| |
| |
| |
In en om Deventer.
Een uur sporens in noordelijke richting van Gelderlands behoorlijke hoofdstad Arnhem, en zie, daar rijzen reeds van verre aan de rechterzijde van den weg de torens van Deventerop. Nog een breede bocht in snelle vaart afgelegd, en de trein houdt stil aan het station van den Staatsspoorweg, dat allerminst op eenige schoonheid kan bogen en naar welks vervanging door een doelmatiger en sierlijker gebouw met reikhalzend verlangen door Deventers ingezetenen wordt uitgezien.
Daar ligt de stad, omarmd door een breede gracht, die aan den rechterkant in golvende lijnen tusschen keurige villa's en schoone plantsoenen doorloopt, en aan weerszijden tot den IJselstroom reikt, voor ons.
Een lang verleden heeft zij achter den rug. In de tweede helft der achtste eeuw reeds als het markedorp Deventer bekend, waar de Angelsaks Liafwin het Christendom predikte en een bedehuis stichtte aan de Moedermaagd gewijd, werd de gunstig gelegen plaats al vroegtijdig het middelpunt van een druk handelsverkeer. In 896 werd hier reeds een rijkstol aangetroffen en, vóór de tiende eeuw ten einde was gespoed, een rijksmunt, waardoor haar welvaart snel toenam, maar tegelijk ook de stroopende Noormannen werden aangelokt, die plunderend, moordend en brandend, haar den ondergang nabij brachten. Uit de asch herrezen en in 1040 uit het gezag van den Duitschen keizer overgegaan in de macht van den bisschop van Utrecht, zag zij haar koophandel en scheepvaart snel herleven en verkreeg omstreeks 1200 een zelfstandigen be- | |
| |
stuurs-en rechtskring, waardoor zij tot een stad werd verheven, die den H. Lebuinus (Liafwin) tot schutspatroon verkreeg.
Sinds zij in het laatst der 13de eeuw in het Hanzeverbond werd opgenomen, nam haar beteekenis op handelsgebied grootelijks toe en bereikte zij haar hoogsten bloei in de eerste helft der 15de eeuw. Niet weinig droeg daartoe ook bij, dat zij in het midden der 14de eeuw onder hare zonen in Geert Groote den vader der moderne devotie mocht bezitten, wiens streven niet enkel naar vroomheid en reinheid van leven uitging, maar die ook diep gevoelde, dat onwetenheid de bron is van veel kwaad. Aan zijn geest, die voortwerkte in zijn vriend Florens Radewijnsz en de Broeders van het Gemeene leven, van wie zoo menigeen leerling en straks leeraar was aan de Deventerschool, zeldzaam bloeiend onder de leiding van mannen als Alexander Hegius, Johannes Synthius en Jacobus Faber, dankte Deventer een krachtig opleven op geestelijk en wetenschappelijk gebied, kenbaar uit een Thomas à Kempis, Nicolaas van Cusa, Rudolf Agricola, Paus Adriaan VI, Erasmus en tal van anderen, die hier eenmaal voedsel zochten en vonden voor hoofd en hart. En sinds in 1477 hier ter stede een eerste drukwerk de pers der Paffraidts verliet, stonden deze ‘printers’ en hunne vakgenooten, van Breda, van der Borne en Zuseler, de mannen der wetenschap trouw ter zijde, door de uitgave van allerlei geschriften ten dienste van kerk en school, zooals een honderdtal wiegedrukken, nog ter stedelijke Bibliotheek aanwezig, kan getuigen.
Nog nam de stad in macht en aanzien toe, toen zij in 1495 tot Keizerlijke Vrije Rijksstad werd verheven; maar sinds haar Heer, de bisschop van Utrecht, in 1528 zijn wereldlijk gezag over het landschap Overijsel aan Karel V overdroeg, konden diens oorlogen met Gelders hertog Karel,
| |
| |
die de rust en de veiligheid der ingezetenen bij herhaling kwamen verstoren, voor haar bloei slechts nadeelig zijn. Toen de Reformatie zich ook hier sinds 1566 krachtig deed gelden, de opstand tegen Philips II Deventer beurtelings in handen der Spanjaarden en der Staatsgezinden bracht, en ten gevolge van al deze beroeringen, de lasten zwaarder werden en velen hare veste verlieten, daalde de zon van haar voorspoed en grootheid gaandeweg. Kwam zij ook door de inname door Prins Maurits in 1591 voorgoed bij de Unie, haar stoffelijke welvaart keerde niet tot het vroegere hoogtepunt terug, maar ontving toch zekere vergoeding in de herleving van den zin voor wetenschap, die in 1630, ten gevolge van de uiterste wilsbeschikking van Jonkheer Balthasar Boedeker en zijne moeder, vrouwe Anna van Twickelo, leidde tot de oprichting van een Athenaeum Illustre, dat tot zijn opheffing in 1876 door mannen als Gronovius, Graevius, De Rhoer, Jonckbloet, Van Vloten, Burgersdijk, Vitringa en vele anderen, de wetenschap met eere heeft gediend. Ook de kunst vond hare verdienstelijke beoefenaars in de vermaarde kaartenmakers Jacobus van Deventer en Matthias Quadt, de graveurs van Dotecum en Haelwech, den voortreffelijken ‘Prince der Musiciens’ Sweelinck, en Hamburgs beroemden organist Jan Adams Reincken en de uitnemende schilders Gerhard ter Borch, van Zwolle geboortig, en Hendrik ter Brugghen, wier kostelijke doeken de Raadzaal ten Stadhuize nog heden versieren.
