welke hij in overleg met den schilder Jac. Van Looy had samengesteld. Hij heeft zich daarbij doen kennen als een knap acteur met sprekende gelaatstrekken, schoon gebaar en klankvol orgaan, zoodat de Koninklijke Vereeniging het Nederlandsch Too- | |
[pagina 13]
| |
neel onmiddellijk beslag op hem heeft gelegd. Wij zijn zeer benieuwd hem in die omgeving te zien optreden. Alvorens de planken te verlaten moet ik nogeven meedeelen, hoezeer ik het betreur, de ten uwent welbekende, begaafde tooneelspeelster mevr. Julia Van Lier-Cuypers in zulk een slechte conditie te hebben weergezien. Ik bedoel niet haar uiterlijk; dat is nog even statig en flink. Maar zij heeft het Haarlemsch Tooneel, waar zij met Louis Bouwmeester zoo uitmuntend in Heyermans' Schakels optrad, vaarwel gezegd om in een gezelschapje van blinden, onder een directeur die zich blijkbaar heel wat verbeeldt, één oog te spelen. In verschillende plaatsen van ons land is zij opgetreden in de Paraderol van Sarah Bernhardt, La dame aux Camelias, het bekende stuk van Dumas, dat zooals een geestig Fransch criticus kortelings opmerkte, den weemoed wekt van een vriend, wien de rimpels van den ouderdom gaan ontsieren. Het is vooral een volkspubliek dat deze voorstellingen bijwoont, althans te oordeelen naar die welke ik zag. Eén scène trof toen bizonder pijnlijk. De engelenbak gedroeg zich bij de groote scène tusschen Margaretha Gauthier en Armands Vader zoo onrustig en onhebbelijk (zie het hoofdstukje in deze kroniek gewijd aan onze volksmanieren), dat Mevr. Van Lier-Cuypers in eens afbrak en voor het voetlicht tredend, dreigde niet verder te zullen spelen als een zeker deel van publiek zich niet beleefder gedroeg. Deze tooneelspeelster, die, evenals Mevr. Kerckhoven-Jonkers en wijlen Mevrouw Beersmans, nimmer haar Vlaamsch temperament verloochent, kon zich dergelijke bejegeningen en ontgoochelingen sparen, door zich aan te sluiten bij een degelijk gezelschap en zich tevreden te stellen met het opgaan in een goed geheel. Een kunstenares van haar talenten, die er tusschen minder- en onwaardige krachten niet op verfijnen, zal het | |
[pagina 14]
| |
toch niet moeilijk vallen bij een onzer eerste gezelschappen een plaats te bekomen. *** In den laatsten tijd is het vraagstuk der tuchteloosheid van ons lagere volk, inzonderheid onzer straatjeugd, weer ter sprake gekomen, omdat het meer dan tijd wordt dat, in de groote steden vooral, de veiligheid en rust der burgers gevrijwaard worde voor de aanslagen, waaraan ze dagelijks van ‘l'age sans pitié’ blootstaat. Het verschijnsel is al oud en er zou dus geen bizondere reden zijn om afdoende maatregelen te gaan nemen, indien we niet te dezer zake herhaaldelijk door den vreemdeling waren ter verantwoording geroepen. Dat kwetst natuurlijk wel een weinig onze eigenliefde, ofschoon we ons verdedigen met onzen afkeer van het ‘maszregeln’ onzer naburen en onze aangeboren vrijheidszucht. De tuchteloosheid, die er de limiet van is, kan echter niet verdedigd worden. Als hoofden der meest vrijheidslievende partij van het Amsterdamsche socialisten congres in hun heimath weergekeerd, het mooie Holland beschrijven maar op de keerzijde der medaille de ruwheid der straatmenigte en de onaangename bejegeningen schrijven, waaraan vreemdelingen dikwijls zijn blootgesteld, dan moet dit als een ernstige aanklacht worden beschouwd. Trouwens hoe heeft een Amerikaansch gezelschap van kunstschilders en schilderessen, het vorig jaar te Haarlem vertoevend om het land van Frans Hals te bestudeeren, zich niet uitgelaten over Hollandsche ongemanierdheid. De leider, M. Chase, schreef toen: ‘Wij loven de behandeling ons ten deel gevallen door den middel- en hoogeren stand, maar door het straatpubliek zijn wij maar al te dikwijls lastig gevallen, beleedigd en uitgescholden. Onze dames werden gehinderd en bij het maken van haar schetsen met modder gegooid. Wij reizen veel, wij trekken door heel | |
