Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 9
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 30]
| |||||||
De Bescherming van den Zuigeling.Onze tijd kenmerkt zich door het ontwaken van het sociale medelijden. Zoo is men ook meer en meer schuld gaan gevoelen wegens het gebrek aan zorg en toezicht welke lang aan den dag werd gelegd met betrekking tot de voortteling van den mensch. Thans is de maatschappij als 't ware aangegrepen door een gevoel van wroeging wegens de kindermoorden - het woord is niets te kras - welke daaruit zijn voortgevloeid. Talrijke misstanden zijn aldus aan het licht gebracht, en ons geslacht is tot het bewustzijn gekomen, dat de maatschappelijke bezorgdheid zich behoeft uit te strekken tot den zuigeling. Zelfs beschouwt de philanthropie het tegenwoordig als plicht zich mede te bekommeren om het kind vóór zijn geboorte: meer en meer wordt er naar gestreefd, om de toekomende moeder in gunstiger omstandigheden te plaatsen en aldus mede te werken om de geboorte voor te bereiden van gezonde kinderen, welke de hoogst mogelijke kans aanbieden om lang te leven. De puériculture, d.i. de wetenschap van de gezamenlijke zorgen voor het kind vóór de geboorte en gedurende de zoogperiode, is dan ook een der edelste bemoeiingen van onzen tijd, tevens een van die, welke, met het oog op de toekomst der maatschappij, van het hoogste gewicht zijn. *** Dit toezicht, waarvan men thans de dringende noodzakelijkheid inziet, zou zeker minder streng behoeven te zijn, als de Staat zijn plicht deed in zake onderwijs. Geen meisje, dat den ouderdom nadert, waarop voor haar het moederschap een werkelijkheid zou kunnen zijn, mocht de school verlaten zonder er de noodige kennis te hebben | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
verworven om de plichten van dit moederschap met bevoegdheid te vervullen. Wij zullen gelegenheid hebben op dit punt nog verder terug te komen. De onwetendheid is wellicht de gewichtigste factor in de hooge sterfte, welke onder de zuigelingen wordt geconstateerd. Doch er zijn er andere, welke de interventie eischen van den rechter. Gedeeltelijk wordt kindermoord in de hand gewerkt door de bestaande wetten. Een dezer verbiedt het onderzoek naar het vaderschap. Het misleide meisje is nog steeds een voorwerp van afschuw, en men weet, hoeveel misdaden uit den aldus geschapen toestand voortvloeien. Daar ligt grootendeels de aanleiding tot de talrijke vruchtafdrijvende praktijken, welke weliswaar vallen onder het bereik van het strafwetboek, doch wegens zekere leemten in de wet vaak onbekend blijven. Er bestaat nl. een klasse van vrouwen, welke in vele landen, o.a. in België en Frankrijk, vruchtafdrijving tot een wezenlijke industrie maken. Met tegen de borst stuitend cynisme plaatsen zij haar advertenties op de derde of vierde pagina der bladen, haar diensten aanbevelend ‘om de regelmatigheid der maandstonden te herstellen’ of ‘om de achtergebleven maandstonden te doen terugkomen’, terwijl zij daarbij nadruk leggen op haar ‘discretie’ en andere soortgelijke deugden. Wanneer men zulke dingen onder het oog krijgt, kan men niet dan vinden dat de wet oogluikend de misdaad beschermt. - Beschermt; want aan de vroedvrouwen is niet eens de verplichting opgelegd, den naam harer pensionnaires aan de politie te doen kennen. Over de moraliteit dezer hulpvaardige personen hebben ons dan ook tallooze gerechtelijke vervolgingen op voldoende wijze ingelicht. Zoo slap is zelfs het toezicht der wet, dat de vroedvrouwen, althans in België, een waren handel drijven in vruchtafdrijvende | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