In de oostelijke helft des lands gelegen, bleef Deventer niet verschoond van de oorlogsfakkel, die in 1672 van vier zijden tegen de Republiek der Vereenigde Nederlanden werd gezwaaid. De stad gaf zich na een niet zeer krachtige verdediging aan den bisschop van Munster over en werd in 1674 weer in de Unie opgenomen, maar op voorwaarden, waardoor de macht van den magistraat
| |
| |
merkelijk werd ingekort, als straf voor de betoonde slapheid en eigenbaat tijdens het beleg van 1672. In de 18de eeuw wisten de leden der regeerende vroedschaps-familiën hunnen invloed weer te herwinnen; maar de Patriottentijd en de Revolutie-dagen brachten ook Deventer in beroering, en dat niet zonder schade voor de stoffelijke welvaart der burgerij. Met geheel het land deelde Deventer het lot, dat de Fransche overheersching over onze vaderen bracht, al vond het in koning Lodewijk geen onwelwillend Heer. Doch na in den winter van 1813-1814 de jammeren van een beleg, kloeker dan in 1672, doorgestaan te hebben, zag de stad den 26sten April 1814 de Fransche bezettingstroepen tot hare blijdschap vertrekken. Met trots mocht zij, als op een harer zonen, zien op Van der Duyn van Maasdam, een der drie mannen aan wie Nederland zijn verlossing van het Fransche juk te danken had, gelijk zij zich ook mocht beroemen de geboortestad te zijn geweest van Rutger Jan Schimmelpenninck, den Raadpensionaris der Bataafsche Republiek.
Sedert heeft zij, schoon zij aan Zwolle haar rang als hoofdstad van het gewest moest afstaan, onder het bestuur van het Oranjehuis al de zegeningen des vredes mogen smaken, haar welvaart zien terugkeeren en, sinds 1876 als vesting ontmanteld, zich aanmerkelijk uitgebreid en verfraaid, zoodat zij thans ruim 26.000 inwoners telt, in wier midden handel, industrie en fabriekswezen bloeien.
Een kruispunt van spoorwegen geworden, van Groningen naar Maastricht en van de Hoek van Holland naar Berlijn, nadat de groote spoorwegbrug over den IJsel tot stand kwam, is het vervoer van reizigers en goederen sterk toegenomen en mag Deventer zich ook daardoor in stoffelijken vooruitgang verblijden.
Met dat oud verleden achter zich, ligt Deventer daar
| |
[pagina t.o. 109]
[p. t.o. 109] | |

De Leeuwenbrug,
van de zijde van het Station.
| |
| |
van de landzijde voor ons, als wij, na het verlaten van den trein, het stationsplein hebben betreden en ons over de Leeuwenbrug stadswaarts begeven. Een blik, links langs de Handelskade met de Kazerne-gebouwen en de beide torens van de Bergkerk in het verschiet, en rechts naar den met villa's bebouwden singel en het schoone plantsoen, waar, bij den aanleg, van het terrein op voortreffelijke wijze is partij getrokken en den ganschen nazomer een rijke afwisseling van bloeiende heesters is te genieten, - en wij staan aan den ingang der stad. Zij maakt reeds dadelijk een vriendelijken indruk, gaande langs enkele villa's, door de Keizerstraat met haar flinke heerenwoningen, naar den Brink, het grootste der pleinen, omzoomd met in de Meimaand rijkbloeiende, zware kastanjeboomen. Wij laten aan de rechterhand de Korte Bisschopstraat liggen, die met een rechte hoek voortloopt in de Lange Bisschopstraat, en met deze de voornaamste winkelstraat uitmaakt, en krijgen op den Brink al spoedig de Wilhelmina-fontein met het beeld van de Deventer Stedemaagd in het oog, die den 31 Augustus 1898 werd onthuld. Aan de rechterzijde, in een inspringenden hoek van het plein, den Penningshoek genaamd, bevindt zich een merkwaardige gevel uit de 16de eeuw met zes in nissen geplaatste beelden van Fides, Spes, Charitas, Prudentia, Fortitudo en Temperantia, terwijl vroeger dat van Justitia nog op den top prijkte.