[pagina 15]
| |
Europa, maar nooit heeft men ons dien overlast aangedaan.’ Braakensiek, de Justus van Maurik met de stift, teekende voor jaren reeds den Amsterdamschen straatjongen als den Koning van den publieken weg, tronend op een barricade van projectielen en omringd door een machtelooze menigte van burgers en smerissen, zooals de politieagenten in onze hoofdstad worden genoemd. Als middelen tot verbetering werden en worden weer aangeraden speeltuinen en schooltucht. Met die laatste is het echter zonderling gesteld, want in zeer vele plaatsen van ons land is de ‘lijfstraffelijke rechtspleging’ bij het onderwijs verboden. En de brutaaltjes die dat weten, durven hun onderwijzers gerust uitdagend toe te voegen: ‘Je mag toch niet slaan’ of ‘Je blijft van me lijf’. En bleef het daar nog maar bij, maar de zoogenaamd aanvallige jeugd is meermalen aanvallende jeugd in den letterlijken zin des woords. Dat elke paedagoog dientengevolge in benarde gevallen machteloos staat, spreekt van zelf, en er gaan dan ook vele stemmen op om een lijfelijke tuchtiging weer geoorloofd te stellen. Weer zeggen we, want de goede oude tijd handhaafde immers ook zijn gezag met de plak. Bilderdijk schetst des dorpsschoolmeesters tuchtmiddelen aldus ........ die roê, wier vreeslijk knellen
Dan moedwil, met een wenk, den teugel weet te stellen,
Der traagheid sporen geeft, 't ontzag in werking houdt,
En de ijselijke plak als naasten buur beschouwt.
Op een uithangbord der 17e eeuw worden een vader, die zijn onwillig zoontje ter school brengt, deze woorden in den mond gelegd: Slaet hem vrij, en spaert plack noch roê,
Eer ick hem elders doe.
Die tuchtigingen wenscht niemand weerom, vooral niet | |
[pagina 16]
| |
voor ‘faelen in 't spellen en lezen’, ‘papier besmodden’ e.d. als toen ter tijd de gewoonte was. Maar het soort jongens, dat alleen gevoelig is voor een ‘flinke aframmeling’ is gebleven, is ook nog van onzen tijd, en dat weerbarstig element in te toomen is een der plichten van een goed georganiseerde samenleving. *** Naast de zooeven behandelde tekortkoming van onzen landaard - misschien de fout van een deugd - moge een goede hoedanigheid staan. Wij Nederlanders zijn betrekkelijk matig. Die deugd houdt verband met onze werkzame natuur en ons doorzettingsvermogen. En toch heeft onze Regeering een nieuwe drankwet noodig geoordeeld. Dit is slechts schijnbaar in strijd met het zooeven gezegde. De heele belemmering van drankgebruik en drankverkoop is wellicht meer een uitvloeisel van de veldwinnende beweging voor geheel-onthouding dan bewijs van toenemende verslaafdheid van ons volk aan sterken drank. Al zijn de meeste Noordnederlanders niet van den ‘Blauwen Knop’ (het kenteeken der afschaffers), regel is dat in welk gezelschap men ook komt, verscheidenen voor alcoholische dranken bedanken, meer dan vroeger, en dat er ten onzent heel wat minder gedronken wordt dan b.v. in Belgie. De nieuwe drankwet is er dan ook feitelijk op ingericht, den minderen man de gelegenheid te benemen zijn toch reeds bescheiden weekloon op plaatsen te brengen waar het niet hoort, terwijl ze ook den clandestinen verkoop (d.i. buiten vergunning van overheidswege) met kracht tegengaat. Maar heel dat belemmeringssysteem past nu weer minder bij onzen vrijheidsgeest. Een onzer groote dagbladen had uit het ontwerp een groote reeks verbodsbepalingen saamgelezen, waarvan ieder verbaasd opkeek. En naar aanleiding van | |
[pagina 17]
| |
het artikel, waarin het hangen van gordijntjes voor de koffiehuisramen verboden werd, rijmde een tapper de volgende verzuchting: Zonder gordijn in den zonneschijn,
Voor ieder te kijk in de heele wijk
Vlak aan de straat, dat wordt kwaad.