middelen, en over 't algemeen kan al wie wil zulke van haar verkrijgen, als men er maar een ruime fooi voor beschikbaar heeft. Algemeen wordt tegenwoordig erkend, dat het verbod tot het onderzoek naar het vaderschap, dat in België nog steeds in de wet staat geschreven, de schuld is van veel onheil. Deze beschikking dateert van den tijd van Napoleon. Terwijl het oude recht dit onderzoek wèl toeliet, en met alle middelen zonder uitzondering, werd dit artikel door de redacteuren van het Code Napoléon geschrapt: ‘l'Etat, zeide Napoleon, n'a pas d'intérêt à ce que les bâtards soient reconnus’. En tot heden is daar niets aan veranderd. Alleen weten wij thans, dat vele kindermoorden op rekening komen van dit wetsartikel. In 1894 werd in de Belgische Kamer door de Regeering voor 't eerst een wetsontwerp neergelegd, om deze bepaling, door onze rechtsgeleerden bestempeld als ‘de afschuwelijkste in geheel het wetboek’, te wijzigen. Doch het betrokken ministerie viel kort daarna, en tot een bespreking van het voorstel kwam het niet. Sedert hebben de feministische bonden zich van de kwestie meester gemaakt, en in het land een machtige beweging doen ontstaan ten gunste eener oplossing in rechtvaardiger zin. In 1902 is door den oud-minister Beernaert een nieuw wetsontwerp neergelegd, dat echter tot heden op de dagorde nog geen plaats kon vinden. In den doofpot zal thans de kwestie niet meer worden gedaan: het onderzoek naar het vaderschap behoort tegenwoordig tot de groote kwesties, waarin de maatschappij erkent dat zij een onrechtvaardigheid heeft te herstellen, en waarmede voortaan de intellectueele fractie van het land zich bezig houdt. *** | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Intusschen, de misdadige praktijken welke worden uitgeoefend vóór de geboorte van het kind, gaan ook voort gedurende en na de bevalling. Echte kindermoord, hoezeer ook een misdaad tegen de natuur, komt veelvuldig voor. De oorzaken zijn dezelfde als die, welke aanleiding geven tot de vruchtafdrijving en voor beide zijn de maatschappij en haar verouderde wetten, althans voor een deel, aansprakelijk te stellen. Het hedendaagsche recht erkent deze aansprakelijkheid, zoodat vele onder onze magistraten verklaren dat, nevens de kindermoordenares, steeds haar verleider behoorde te zitten in de bank der beklaagden. Is kindermoord eene der oorzaken welke het getal der geboorten verminderen, het niet-aanwenden van antiseptische middelen door de vroedvrouwen, tevens de onkunde van vele onder deze, vooral op het platteland, sticht bijna evenveel kwaad. Een ernstige poging tot het verbeteren van den toestand was het inrichten van maternités, d.i. speciale gasthuizen voor behoeftige vrouwen welke aldaar haar verlossing kunnen afwachten. Deze betalen in België gewoonlijk een kostgeld van 2 tot 3 franken en blijven er 8 tot 10 dagen. Deze gasthuizen zijn vaak tevens leerscholen voor toekomstige vroedvrouwen en verloskundigen. Er zijn er tegenwoordig in België negen: Brussel, Bergen, Doornik, Luik, Namen voor het Waalsch gedeelte des lands; Gent, Brugge, Mechelen en Hasselt, voor de Vlaamsche provinciën. Ideale scholen zijn het niet. Daar zij niet zelden afhangen van twee of zelfs drie verschillende besturen, - gemeente, provincie en Staat - is het administratief geharrewar waartoe zij niet zelden aanleiding geven, een ernstig bezwaar voor de wetenschappelijkheid van het onderwijs dat er is ingericht. | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Dan, de kraamvrouwengasthuizen zijn niet talrijk genoeg: er zijn in ons land steden van 50.000 inwoners en meer, welke er geen bezitten. De patienten worden dan vaak naar de maternité op andere