Daarachter bevindt zich het bij uitstek fraaie kerkgebouw der Doopsgezinde gemeente, met gebeeldhouwd eikenhouten spreekgestoelte en banken, gebrande glasvensters en kolossale koperen lichtkronen. Aan de linkerzijde van den Brink komen straten uit (Bergstraat, Menstraat, Rijkmanstraat) die naar de op eene hoogte liggende St. Nicolaas of Bergkerk, bij de Hervormden in gebruik, voeren, en door een smalle gang naar het karakteristieke Muntenpleintje, met het schil- | |
| |
derachtige Muntentorentje, een gedeelte van het gebouw, ‘waerinne deser landschaps muntofficie eertijts gewesen’. Ter rechter voeren smalle straten (de Groote en Kleine Overstraat) naar het midden der stad, de reeds genoemde Lange Bisschopstraat. Recht voor ons uit, aan het andere uiteinde van den Brink, verheft zich de vroegere Waag, thans de H.B. School voor meisjes, een fraai gebouw in overgangs-renaissance-stijl, in 1528 opgetrokken uit materiaal van twee Geldersche forten aan de overzijde van den IJsel, door de Deventenaars afgebroken, toen de Geldersche bezetting overhaast de vlucht had genomen voor de naderende troepen van Karel V. Het prijkt met een hoog, op pilaren rustend bordes, met opgaande trappen in renaissance-stijl, waar in 1556 Koning Philips in den persoon van zijn stadhouder, den Graaf van Aremberg, als Landsheer werd gehuldigd. Ongetwijfeld mag het tot Deventers meest merkwaardige bouwwerken uit vroegeren tijd gerekend worden.
Onmiddellijk op deze voormalige Waag volgende, trekt het ‘imposante Haus zu den drei goldenen Häringen, das’, zooals Professor Galland schreef, ‘den stolzesten der gleichzeitigen Antwerpener Bürger-residenzen nicht nachsteht’, de aandacht; en van daar door de Zandpoort voortgaande, bereikt men, met een bocht rechts afslaande, de rivier, die haar wateren met matige snelheid langs de stad en verderop voorbij Kampen, naar de Zuiderzee doet stroomen. Het is een fraaie aanblik, die ons hier treft. Al dadelijk door de rivier zelve, met haar vaartuigen en stoomschepen en tegen den avond ook menigwerf een sleepboot, die een reeks van grootere en kleinere vaartuigen stroomopwaarts trekt; met de lange schipbrug, vlak voor het midden der stad en deze met den Gelderschen oever verbindend, en nog meer in het verschiet de kolossale spoorwegbrug met haar drie groote bogen over den stroom en
| |
[pagina t.o. 110]
[p. t.o. 110] | |

De Voormalige Waag
op den Brink.
| |
| |
verscheidene kleinere spanningen over de uiterwaarden. Maar niet minder door het uitzicht op de overzijde, waar zich de malsche stadsweiden, met veelszins roodbont Overijselsch vee, aansluiten aan het hooge geboomte van de vlak over de stad gelegene wandelplaats de Worp, en waar, onder de spoorbrug door, het oog rust op de in deinzig waas wegdoezelende lijnen van het bekoorlijke landschap en den IJselstroom, die er zich door heen slingert.
De breede IJselkade, de Welle geheeten en zich verder voortzettende onder den naam van Onder de Linden en Kapjeswelle, met in de laatste jaren gebouwde sierlijke villa's, langs gaande, voorbij de Groote Societeit, die met het opschrift prijkt: ‘Hic liber non est, qui aliquando nihil non agit’ (Hij is geen vrij man, die tusschenbeiden niet eens niets doet), en vóór nog de schipbrug is bereikt, rechts omslaande, - komt men op het Groote Kerkhof, een ietwat wigvormig plein. Ter linkerzijde rijst indrukwekkend de Lebuinus- of Groote kerk op, bij de Hervormden in gebruik, die over de middelas een lengte heeft van 101.50 M., bij een breedte over het transept van 33.20 M. en met inbegrip der vroegere raadskapel tegenover het Raadhuis, van 41 M., terwijl de hooge toren, die evenals het uitwendige van de geheele kerk het karakter vertoont van de 15de eeuwsche Gothiek, gedekt wordt door een achtzijdige lantaren, in 1612 opgetrokken naar de plannen van den beroemden Amsterdamschen bouwmeester Hendrik de Keizer. Een opschrift bevat de woorden: ‘Fide. Deo. Vigila, Consule. Fortis. Age,’ een spreuk afkomstig òf van den schoolrector Sylvanus (1603-1619), òf van diens beroemden voorganger Alexander Hegius (1475-1498). Het inwendige bestaat uit drie schepen van gelijke hoogte en een verhoogd koor, waaronder zich een zeer bezienswaardige krocht bevindt. Terwijl van het oorspronkelijke bedehuis van Lebuinus niets is overgebleven, maakt deze
| |
| |
krocht nog een deel uit van de door bisschop Bernulphus in 1040 gestichte kerk en is van zuiver Romaanschen stijl, evenals nog enkele andere gedeelten van de kerk zelve. Behalve een voortreffelijk orgel, bevinden zich daarin nog een tweetal muurschilderingen van grooten omvang, ‘Het laatste oordeel’ en ‘De hof Gethsemané’ voorstellende.
