| |
| |
| |
De Nederlandsche Letterkunde in België en Nederland volgens het Londensch ‘Athenaeum’.
Evenals de voorgaande jaren wijdt het Engelsch weekblad zijn nummer der eerste week van Juli aan een kort overzicht der letterkundige bewegingen in de verschillende landen van Europa.
Prof. P. Fredericq handelt wederom over het letterkundig leven in ons land. Daarvan vertalen we het gedeelte, dat betrekking heeft op het Vlaamsche land.
‘Naast het Fransch in België, bloeit, als in vorige jaren het Vlaamsch, dat hetzelfde is als het Nederlandsch. De goede Vlaamsche schrijvers worden inderdaad meer in Holland gelezen dan in Vlaamsch België, waar het lezend publiek zeer beperkt is en minder ontwikkeld.
De heer Max Rooses, de bewaarder van het Plantyn-Museum te Antwerpen, wien we reeds de mooie geschiedenis van de Antwerpsche schilderschool verschuldigd zijn, heeft zijn meesterlijk Leven en Werken van Rubens, dat ik verleden jaar aanstipte, voltooid. Het is prachtig geschreven en versierd en is reeds in een Fransche vertaling verschenen. Een van de schoonste boeken van het jaar is dat van den heer Julius Sabbe over Peter Benoit. Bij de eigenaardige reeks werken over de oude schilders te Brugge mogen gevoegd worden de belangrijke studie van de heeren Karel van de Woestyne en Medard Verkest. De heer Fl. van Duyse heeft thans het eerste deel van zijn grootsch werk over de volksliederen in Nederland; Het Oude Nederlandsch Lied geëindigd. Het is een lijvige bundel van meer dan 900 bladzijden, bevattende 260 liederen,
| |
| |
woorden en wijzen. met zaak- en leerrijke opmerkingen. Dit standaardwerk mag gerangschikt worden onder de beroemdste verzamelingen van dien aard in Duitschland, Engeland en Frankrijk.
In Juli 1. 1. vierden de Vlamingen te Kortrijk de zeshonderdste verjaring van den Slag der Gulden Sporen. Het was de gelegenheid van een hevigen pennetwist over geheel het land tusschen de staatkundigen en geschiedkundigen aangaande de ware beteekenis van de Vlaamsche zegepraal. Het beste historisch werk over die quaestie komt van den heer Victor Fris, dien ik verleden jaar. vermeldde en den E.H.J. Laenen. Deze laatste heeft ook een belangrijke schets over den handel in Oost-Indië in de XIXe eeuw geschreven. De heer F. van Veerdeghem heeft de gedenkschriften van wijlen den Vlaamschen romanᚥchrijver D. Sleeckx uitgegeven, die eenige belangrijke bekendmakingen aangaande Antwerpen, gedurende en na de omwenteling van 1830, mededeelen. Peter Benoit, onze groote toonkundige, heeft ook brokken gedenkschriften: Vlaamsche Brieven, nagelaten.
Op het gebied van algemeene geschiedenis moet ik vermelden een Politieke (Geschiedems van Ierland, geschreven door den heer Prayon-van Zuylen, met een zeer antiEngelsche strekking. Schrijver van dit artikel heeft den vijfden bundel van zijn Corpus Documentorum Inguisitionis Neerlandioe uitgegeven, dat meer dan honderd documenten bevat betreffende de vervolgingen gericht tegen de Protestanten in de XVIe eeuw.