plaatsen gestuurd, wat wel eens betreurlijke ongevallen ten gevolge heeft, of zij worden bij vroedvrouwen gehuisvest, soms tegen zeer geringe prijzen. Het komt voor dat deze prijs niet meer bedraagt dan 7.50, ja 5 franken, waarbij de moeders natuurlijk verzorgd worden in evenredigheid van de betaalde som. Het is niet onder zulke omstandigheden dat de voorschriften, gedicteerd door de moderne wetenschap met betrekking tot de verlossing, zullen worden nageleefd. Overal behoorden er kraamvrouwengasthuizen te bestaan, volkomen beantwoordende aan de eischen der hygiëne en voorzien van de meest geperfectionneerde werktuigen; en geen moeder behoorde de inrichting vóór haar volkomen genezing te verlaten. Tal van vereenigingen bezitten wij verder, welke ten doel hebben hulp te verleenen aan kraamvrouwen. Als een overblijfsel van de oude begrippen, passen zij nog vaak den regel toe, dat de ongehuwde moeder van allen bijstand wordt uitgesloten. Natuurlijk geldt zulk barbaarsch stelsel niet in grootere meer verlichte steden. In vroeger tijd werd er ook wel de godsdienst bij te pas gebracht; doch de onverschilligheid in godsdienstzaken, welke zoovelen in België in onzen tijd van het praktizeerende katholicisme heeft losgescheurd, heeft op tal van plaatsen ook bewerkt, dat de philanthropie zich niet meer met het geloof of ongeloof der kraamvrouw inlaat. De doodgeborenen zijn een derde factor, waardoor het cijfer der geboorten verminderd wordt. Als zulke worden beschouwd de kinderen, welke ter wereld komen na den 180en dag van de dracht. Ziehier eenige cijfers: gemiddeld | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
zijn er 4.6% doodgeborenen in België, 4.5 in Frankrijk, 3.9 in Denemarken, 3.6 in Noorwegen. Een triomf voor de moderne wetenschap is de zoogenaamde couveuse d'enfants of kinderbroedmachine, door welke tegenwoordig tal van kinderen die uitermate zwak of vóór tijd ter wereld komen, worden gered. Het normale kind weegt gemiddeld 3 kilogram en heeft een warmte van 37 graden; een vóór tijd geboren kind weegt slechts de helft en de warmtegraad is niet hooger dan 34 of zelfs 32. Vroeger stierven zulke kinderen bijna alle: thans worden zij gedurende twee à drie weken in de couveuse gelegd. Een Italiaansch dokter Liceti vatte het eerst, omstreeks de helft der XVIIe eeuw, het denkbeeld van zulke couveuses op, en wel voor zijn zoontje dat veel te vroeg ter wereld kwam. De proef lukte volkomen: het kind bleef in leven, groeide op en werd later de beroemde philosoof Forthunius Liceti. Eerst in 1835 werd de uitvinding van Liceti verder uitgewekt door dr. von Ruhl, den lijfarts der Keizerin van Rusland. Sedert 1880 bezit men zeer doelmatige couveuses, en naderhand werden er nog verbeteringen aan gebracht. Tal van stelsels zijn tegenwoordig in gebruik, o.a. die van Tarnier, Lion en Hectenel. Wanneer men bedenkt, dat de zeer praktisch gebleken couveuse van Lion, die men te Parijs op de tentoonstelling in 1900 heeft kunnen zien, slechts 475 franken kost, begrijpt men niet waarom zij niet meer verspreid is, te meer daar de gunstige resultaten thans niet langer worden betwist. Immers, de couveuse ingericht in de Maternité te Parijs gaf 40%, die der kliniek Tarnier zelfs 89.5% gezonde kinderen. Zooveel ik weet, is er nog geen couveuse in de Belgische gasthuizen in gebruik. *** | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