Aan de zuidzijde van het Groote Kerkhof bevindt zich het Raadhuis, in 1693 opgetrokken van vierkante blokken grauwen steen, naar de plannen van Jacob Romans, architect van den Stadhouder-Koning Willem III. Een ruime vestibule, met krachtig sprekend stucornament, een twaalftal beulszwaarden aan eikenhouten wapenborden opgehangen, een paar groote tweehands statiezwaarden, vijf oude gildenborden en zeer fraai in eikenhout uitgevoerd snijwerk, geeft toegang tot de Raadzaal, waar het groote doek van Gerhard ter Borch, ‘De Deventer Magistraat van 1667’ in rijk vergulde lijst, en een viertal merkwaardige schilderijen van Hendrik ter Brugghen, de ‘Vier Evangelisten’ voorstellende, prijken. Ook de Burgemeesterskamer heeft een schoorsteen en kasten van merkwaardig goed eikenhouten snijwerk. De bovenverdieping is grootendeels in beslag genomen door de aanzienlijke Athenaeum-Bibliotheek, voortgekomen uit de boekerij van het Heer-Florenshuis van de Broeders van het Gemeene leven, en sedert 1597 Stedelijke boekerij geworden. Zij telt onder de 450 handschriften en even zoovele wiegedrukken zeer zeldzame exemplaren en heeft in haar groote en hooge zaal een uitnemende gelegenheid om hare schatten ten toon te stellen, gelijk van tijd tot tijd door den Bibliothecaris geschiedt. Op deze bovenverdieping berust ook het belangrijk Oud-Archief der gemeente, waarin een bijna volledige reeks van Cameraarsrekeningen van 1337 tot 1794, de statuten van het
| |
| |
Commanregilde van 1249 en een menigte bescheiden, het Hanzeverbond rakende, aanwezig zijn, en welks oudste stedelijk Charter van 1241 nog in ouderdom overtroffen wordt door een van het kapittel der St. Lebuinuskerk van 1169.
Vlak naast het Raadhuis bevindt zich het Landshuis, in de Middeleeuwen ‘de Brunenberg’ genaamd. Tot 1631 deed het dienst als Stadsherberg, maar werd toen verbouwd voor de vergaderingen van de Gedeputeerden van het landschap Overijsel. Van dien tijd is in hoofdzaak de renaissance-gevel afkomstig, dien het nog bezit, nu het dienst doet als Politie-bureau, terwijl op de bovenverdieping de stedelijke telefoondienst is gevestigd en in een der achtervertrekken een kabinet van zeldzaamheden is opgeborgen, wachtende op den tijd, dat deze in een goed ingericht Museum een waardiger plaats zullen vinden.
Nog enkele stappen verder, en men heeft de Societeit ‘de Hereeniging’ bereikt, oudtijds ‘de Steerne’ genaamd, waar reeds in 1337 de Schepenen der stad goede sier maakten en daarmee voortgingen toen het tot Stadswijnhuis werd verheven, waar o.a. Kardinaal Nicolaas de Cusa in 1451 als pauselijk Legaat ‘heerlijk onthaelt’ werd. Sinds 1836 deed het, geheel verbouwd, een kleine veertig jaren dienst als Athenaeumgebouw. Minerva had Bacchus verdrongen, totdat deze weer zijn oude rechten hernam en als van ouds ‘die burgerie hier haer vriendschap en liefde recoliert, ende alle ranceur ende onlust uyten herte spoelt, zoodat het in somma is den Grafhof van twisten ende van sorgen’, gelijk op een der muurvlakken in de conversatiezaal met de woorden van den Schoolrector Sylvanus, te lezen staat.
Buitengewone aantrekkelijkheid bezit eene in de kelders van het gebouw aangebrachte verwulfde kegelbaan, die den bezoeker wanen doet, dat hij zich in een der interessantste Duitsche Rathskellers bevindt. In deze kegelbaan,
| |
| |
geestig beschilderd en van tal van gezellige nissen en zitjes voorzien, slijten kijkers en spelers menig aangenaam uur. Toch is Minerva niet geheel geweken uit ‘diese heilige Halle’. Op de bovenverdieping biedt een voortreffelijk Leeskabinet aan weetgierigen rijkelijk voedsel voor hoofd en hart.
