| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Koppen en Busten door P. de Mont.
Zóó heet het laatste boek van den gunstig bekenden Antwerpschen kunstcriticus, met den ondertitel: Aanteekeningen over de kunstbeweging van dezen tijd.
Het zijn studies, sedert het laatste tiental jaren verschenen in De Vlaamsche School, Elsevier's Maandschrift en Kunst en Leven, alwaar wij ze, tijdens hunne verschijning, gretig lazen. Wij hebben ze thans met niet minder gretigheid willen herlezen, om er opnieuw bij te genieten.
De behandelde kunstenaars en hunne werken vormen eene lange reeks, zeer electisch uitgekozen, zooals volgende namen het bewijzen: Alfred Stevens, Willem Linnig Jr, Floris Crabeels, Alfred Verwee, A.J. Heymans, gebroeders De Vriendt, Jac. Smits, Amadeus Lynen, Sander Struys, Zander Hannotiau, James Ensor, Theo Van Rysselberghe, Karel Doudelet, Leo Frederic, Franz Melchers, Willy Schlobach, Edm. van Offel, Albrecht Baertsoen, Armand Rassenfosse, François Maréchal, Arm. Heins, Mevrouw De Rudder, Hendr. de Braekeleer, H.W. Mesdag, Mari J. Bauer, Philip Zilcken, Ant. van Welie, Heinrich Vogeler, Hans Schwaiher, Chs Robinson, Howard Pyle en Sascha Sneider.
Al die kunstenaars hebben talent en Pol de Mont laat hun gaarne, zonder daarom moedwillig het oog te sluiten voor hunne zwakheden, - bijaldien zij er mochten hebben, - volle recht wedervaren; meer nog: hij schrijft over hen met geestdrift.
Aldus bekent hij zijn onverholen bewondering voor
| |
| |
Verwee en de gebroeders De Vriendt; van Lynen, Hannotiau, Ensor, Baertsoen en Zilcken schetst hij zelf een welgeteekend portret; bij J. Smits en S. Struys vergoelijkt hij de kleur; het talent tot boekillustratie roemt hij bij Lynen, Van Rysselberghe, Doudelet, Van Offel, Robinson en Pyle; hij noemt L. Frederic een gothiek, neen, liever een primitief, ‘de dichter van het kind;’ Baertsoen, Claus en Heymans looft hij als luministen; in Rassenfosse, Maréchal en A. Heins begroet hij Meesters der grafiek; Mevr. De Rudder verheerlijkt hij als kunstenares met de borduurnaald; M.J. Bauer, Ph. Zilcken en A. Vogeler laat hij als etsers zijne bewondering deelen, Ant. van Welie en Sascha Schneider laat hij ons als symbolisten-idealisten hoogschatten.
Dan komen de beeldhouwers Lambeaux, Rousseau, C. Meunier, J. De Rudder, Vander Stappen, Dillens, Braecke, enz. aan de beurt, naar aanleiding van het Salon van 1893, alwaar werken van hen tentoongesteld waren. Schrijver bespreekt die werken en schetst van elken beeldhouwer het kenmerkende zijner kunst.
Eindelijk handelt het laatste hoofdstuk vooral over het landschap en vormt een warm pleidooi ten voordeele van eigen kunst, ‘nationalisme’ in de Kunst.
Hanteeren de kunstenaars, waarover Pol de Mont con amore schrijft, met welgelukken het penseel, den beitel of de ets- en borduurnaald, hij zelf, andererzijds, hanteert uitstekend eene welversneden pen, even rijk aan gedachten als aan woordenkeus. Hem te lezen en te begrijpen is juist niet elks voorrecht; maar wie bij dit heerlijk proza genieten kan, zal met ons mede getuigen dat Pol de Mont mag heeten: een schitterend woordkunstenaar!
Medard Verrest.
| |
| |
| |
Sprookjes en Legenden, afgeluisterd te Heyst-op-den-Berg en omstreken door Fr. Coeckelbergs. 142 blz. met teekeningen van Edm. Pellens, Antwerpen, Lod. Opdebeek. 1903. - Prijs: fr. 1.00.
Dit uiterlijk en innerlijk goed verzorgde boekje, met zijn niet onaardige teekeningen, bevat 48 nrs, waarvan 4 sprookjes, 8 legenden, 32 sagen en 4 volksliedjes. Men hadde dus beter gedaan het werkje Sagen en Sprookjes te betitelen, daar deze laatste in veel kleiner getal zijn, en de legenden toch ook tot de sagen behooren, namelijk tot de christelijke sagen. De stukjes zijn eenvoudig en aangenaam verteld, en er komen tal van belangwekkende dingen in voor; zoo is O. L. Vrouw in 't Woud een merkwaardige bewerking en localiseering van de middeleeuwsche legende Van enen ridder die verarmt wort (Dr de Vooys, Middelned. Marialegenden, 1, no 2). Als een wetenschappelijk werk kan het evenwel niet gelden, want orde ontbreekt geheel en al, en men heeft soms verwaarloosd de plaats aan te duiden, waar de legende of de sage thuis hoort. Toch hebben schrijver en uitgever recht op onze dankbaarheid, en voor de folkloristische wetenschap ware 't zeer wenschelijk dat er meer werkjes van dien aard het licht zagen.
A.D.C.
| |
Histoire des Littératures comparées. Des Origines au XXe siècle par Fréd. Loliée. XIII et 497 pp. in-12. Paris, Ch. Delagrave, 1903. Prix: fr. 3.50.