Tegenover de bemoeiingen van wetenschap en wet om het kind vóor of bij zijn geboorte te beschermen, rijst de ongehoord hooge sterfte onder de zuigelingen als een donker spook. Uit de statistieken blijkt dat 20 à 25% der kinderen bezwijken vóór zij den ouderdom hebben bereikt van éen jaar. In België is deze verhouding 19.85%, in Frankrijk 18.75, in Duitschland 19.9. De totalen zijn voor België ongeveer 30.000 per jaar, voor Frankrijk 150 tot 170.000, - in 1896 waren er 179.349 op 908.227.Ga naar voetnoot(1) Strekt men zijn onderzoek uit tot den ouderdom van vijf jaar, zoo constateert men dat niet meer dan 50 % der kinderen in leven blijven. In tal van groote steden geven de onwettige kinderen ongeveer ⅓ van de geboorten, van de sterfte integendeel de helft. Sinds lang is dit verschijnsel het voorwerp van speciaal toezicht, doch vaak is de misdadige toeleg niet te bewijzen; vele gevallen, waarin bepaald kindermoord gepleegd is, ontsnappen aldus aan de straf. De aangewende praktijken zijn talrijk, en het is door de opsporingen der particuliere bezorgdheid dat ze thans min of meer bekend zijn. De Société des Enfants Martyrs te Brussel heeft in 1894 omtrent de kindersterfte een onderzoek ingesteld, waaruit blijkt dat de kindermoorden begaan worden hoofdzakelijk op drie wijzen:
| |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Daarnevens worden echter mede slaapmiddelen toegediend of alcohol. Ook overvoeding wordt toegepastGa naar voetnoot(1). Tallooze zuigelingen bezwijken door de schuld der minnen. Het schandelijkst is misschien het in Engeland gebruikelijke stelsel. Een vrouw belast zich, tegen een te bepalen prijs, met het opkweeken van een kind, dat zij geheel en al overneemt. Het kind wordt letterlijk verkocht, zoodat er door de ouders vaak niet meer naar wordt omgezien. De ervaring heeft geleerd, dat de ongelukkige schepseltjes meestal na weinig tijd verdwijnen. Het is de misdaad in al haar cynisme. Eenigszins minder onbeschaamd gaat het toe hier te lande, doch met even veel zekerhied wordt het misdadige doel bereikt. De ongehuwde moeder gaat haar bevalling afwachten in de woning van een of andere vroedvrouw, welke daarna, tegen vergoeding, het kind op het platteland uitbesteedt. Niet zelden - men mag wellicht zeggen: in de meeste gevallen - blijft na eenigen tijd de betaling van het kostgeld achterwege, zoodat de min er geen stoffelijk belang bij heeft het kind te verzorgen. Zekere dorpen in de buurt onzer hoofdstad hebben zelfs wegens het gewone van dergelijke praktijken een slechte reputatie: het kerkhof is er voor meer dan de helft ingenomen door de kindergraven. Uit het onderzoek der Société des Enfants Martyrs blijkt dat ongeveer 45 % der uitbestede kinderen op min of meer vreemde wijze sterven; in Frankrijk is de verhouding wellicht nog hooger, en bereikt zelfs 50%. Een goede wet, tot stand gekomen in 1898, heeft in België op deze kindermoorden gunstig ingewerkt. Vroeger, wanneer het kostgeld aan de min niet meer werd uit- | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
betaald, viel dit ten laste van de gemeente, waar zich het verlaten kind bevond. Op dorpen nu, waar het zoogen van kinderen tot een wezenlijke industrie is geworden, kwam het niet zelden voor dat de gemeenten, wegens de bekrompenheid harer finantiën, in de onmogelijkheid waren aan de vereischten der wet te voldoen. Thans echter, sedert 1898, valt dit kostgeld ten laste van de gemeente van waar uit het kind werd uitbesteed, of zelfs van den Staat. Op die wijze heeft de gemeente, waar het verlaten kind vertoeft, geen reden meer om niet handelend op te treden waar hulp noodig is, en deze rechtvaardige wet heeft reeds haar verzedelijkende inwerking doen gevoelen. Een dringende noodzakelijkheid is evenwel een bepaling welke de minnen onder speciaal toezicht stelt, evenals in Frankrijk tegenwoordig geschiedt, dank zij de wet Roussel van 1874. Doch zoover zijn wij