Van hier voortgaande, komt men langs de Groote Poot, door de Assenstraat, of door de Vleeschhouwerssteeg en de Kleine Overstraat, beide voornamelijk winkelstraten (in de laatste bevindt zich ook het Post- en Telegraafkantoor, eerlang door een nieuw en grooter te vervangen), weder op den Brink.
Ter linker zijde van de Societeit ‘de Hereeniging’ leidt de weg door de Kleine Poot òf achter de Lebuinuskerk om en door de Hofstraat naar de Nieuwe Markt, waar zich het Stedelijk Gymnasium bevindt, òf rechtuit naar de Stroomarkt, die in schuine richting overgestoken, toegang geeft tot de Engestraat, aan wier einde het kerkgebouw der R. Katholieke gemeente staat, eertijds de kloosterkerk der Minderbroeders, omstreeks 1338 gebouwd door Eleonora van Engeland, de ongelukkige gemalin van Gelderlands Hertog Reinoud II. De kerk zelve geeft weinig belangrijks te zien; maar zij is in het bezit van een fijn besneden ivoren kelk, volgens de overlevering door Lebuinus zelf gebruikt, een fraai bewerkten reliekenschrijn van afwisselend mat en gebruineerd koper, met kleurig email en fraaie steenen, in 1891 vervaardigd, een aantal prachtig bewerkte kerkgewaden uit de 16de eeuw en een kastje met de schedels en vier beenderen van Geert Groote en Florens Radewynsz.
Eer men nog dit kerkgebouw heeft bereikt, heeft men aan de rechterhand de Pontsteeg, waarin de H.B. School voor jongens, ter plaatse waar eenmaal het Lamme-van-Diesen-klooster en het Heer-Florenshuis hebben gestaan,
| |
[pagina t.o. 114]
[p. t.o. 114] | |

De Wilhelmina-Fontein
op den Brink.
| |
| |
en aan de linkerzijde de Bagynenstraat. Deze mag in waarheid de straat der gestichten worden genoemd. Achtereenvolgens worden daarin het Oude Vrouwenhuis, het Kinderweeshuis, het Groote en Voorster-Gasthuis, het St. Jurriengesticht en het St. Elisabeths-gasthuis, dat als Krankzinnigen gesticht dienst doet, aangetroffen. Het zijn alle zonder uitzondering kapitale stichtingen, rykelijk van stoffelijke middelen voorzien om weldadigheid te kunnen beoefenen.
Aan het einde dezer straat, die in de Smedenstraat uitloopt, bevinden zich aan den linkerkant de gebouwen van de Deventer-tapijtfabriek, die tot aan de Nieuwstraat reiken. Deze met roem bekende inrichting staat echter op het punt naar een nieuw gebouw buiten de stad overgebracht te worden, terwijl de groote terreinen bestemd zijn voor den bouw van een nieuw Post- en Telegraafkantoor, waaraan groote behoefte bestaat.
Op dit punt bevindt men zich in de onmiddellijke nabijheid van het sinds een 15-tal jaren nieuw gebouwde stadsgedeelte. De bij de Stroomarkt beginnende en hier langs de Tapijt-fabriek loopende Nieuwstraat, zet zich voort in de Zwolschestraat, waaraan de Graaf van Burenstraat, de Twickeloostraat en de Noordenberg-Singel palen, die alle naar de Kapjeswelle aan de rivier voeren. Het mag met recht een schoon kwartier worden genoemd, met vriendelijke tuinen en lommerrijk geboomte, waar de lindenbloesem geurt en de rozen prijken. Ter rechterzijde van de Zwolschestraat eindigt de Singel, die bij de Leeuwenbrug een aanvang nam. Wie hem in die richting langs gaat, ziet al spoedig voor zich uit het fraaie en uitmuntend ingerichte Ziekenhuis, nog altijd ook het St. Geertruiden-gasthuis genaamd, al staat het ook niet op de plek, waar het in de 14de eeuw aan de Hagesteeg en een eeuw later in de buurt van het tegenwoordige
| |
| |
Muggeplein te vinden was. Het monumentale gebouw met groote serres voor herstellende zieken en een flinken tuin, heeft van verschillende zijden een verrukkelijk uitzicht op het plantsoen, met zijn rijkdom van bloeiende seringen en acacia's, waarachter het bekoorlijke eilandje wegschuilt, waar zingende nachtegalen, kleurig pluimgedierte en statige en dartele watervogels oud en jong heenlokken. Wat de ligging aangaat moet het voor enkele jaren nieuw gebouwde R. Kathol. Ziekenhuis in de Nieuwstraat gelegen, verre daarbij achterstaan, al mag dit wat de inrichting betreft, ook met eere worden genoemd. Aan dienzelfden Singel vraagt nog de Rijkskweekschool voor Onderwijzers, een kloek en welingericht gebouw, een oogenblik aandacht, gelijk ook de Synagoge der Israëlitische gemeente in de Golstraat, vlak bij de Oostzijde van den Brink, die verdient, om haar typisch Oosterschen gevel.