Doen de Duitschers sinds eenigen tijd veel aan vergelijkende letterkunde, wij, Nederlanders, kunnen, voor zooveel ik weet, nog maar alleen wijzen op J. ten Brink 's
| |
| |
onvoltooid gebleven Romans in proza, en ook eenigszins op Dr Borgeld 's Aristoteles en Phyllis. Ook de Franschen beginnen zich thans op dat interessante gebied te bewegen, en de werken van J. Texte, J. J. Rousseau et les origines du cosmopolitisme littéraire, en van Renard, La méthode scientifique de l'histoire littéraire mogen reeds werken van beteekenis heeten. Doch, tot uitvoering van een zoo veelomvattend plan als M. Loliée zich hier voorgeschreven had, ontbreken er nog tal van bouwstoffen en voorbereidende studiën. De tijd is nog niet gekomen om zoo'n arbeid met goed gevolg te ondernemen, zoodat het boek van L. dan ook slechts als een eerste proef moet aangezien worden. Al mag men dus verwachten dat de schrijver ons in menig opzicht onvoldaan laat, - zijn kader dwong hem overigens tot groote beknoptheid, - al mag men hem zelfs verwijten dat hij de uitheemsche litteratuur, en vooral de Nederlandsche, te weinig kent, dat hij een H. Conscience verzwijgt, en een Nomsz daarentegen vermeldt, toch heeft hij, om de nieuwheid van het behandelde onderwerp en zijn stout durven, en om het vele belangwekkende dat hij ons geeft, recht op onze waardeering en onze dankbaarheid. M. Gréard, een der veertig immortels,’ leverde een fraaie ‘préface.’ Wij wenschen het boek, ondanks zijn onnauwkeurigheden en tekortkomingen, in veler handen.
A. De Cock.
| |
Frans Van den Weghe. Vreemde Beelden en Schetsen. Gent, Vanderpoorten, 1903, 167 blz. in-8o.
Onder een eenigszins vreemden titel - schrijver bedoelt natuurlijk: Beelden en Schetsen uit den Vreemde - heeft de heer Van den Weghe, leeraar aan het Koninklijk
| |
| |
Athensaeum en aan de Zeevaartschool te Oostende, een reeks verhandelingen over verschillende onderwerpen verzameld. Om en Rond het Maatschappelijk vraagstuk in Engeland, deelt eenige wetenswaardige feiten mede, voornamelijk aangaande werkmanswoningen in Engeland. Vondel en Milton brengt den pennetwist over den invloed van Vondel op Milton of omgekeerd geen stap verder, maar de toestand van het vraagstuk wordt volledig uiteengezet. De volgende hoofdstukken bieden samenvattingen van hetgeen reeds bekend is over het leven en de werken van Byron, Te[n]nyson, Poe, Lenau en ook over Gladstone. Nog al talrijke uittreksels, deels in de oorspronkelijke taal, deels in vertaling, worden medegedeeld.
Het laatste gedeelte van het boek, Taal- en letterkundige ontwikkeling in de Nieuwe Wereld, is verreweg het beste en het belangrijkste. De bevolking van Noord- en ZuidAmerika wordt uit historisch-ethnographisch, uit taalkundig, maar vooral uit letterkundig oogpunt beschouwd en eenige schilderachtige bijzonderheden, die niet algemeen bekend zijn, worden vermeld.
Vooral de niet zeer diepgaande, maar naar volledigheid strevende uiteenzetting van het Engelsch, Fransch, Spaansch, Portugeesch, Duitsch en Nederlandsch letterkundig leven op Amerikaanschen bodem is van belang. In de Bijlagen vindt men uittreksels uit Washington Irving, Mark Twain, Motley en Emerson, en de bundel is versierd met goede portretten van Byron, Tennyson, Walt Whitman en Motley.
Het boek is geen wetenschappelijk werk en niet voor de wetenschappelijke kringen bestemd; het is eerder bestemd voor het groot publiek of, als prijsboek, voor den schooljongen, die zich met een vrij oppervlakkige behandeling van belangrijke onderwerpen kan te vreden stellen. Als zoodanig kan het dan ook dienst doen.
| |
| |
Hier en daar valt echter wat verwardheid en slordigheid in stijl en taal waar te nemen, denkelijk de gevolgen van overhaasting. Ook eenige zonderlingheden troffen ons, b.v.: de eigen vleugels aanschietende Beets (blz. 39); Guinevere stort nu ook gebeden bij de vleet en zal er waarschijnlijk van afkomen met eenige jaren vagevuur (blz. 53, O proza!); de lezer vergeve ons deze uitweiding over de grondgedachte (blz. 56; daarover dient immers juist breedvoerig gehandeld!); hij dacht rein en gezond, zooals de boomen die wijd hunne kronen, hunne takken en twijgen uitslaan (blz. 89; het weglaten van die zou die denkende boomen vellen en den zin aannemelijk maken). Onderwerpelijk voor subjectief (blz. 136) is een onmogelijk neologisme.
Een paar onnauwkeurigheden: op blz. 6 wordt de oud-Normandische naam Le Poer Noordsch genoemd. Op blz. 108 wordt een Americanisme gevonden in: ‘I don't see as anything ails the child’; as staat hier echter niet voor if, zooals schrijver meent, maar voor that en is, in Engeland, dagelijksch brood van den man uit het volk, zooals lezers van Dickens het zich kunnen herinneren.
Er zijn ook eenige storende drukfeilen overgebleven, b.v.: ‘plankje van een boom’ (blz. 127; voor aan?); Beecker-Stowe voor Beecher-Stowe (blz. 136); Lamdlighter voor Lamplighter (blz. 138).
Dit zijn echter kleinigheden van minder belang. Wij wenschen den heer Van den Weghe een ruim debiet toe!
M. Basse.
|
|