De letterkundige geschiedenis heeft menig verzorgde bijdrage bekomen. De heer W. de Vreese heeft zijn werk voortgezet over de handschriften van den grooten prozaschrijver van de Vlaamsche mystiek in de XIVe eeuw, Jan van Ruusbroec. Zijn collega van de Gentsche Hoogeschool, Prof. Logeman, die wel in Engeland bekend is,
| |
| |
heeft opnieuw de quaestie van de gelijkenis tusschen Elckerlyc en Everyman behandeld. De tweede bundel van het nagelaten werk van dichter Prudens van Duyse over de Geschiedenis der Rederijkerskamers in Nederland, is door zijn zoon en den heer Frans de Potter uitgegeven. Deze laatste heeft insgelijks zijn groote Vlaamsche Bliographie sedert 1830 voltooid, een werk, dat de steeds klimmende werkzaamheid van de Vlaamsche letterkunde bewijst, alhoewel de omwenteling scheen haren val te hebben bewerkt. De heeren Coopman en Scharpé zetten hun geïllustreerde Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde voort sedert 1830, die tal onuitgegeven bijzonderheden, portretten en autografen bevat. De heer van Veerdeghem en schrijver van dit artikel hebben een monographie geleverd over D. Sleeckx; Prof. Verriest schreef een prachtige lofrede over den dichter uit West-Vlaanderen, Guido Gezelle; en zijn broeder priester Hugo Verriest heeft in Twintig Vlaamsche koppen het beeld geschetst van de voornaamste Vlaamsche schrijvers uit die gouwen. Mejuffrouw Marie Belpaire gaf in haar belangrijken bundel: Het Landleven in de Letterkunde, studies over de romans van Conscience, Virginie Loveling, George Eliot, Jan Maclaren, Georges Sand, Réné Bazin, Rosegger, Auzengruber, Auerbach en Björnson. De heeren A. de Cock en Teirlinck hebben het eerste deel van hun meesterlijk werk: Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland in 't licht gezonden en hebben daarbij de belangstelling van al de folkloristen opgewekt. Dit gedeelte betreft de spelen bij het springen, loopen en dansen. De inleiding van dit werk is een uitmuntend prozastuk. De heeren Brants, Soens en Jacobs hebben treffende werken over Germaansche mythologie geschreven,
De Vlaamsche letterkunde is in rouw over den dood van den dichter en strijder Julius Vuylsteke, terwijl Holland
| |
| |
den dood betreurt van twee dichters, Nicolaas Beets en Schaepman. Deze leiders in de letterkunde zullen niet licht vervangen worden. Onder de dichtwerken, die evenals altijd zeer talrijk zijn, moet ik aanstippen: Wijding van een jong Gentsch dichter met een toekomst, Richard de Cneudt. Gelijk voor het proza neemt de jonge school den voorrang in. Stijn Streuvels, wiens bijval in Holland ik reeds meer dan eens heb vermeld, heeft uitgegeven: Dagen en Langs de Wegen. Piester Hugo Verriest, in zijn bundel: Op Wandel, heeft een reeks schetsen en indrukken verzameld. Twee ouderen in de Vlaamsche letteren blijven de oude kunst trouw in de romans, de heer Segers in zijn Lief en Leed in de Kempen, en de heer Omer Wattez in: Het gezin van den Mulder. We hebben ook bekomen eenige lieve nagelaten schetsen van Mevrouw Clara Cogen-Ledeganck over het beroemde Gentsche begijnhof, en hare dochter heeft ze met een vrome zorg uitgegeven en met mooie teekeningen versierd.
Het tooneel is niet verwaarloosd geworden. Onze realistische tooneelschrijver, de heer Scheltjens, heeft een aangrijpend stuk geleverd, getiteld: Rivierschuimers. De heeren M. Sabbe en Cuppens volgen, integendeel, eene bijna mystieke strekking, gene in zijn lief stuk: Pinksternacht, deze in zijn Communiekantje. Het krachtigst dramatisch werk van het jaar is het socialistisch stuk van den bewelkenden romanschrijver, den heer Buysse, Het gezin Van Paemel; dat toont kleine Vlaamsche boeren in strijd met den baron van het dorp, den pastoor, de boschwachters en gendarmen, die allen samenspannen om hen te verpletteren en tot wanhoop te drijven. Het werd te Gent door een gezelschap van liefhebbers gespeeld in het dialect van de Vlaamsche landlieden uit de buurt en alhoewel hier en daar overdreven, heeft het drama een diepen indruk gemaakt op een publiek, dat gedeeltelijk
| |
| |
uit burgers bestond. Het is een krachtig stuk, dat naar meer smaakt.’
***
Uit het zelfde nummer vertalen wij ook het overzicht der letterkunde gebeurtenissen in Holland, door den heer Wickevoort Crommelin geleverd:
Het afgeloopen jaar is zeer vruchtbaar geweest, zoowel in daden als in beloften. Zulke gezonde, krachtige boeken waren in langen tijd niet meer verschenen. Zoo verschillend zijn de uitdrukkingswijzen in zwang bij de schrijvers van den dag, dat er geklaagd is dat zij een verdeeld leger zonder opperhoofd uitmaken. Dat zijn ze, inderdaad; nooit is er meer verscheidenheid, ja meer antagonisme tusschen groepen en persoonlijkheden geweest. Maar dit verraadt alleen overvloed van sterk individualisme. Wij zijn niet in een periode van ‘scholen’; navolging is wat onze schrijvers het meest verafschuwen.