Maar wij zijn reeds aan ons uitgangspnnt, de Leeuwenbrug en het nabij gelegen station, terug gekomen en behoeven niet andermaal in de stad terug te keeren, om de nog niet bezochte straten te doorkruisen. Het merkwaardigste is niet onopgemerkt gebleven en Deventer's omgeving wil ook haar aandeel hebben in onze belangstelling.
Wie van de overzijde van de Schipbrug, of van het einde van de hooge spoorwegbrug het panorama van Deventer voor zich ziet, zal gaarne van oordeel zijn, dat het uitzicht op de stad niet in aantrekkelijkheid onderdoet voor hetgeen, van de stadszijde gezien, de overkant te aanschouwen geeft. Die lachende huizen langs de rivier, waarboven de St. Lebuinustoren hoog uitsteekt, en die ter linkerzijde wegschuilen achter de hooge boomen van Onder de Linden en Kapjeswelle, en ter rechter uitloopen naar het Pothoofd, de losplaats der meeste
| |
[pagina t.o. 116]
[p. t.o. 116] | |

Gezicht op Deventer,
van de Stadsweide.
| |
| |
stoombooten en het station van de stoomtram naar Lochem en Borkelo, vormen een teekenachtig geheel.
Wie er den rug aan toekeerend, den straatweg terzijde van de Worp volgt, is spoedig aan de Buitensocieteit, met haar schoonen bloemenaanleg en groote muziekzaal, genaderd en bevindt zich op den weg, die over het dorp Twello naar Apeldoorn leidt. Na een kwartier uur gaans den IJseldijk, met zijn schoone vergezichten gevolgd te hebben, wandelt men tusschen verscheidene villa's door naar het bovengenoemde dorp Twello, maar vindt vooraf gelegenheid om zich in de tuinen of veranda's van de uitspanning Het Paviljoen of het Café Bloemink eenige oogenblikken neer te zetten.
De tocht naar Apeldoorn is voor den voetganger rijkelijk ver, maar wie een fiets tot zijn beschikking heeft of van den spoorweg gebruik wil maken, is er spoedig genoeg. En een bezoek aan Apeldoorn loont de moeite alleszins. Het is een groot luxe-dorp met honderden villa's, heerlijke parken (Oranje-park, Wilhelmina-park, Emma-park) en tallooze lanen, waarvan de Loo-laan de indrukwekkendste is. Loopende van de Hervormde kerk naar de Oranjenaald, vlak bij het Hotel Bloemink, is zij de weg naar het Koninklijk lustslot, Het Loo, waarvan de witgepleisterde muren reeds door het loover der boomen heenschemeren. Bij uitstek schoon is het uitgestrekte koninklijke park, dat daarbij behoort, door zijn rijkdom van bloemen, zijn groote vijvers, zijn reusachtig geboomte en het daartusschen gelegen oude Jachtslot Het Loo. Onder geleide van een tuinknecht is de toegang tot het park geoorloofd en bij afwezigheid der koningin kan ook een gedeelte van het paleis worden bezichtigd.
Wie zijn tocht nog verder wil uitstrekken, den Amersfoortschen straatweg op tot aan den tol, waar zich een peilloos diepe put met een merkwaardige echo bevindt,
| |
| |
en van daar links den weg naar Hoog-Soeren inslaat, zal zich rijkelijk beloond vinden. Een voetganger heeft daarvoor omstreeks 1 ½ uur noodig, en voor den terugtocht langs den steeds dalenden grintweg, die bij de kerk te Apeldoorn uitkomt, nog een uur. Wie de voorkeur geeft aan een fiets of rijtuig legt den afstand natuurlijk spoediger af, terwijl een kleine uitbreiding van zijn tocht naar het koninklijk Chalet en den Dassenberg dan groote aanbeveling verdient. Prachtige bosschen en verrukkelijke vergezichten vallen hier in ruime mate te bewonderen.
Denzelfden straatweg van Deventer af volgende tot midden in het dorp Twello en dan langs het gemeentehuis links afslaande, komt de vriend der natuur evenzeer op een fraaie wandeling langs de schoone buitengoederen de ‘Groote’ en de ‘Kleine Noorddijk’, en vervolgens langs het bijna vorstelijke buitengoed de ‘Lathmer’, onder de gemeente Wilp, naar de uitspanning ‘de Zutfen-boer’, in de onmiddellijke nabijheid van het kasteel ‘de Poll’. Onder zeldzaam zwaar geboomte, is het bij deze uitspanning kostelijk neerzitten. Verrukkelijk vooral is daar een wandeling langs een alleen voor voetgangers toegankelijk dijkje, dat zich tusschen het hoog geboomte van de Poll heenslingert en de meest verrassende gezichten geeft op de schoone waterpartijen en het kasteel zelve.