Er is over die drankwet zoo druk en lang in de Kamer geredeneerd, ze is zoo veelvuldig beamendeerd, gewijzigd, besnoeid en uitgebreid, dat het er veel van had of de heeren zelf spraakwater in hadden. De volgende advertentie - mogelijk een grap, maar niet minder teekenend - kwam in een onzer bladen voor: Nieuwe drankwet art. 47. - Een weduwnaar met flink Café-Restaurant, die met de nieuwe Drankwet geen buffetjuffrouw mag, zoekt kennismaking met een flinke weduwe, met twee zeer knappe dochters, welke geen huwelijksplannen hebben. Intusschen de matige meerderheid onzer bevolking wordt door zulk een wet niet gedeerd en de verkoopers zoowel als de minnaars van een glaasje, die doof zijn voor de leuze der geheel-onthouders: Sluit Schiedam! zullen wel trachten weer door de mazen heen te glippen, al zijn die nu bizonder nauw aangehaald. *** Zooals men weet, is er in Den Haag zeer lang gesproken en geredekaveld over de plek waar het Vredespaleis, de Carnegiestichting, zou komen. Eindelijk heeft nu die zaak haar beslag gekregen. De Regeering heeft een terrein van 6 ½ hectare voor 440,000 gulden beschikbaar gesteld, liggend in de Maliebaan met als achtergrond het heerlijk Bosch van 's-Gravenhage,
nooit volprezen lustwarand,
liev'lingsplek van Hollands tuinmaagd,
pronksieraad van Nederland.
| |
[pagina 18]
| |
Zij schenkt het aan de Carnegie stichting als een bewijs van groote belangstelling, ofschoon de plek niet de onverdeelde goedkeuring van publiek wegdraagt. Het plan moet bestaan de verschillende mogendheden, die de Haagsche conventie mede onderteekenden, uit te noodigen een zeker bedrag - men spreekt van een half millioen - bij te dragen tot vorming van een kapitaal, uit welks renten de onderhoudskosten zullen worden bestreken, want de drie millioen van Carnegie zullen voor den bouw gebruikt worden. Er zal nu een internationale prijsvraag worden uitgeschreven voor een ontwerp, waarbij men zich een inrichting voorstelt als het paleis van justitie te Brussel. Zoo ergens dan zal hier de jury geen gemakkelijke taak hebben, want het aantal mededingers zal groot zijn. Onze Uilenspiegel, een oud en bekend spotbladje, heeft reeds een ontwerp gepubliceerd: Een gebouw met halfcirkelvormig front, in het middenstuk de ingang; de gapende muil van een reusachtigen doodskop; op het voorplein een standbeeld: een soldaat met tropee van strijdwapenen (een rechtmatige satire, waar einde 19de en begin 20ste eeuw niet anders dan gedaverd hebben van kanongebulder en wapengekletter). Zeker is dat men van het Hof van Arbitrage geen al te groote verwachtingen moet koesteren voor den wereldvrede en dat het Vredespaleis zelf wellicht nooit den dag zal beleven, waarop Beschaving den gruwelijken oorlog voor goed uit de samenleving der volkeren zal hebben gebannen. Maar als binnen zijn muren ernstig naar dat Ideaal zal worden gestreefd, dan doet het zijn hoogen plicht en zal het der gansche Menschheid ten goede komen.
Dubbeldam, 1 Dec 1904. C. Van Son. |
|