in België voorshands niet. *** Ook door de levensverzekeringmaatschappijen wordt de misdaad in de hand gewerkt. Dr Dupureux te Gent heeft onlangs de aandacht gevestigd op de crimineele praktijken welke zich ten gevolge van de concurrentie onder deze maatschappijen langzamerhand hebben ontwikkeld. Dat het leven van het kind op elken ouderdom kan worden verzekerd, daarop is wel niets af te dingen; minder te rechtvaardigen is, dat de ouders, indien het kind komt te sterven, sommen uitbetaald krijgen welke niet in verhouding zijn tot de gestorte premiën. Zoo werd door dr. Dupureux gewezen op een maatschappij, welke, tegen een wekelijksche premie van 5 centimen, bij het sterven van een kind van minder dan 3 maanden, aan de ouders 16 franken betaalt en een rijtuig bezorgt met 1 paard; na de 3 maanden tot 1 jaar: | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
20 fr. en een rijtuig met 1 paard; 1 tot 2 jaar: 30 fr.; 2 tot 3 jaar: 40 fr.; 3 tot 4 jaar: 50 fr.; boven de 5 jaar: 100 fr. - Ja, er zijn levensverzekeringmaatschappijen welke zelfs voor doodgeboren kinderen aan de ouders 12 fr. uitkeeren. Deze afschuwelijke operatie plaatst de ouders tusschen hun plicht en het geldelijk voordeel, dat zij kunnen verkrijgen, en uit het verslag van dr. Dupureux blijkt helaas, dat het aantal der ontaarde ouders voor 't oogenblik nog veel aanzienlijker is dan gewoonlijk vermoed wordt. Intusschen, is het waar dat tallooze moeders, minnen en vrouwen in 't algemeen, er niet tegen opzien het kind uit den weg te ruimen, even velen doen dit onbewust, nl. door de onwetendheid waarin zij zich bevinden. Onze vrouwen bezitten vaak zelfs niet de elementairste begrippen omtrent de voeding van den zuigeling, bekommeren zich allerminst omtrent de kwaliteit der melk, welke door den handel geleverd wordt en, aan veel te slap toezicht onderworpen, in onze steden vaak gevaarlijk is, geven deze melk zelfs ongekookt, gaan voort den zuigeling de zoogenaamde caoutchouc sucette of ‘dop’ in den mond te stoppen en verwaarloozen niet zelden de allereenvoudigste regelen der zindelijkheid en algemeene gezondheidsleer. De particuliere bezorgdheid heeft getracht deze leemte aan te vullen. Op vele plaatsen in België worden tegenwoordig voordrachten gehouden, met het doel de hygiëne van den zuigeling bij de vrouwen bekend te maken. Een ander middel om deze kennis te verspreiden onder populairen vorm, is de korte hygiënische codex gevoegd achteraan het trouwboekje. Algemeen geschiedt dit tegenwoordig in België, en naar gemeld wordt, met bevredigend resultaat. *** | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
Wegens deze verregaande onwetendheid onzer vrouwen en moeders, vinden de edelste bemoeiingen slechts moeilijk ingang. Dit is het geval met de consulten voor zuigelingen, welke, naar het voorbeeld voor 't eerst door dr. Budin in 1892 in het Hospice de la Charité te Parijs, ook in verscheidene Belgische steden thans zijn georganiseerd. Deze consulten zijn bestemd hoofdzakelijk voor de moeders, welke in het gasthuis zelf bevallen zijn en haar kind verder te huis opkweeken. Elke week wordt het kind naar het gasthuis gebracht en wordt aldaar gewogen en voorts onderzocht, terwijl de resultaten in een speciaal register worden ingeschreven. ‘Het gewicht van het kind - aldus uit zich dr. Paul Strauss - zegt dadelijk, met de zekerheid van een levenskrachtmeter, den gezondheidstoestand van den zuigeling, zijn vorderingen, zijn levenskans, den stilstand in zijn ontwikkeling. Naar gelang het kind toe- of afneemt in gewicht, is de arts gewaarschuwd, heeft vertrouwen of wordt bezorgd, hij laat de moeder voortgaan of treedt handelend tusschenbeide, terwijl elke minder gunstige constatatie dadelijk benuttigd wordt tot een wijziging in het régime, een verscherping van toezicht, een ingrijpen met geneesmiddelen, enz.’ Bij de geboorte is het noodig het kind elken dag te wegen; later geschiedt dit slechts om de acht dagen. Het pasgeboren mannelijke kind meet gemiddeld 50 centimeter en weegt gewoonlijk 3 kilogram 2 hectogram; het meisje meet 49 centimeter en weegt 2 kilogram 910 gram. Zij verliezen ongeveer 65 gram den eersten dag en 35 den tweeden; doch reeds van den derden dag beginnen zij in gewicht toe te nemen en hebben den zevenden dag weer hun aanvankelijke zwaarte bereikt. Van dit oogenblik af wint het kind vrij regelmatig 20 à 30 gram per dag gedurende de vier eerste maanden; 10 | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
20 gram de vier volgende maanden; en 5 à 10 gram van acht maanden tot één jaar. Een kind, dat bij zijn geboorte 3.250 ko zwaar is, weegt op den ouderdom van 1 maand 4 kilo, op den ouderdom van 4 maanden 6 kilo; op 6 maanden 7 kilo; op 10 maanden 8 ½ kilo, en op één jaar 9 kilo. Deze cijfers, opgegeven door Bouchaud, moeten als minima worden beschouwd. Goed gezonde kinderen winnen gewoonlijk 25 gram elken dag gedurende de 3 eerste maanden; is de vermeerdering geringer, zoo weet de arts dat hij hoeft te waken; blijft de vermeerdering onder de 20 gram, met zekerheid mag hij besluiten dat het kind ongesteld is. Ook strekt zich het onderzoek uit tot de reinheid van het lichaam en de kleederen. De arts licht zich mede in over de voeding, onderzoekt de spijsvertering en ziet toe dat de hoeveelheid toegediende melk voldoende is. Van zijn waarnemingen houdt hij steeds nota. Wanneer de moedermelk ongenoegzaam voorhanden is, wordt gepasteuriseerde melk bezorgd. Parijs bezit tegenwoordig een twintigtal consulten voor zuigelingen. Ook elders, o.a. te Nancy en te Florence, werden zij sedert ingericht. In België bestaan zij voor 't oogenblik te Brussel, te Luik, te Antwerpen, te Gent en te Verviers. De administraties beginnen in te zien dat het hier een nationaal belang geldt, en het lijdt geen twijfel of langzamerhand zullen dergelijke consulten in elke gemeente van eenig belang worden ingericht. *** De consulten voor zuigelingen worden volledigd door de zoogenaamde laiteries maternelles. | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
Men weet lang - en de puériculture heeft dit schitterend bevestigd - dat het zoogen door de moeder het geschikst is voor het kind. Intusschen zijn er meer en meer moeders, welke zich aan dezen plicht zoeken te onttrekken, niet zelden om mondaine redenen. Een ander maal is de moeder in de physieke onmogelijkheid haar kind zelf te voeden. Aan deze laatste komt de laiterie maternelle ter hulp en voorziet ze met een product, dat de moedermelk het meest nabij komt en van schadelijke kiemen geheel vrij is. Verder ontvangen er de moeders raad omtrent elk punt, dat gewicht heeft voor het opkweeken van haar zuigelingen en aldus werkt de bedoelde inrichting krachtig mede om de kindersterfte te bestrijden. Ook in dit soort établissementen worden de consulten ingericht, terwijl verder zorgvuldig aanteekening wordt gehouden van elke inlichting omtrent den gezondheidstoestand der ouders. Frankrijk telt verscheidene soortgelijke inrichtingen, aldaar genoemd Goutte de lait. In België zijn zij nog slechts ten getalle van drie: te Brussel, te Antwerpen en te Verviers. Op minder wetenschappelijken grondslag - juist omdat zij zijn van ouder datum, uit een tijd namelijk toen de bezorgdheid omtrent den zuigeling niet den omvang had genomen van tegenwoordig - berusten de zoogenaamde kinderbewaarscholen (crèches d'enfants) gewoonlijk ontstaan uit het particulier initiatief en ten doel hebbende de zeer jonge kinderen te bewaken, wier moeder om den broode uithuizig moet zijn. De eerste crèche werd gesticht in 1844 door Marbeau te Chaillot in Frankrijk en de abt Ansault trad weldra met warmte op als haar voorstander. Deze instelling heeft zich zeer snel verbreid: er zijn er tegenwoordig 61 te Parijs en 34 in de voorsteden. | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