Het is weleens gezegd dat de kracht onzer oud-Hollandsche meesters dezelfde was als die van Wordsworth: Zij zagen de schoonheid van alledaagsche dingen. Daarin zijn de hedendaagsche kunstenaars Joseph Israëls, de gebroeders Maris, Breitner e.a. hunne ware afstammelingen, en ik vind dezelfde kenmerken bij schier al onze hedendaagsche schrijvers. Verreweg de krachtigste is de schilder en schrijver J. van Looy, wiens Feesten nederige onderwerpen behandelen, als een feest in een werkmanshuisje, vuurwerken en volksspelen in de achterbuurten. De visie van den schrijver is zoo scherp, zijn coloriet zoo weelderig, zijn werk zoo ernstig gemeend en nauwkeurig, dat hij met gewone, ja banale gebeurtenissen en toestanden een blijvende impressie van hooge schoonheid te weegbrengt. Zijn impressies zijn onovertroffen, ofschoon Stijn Streuvels hem dicht nabijkomt en meer tot het hart der dingen
| |
| |
dringt, terwijl Van Looy bij de uitwendige schoonheid vertoeft waarop hij verliefd is. Ook Streuvels ontleent zijn onderwerpen aan het lagere leven. De zieke koe van een boer, een werkmans verjaardag, een eerste communie: van dien aard zijn zijn onderwerpen in Dagen en Werk. Zijn boeren en werklui verpersoonlijken de algemeen menschelijke eigenschappen van liefde en haat, hoop en vrees, vreugde en wanhoop; in zijn laatste groot werk, Langs de wegen, de geschiedenis van een eenvoudigen, eenzamen arbeider die overal wordt verstooten door een ruwe wereld, zijn wij geneigd den geheimzinnigen pelgrimstocht te zien van den mensch, door een eeuwigheid die hij niet begrijpt. Merkwaardig sober zijn de middelen waardoor een aangrijpend effect wordt verkregen. Te dien aanzien is er groote verwantschap tusschen Streuvels en Frans Coenen, hoezeer zij ook in temperament verschillen. Dezes Zondagsrust is weinig meer dan de beschrijving van een regenachtigen Zondag bij een familie van drie leden. Niets verrassends gebeurt er dien dag, er is geen bijzondere kommer of verdriet. De man, de vrouw en het kind vervelen zich slechts, en twisten wat. En toch jaagt u dit verhaal van geestesellende een rilling door het lijf. Het leelijke kleine bovenhuis waar de tijd gedood en het leven vermoord wordt, schijnen een waarachtig onderdeel der hel.
Johan de Meester's Geertje, dat in den Nieuwen Gids vervolgd wordt, bevat tooneelen van niet minder realistische kracht. Ofschoon hij ook een pessimist is, is zijn levensbeschouwing niet zoo hopeloos als die van Coenen. In Allerlei Menschen slaat hij bepaald een lichter toon aan. Het is kenschetsend voor den vooruitgang, door de letterkundige opvoeding gemaakt, dat De Meester, de criticus uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant (ons voornaamste dagblad), de redactie van den Nieuwen Gids ingetreden is zonder veel verbazing te veroorzaken; dat M. Brusse,
| |
| |
de schrijver van een realistische novelle Boefje, een schitterende en reeds zeer populaire geschiedenis van een straatvagabond, een aaanzienlijke medewerker aan hetzelfde blad is; en dat Heyermans, een realist van veel radicaler aard, week aan week schetsen schrijft in het Handelsblad, een dagblad dat aanvankelijk nooit woorden genoeg vond om het geslacht van 1880 te veroordeelen. Het is verder niet minder beteekenisvol dat aan Mej. Anna de Savornin-Lohman, die in hare belangrijke letterkundige studies over de vrouw zulke revolutionnaire overtuiging belijdt, het redacteurschap van de Hollandsche Lelie werd aangeboden, een meisjesblad, zoo flauw als zijn naam.
Die verandering is slechts een der vele kenteekens van den nu heerschenden nieuwen geest.
|
|