Een goed half uur verder op ligt het oude slot ‘Nijenbeek’, berucht in Gelderlands historie door de gevangenschap, die Eduard van Gelre er zijn broeder Reinoud, ‘den vetten Hertog’, in 1365 deed ondergaan, totdat hij na Eduards dood in 1371 de vrijheid herkreeg. De legende kent hem zulk een toename in lichaamsomvang toe, dat bij zijn bevrijding de deur benevens een stuk muur moest worden uitgebroken om hem door te laten. Aan een lekkere bete heeft het hem daar echter niet ontbroken. Reeds in
| |
| |
1365 zond de Deventer Magistraat ‘den hertoghe van Ghelre tot Nyenbeke, daer hi mit der woninghe ghecomen was, eyn deel snoke’.
Het oude slot, met zijn kolossaal dikke muren, waarvan in den loop der tijden een deel werd afgebroken, bevat in zijn ruime ridderzaal nog een merkwaardigen schoorsteen, die volgens kenners tot de 13de eeuw teruggebracht moet worden, alsmede een paar zeer oude deuren en een monument ter eere van Andries Schimmelpenninck van der Oije, Landdrost der Veluwe, terwijl men van het dak, door een stevige borstwering omgeven, een verrukkelijk vergezicht over den voorbijstroomenden IJsel en den wijden omtrek genieten kan. Van daar terugkeerende langs de uitspanning ‘De Gietelsche Brouwerij’ en ‘den Zutfen-boer’, bereikt men in 1 ½ uur gaans, voorbij het schoon gelegen buitengoed ‘Het Schol’, de Deventersche schipbrug weer.
Ook aan den rechteroever der rivier, en dus aan denzelfden kant als Deventer ligt, is de streek bijzonder fraai. De stoomtram naar Lochem en Borkelo toch brengt de bezoekers op de meest geriefelijke wijze binnen een kwartier tijds naar het schoone en boschrijke landgoed ‘Het Hassink’. Uitgestapt aan het begin der bosschen, bij de uitspanning ‘De Buitenkamp’, vindt ieder vrije wandeling in dit uitgestrekt lommerrijk oord. In de breede middellaan voortgaande, of een der vele zijpaden aan de linkerhand kiezend, bereikt men de schilderachtig tusschen het zware hout gelegen vijvers, terwijl aan den tegenovergestelden kant verschillende boschwegen meer in de nabijheid van het buitenverblijf zelve voeren.
Door Het Hassink heen, de tramlijn volgende, vindt men, even nadat men de spoorlijn van Deventer naar Zutfen is overgegaan, een breeden zandweg, die tusschen eiken- en dennenhout door, naar de uitspanning ‘de
| |
| |
Eikenboom’, in de onmiddellijke nabijheid van het station Gorssel, voert. Zoowel door de ingezetenen van Deventer als van Zutfen druk bezocht, biedt zij een geschikt uitgangspunt voor kleinere of meer uitgebreide wandelingen rondom en achter het kasteel ‘'t Joppe’ aan. Een bosch van zeldzaam hooge en als pilaren recht oprijzende beuken, ter zijde van en achter het woonhuis, maken een machtigen indruk. Koel en vredig is het hier onder het dichte lommer, dat zich als de hooge gewelven van een kathedraal boven onze hoofden samenbuigt.
Wil men zijn tocht nog verder uitstrekken en in oostelijke richting den grintweg volgen langs de herberg ‘De drie Kieften’, en de overblijfselen van het eenmaal machtige kasteel Dorth, teekenen van vervallen grootheid thans, naar het vriendelijke dorp Bathmen, dan biedt de kerk aldaar gelegenheid aan om een hoogstmerkwaardige muurschildering in oogenschouw te nemen. Naar het oordeel van den Heer Victor de Stuers omstreeks 1400 aangebracht, stelt zij de legende der 10.000 martelaren onder Keizer Hadrianus voor, en is bijzonder goed tot in de kleinste onderdeelen bewaard gebleven. Van hier kan men per spoor in een kwartier tijds te Deventer terug zijn, evenals zulks het geval is van het vlak bij de uitspanning ‘de Eikenboom’ gelegen station Gorssel. Wie ook aan dit dorp, de houtrijkste gemeente van heel ons land, nog een bezoek wil brengen, bereikt het van het station uit in een half uur tijds en kan, den straatweg in de richting van Deventer nog een drie kwartier volgende, aan de halte de Pessink met de stoomtram huiswaarts keeren.