In België ook staan deze bewaarscholen voor zuigelingen, alhier kinderkribben genoemd, in hooge gunst. De eerste werd gesticht te Brussel, reeds in 1845. Thans zijn er dergelijke inrichtingen in de meeste onzer groote gemeenten, en behooren nu eens aan particulieren, dan aan de stadsbesturen. De laatste klasse alleen is kosteloos; in de overige wordt een klein kostgeld geheven. Een unicum in België is de kinderkribbe te Willebroeck bij Antwerpen, gesticht door den bekenden papierfabriekant De Naeyer. Door meer dan éen liefdadige inrichting heeft deze de nooden zijner arbeiders weten te verzachten. Het kinderétablissement te Willebroeck heeft ruimte voor 300 zuigelingen. Een ander unicum is het feit dat te Verviers, een plaats van 60.000 inwoners waarvan twee derden behooren tot den arbeidersstand, tot heden geen crèche kon tot stand komen, hoewel de fondsen er voor lang aanwezig zijn. In de crèche brengt het kind den ganschen dag door en wordt des avonds door de zijnen teruggehaald: in de pouponnière - een andere soortgelijke inrichting - blijft het ook des nachts. De pouponnière is dus een soort zuigelingenbewaarschool met internaat. Dergelijke établissementen zijn slechts een tien jaar oud. Zij werden gesticht met het doel de zuigelingen te beschermen tegen de minnen. De eerste pouponnière ontstond te Reuil bij Parijs, door de zorgen van de dames Georges Charpentier en Eug. Manuel. Toch worden in deze inrichtingen minnen aangenomen, doch zij worden gerecruteerd onder de ongelukkigen, welke op eigen middelen zijn aangewezen om haar kinderen op te kweeken. Zij worden in de pouponnière opgenomen met haar zuigelingen welke zij voeden. Zij krijgen tevens een tweede kind, een grooter, te bewaken, en wanneer haar eigen kleintje in staat is een gemengde voeding te verdragen, verdeelen zij haar melk | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
tusschen haar eigen baby en den zuigeling welk haar is toevertrouwd. Later, wanneer zij haar zending hebben volbracht, blijven een aantal dezer daklooze vrouwen in de inrichting als meiden werkzaam. Zoo helpt de pouponnière tevens om de hulplooze moeders tegen ellende en ontucht te vrijwaren. De kosten beloopen tot 40 fr. per maand voor een kind dat nog moet worden gezoogd, tot 30 fr. voor een gespeend kind; doch de in Frankrijk werkende inrichtingen beschikken ook over beurzen, welke toelaten een aantal kinderen kosteloos op te nemen. Zooveel ik weet, bestaat tot heden in België geen pouponnière. De eerste echter zal weldra te Verviers worden geopend. *** Zooals men ziet, is het streven om den zuigeling te beschermen tegenwoordig vrij actief. De particuliere philanthropie tracht de onwetenden voor te lichten, en de rechter waakt meer en meer tegen de misdadige praktijken. Zeker, er blijft nog veel te doen over; toch is alreeds iets gedaan, en elken dag wint de beweging veld welke eenerzijds moet leiden tot een verbetering van de gezondheid bij het jongste geslacht, anderzijds tot het behouden van tallooze menschenlevens welke eervol getuigen voor de algemeenheid en de intensiteit van het sociale medelijden in onze dagen. Aug. Gittée. |
|