Door de telkens zich meer uitbreidende ‘Voorstad’, aan gene zijde van de spoorbaan gelegen, voert een lommerrijke laan langs het buitengoed de Brinkgreve, een krankzinnigengesticht, dat ééne stichting uitmaakt met
| |
| |
het reeds vermelde in de stad zelve, naar het schilderachtige park Brabant en de buurschap Schalkharen, in een groot half uur te bereiken. Even voorbij den overgang van een beek, een zandweg aan de linkerhand inslaande, bevindt men zich spoedig te midden van de uitgestrekte bosschen onder de gemeente Diepenveen; achter het exercitie-terrein van de te Deventer in garnizoen liggende cavallerie heengaande, kan men, om niet te ver af te dwalen, meer dan één weg ter linkerzijde inslaan, en op den steenweg uitkomen, die vlak tegenover het gesticht de Brinkgreve begint en voorbij de landgoederen ‘Frieswijk’ en ‘Kranenkamp’, naar de dorpen Wezepe en Raalte leidt. Flinke wandelaars zullen zich de moeite rijkelijk beloond zien, als zij de bosschen van de Kranenkamp doorstekende, naar het buiten ‘de Hoek’, en van daar, den Boxbergerweg kruisende, in dezelfde westelijke richting koers zetten naar het dorp Diepenveen.
Wie echter Diepenveen gemakkelijker wil bereiken, heeft van Deventer uit, een anderen weg in te slaan. De reeds genoemde Boxbergerweg, die bij de viaduct over den Zwolschen weg te Deventer begint en door een tweede voorstad, ‘Buiten den Noordenberg’ geheeten, loopt, leidt daarheen. Even voorbij de Davo-Bierbrouwerij en den sierlijken Watertoren, komt men in een fraaie allée, die zich bij den tol in tweeën splitst. Recht doorgaande, langs het reeds genoemde buitengoed ‘de Hoek’ en verder langs ‘Zorgvliet’ en de ‘Eikelhof’, buigt de weg rechts af, voorbij het groote landgoed ‘Boxbergen’, naar Wezepe, en links langs ‘Spijkerbosch’, naar het welvarende dorp Olst, aan de spoorlijn van Deventer naar Zwolle.
Den anderen weg links bij den tol inslaande, heeft men spoedig het Pension en Café Ruimzicht bereikt en op een
| |
| |
uur afstands van Deventer, het vriendelijke dorp Diepenveen met verschillende buitenplaatsen, Oud-Rande en Roobrugge vlak bij het station van de lijn Deventer-Zwolle, en iets verder het zeer fraaie buitengoed Nieuw-Rande met schoone waterpartijen en zwaar geboomte. De vrije wandeling is daar echter niet vergund. De Diepen veensche kerk bij de Hervormden in gebruik, is nog de voormalige kerk of kapel van het weleer beroemde klooster van Augustijner nonnen, dat door den voortreffelijken vertegenwoordiger der ‘moderne devotie’, Johannes Brinkerinck, in 1401 gesticht en tot zijn dood bestuurd, sedert 1408 tot de kloostervereeniging van Windesheim behoorde.
Achter het reeds genoemde buiten Nieuw-Rande om, op den Zwolschen straatweg uitkomende, kan men in een klein uur tijds, voorbij de uitspanning de ‘Platvoet’, in Deventer terug zijn.
Wie echter nog een verderen toer verlangt te maken, kan van het dorp Diepenveen recht uit, langs het fraaie buitengoed Wijnbergen en het schilderachtige kasteel ‘de Haere’ met prachtig houtgewas en bekoorlijke waterpartijen, den zooeven genoemden straatweg weer bereiken; of wel hij kan, in stede van op een zeker punt links af te slaan naar laatst genoemd kasteel, rechts gaan langs het fraai gelegen Groot- en Klein-Hoenlo en van daar den grintweg volgen naar het station Olst.
Meer dan een van deze toeren is voor een wandelaar te ver, maar per fiets of rijtuig zeer aan te bevelen. Overal zal men ontwaren, dat Deventer aan alle zijden door fraaie omstreken omringd is, en dat zoowel de stad zelve als hare omgeving den vreemdeling niet teleur zal stellen. Mogen velen er een drangreden te meer in zien om het aldaar van 29 Aug. tot 1 Sept. te houden 28ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te bezoeken.
| |
| |
Wie nog een breedere beschrijving van Deventer en omstreken, opgeluisterd door een aantal photographische afbeeldingen, verlangt, zal wel doen zich den Beknopten Gids voor Deventer aan te schaffen, die op aanvrage tegen toezending van 30 centiemen in postzegels bij den Heer H. Meert, Spiegelstraat 20, te Gent, te verkrijgen is.
Deventer, Juni 1904.
J.C. van Slee.
|
|