Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 8
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 253]
| |
Teleurstelling, sympathie en bewondering.Ed. Thorn Prikker: Kunstmenschen.
| |
[pagina 254]
| |
En uit die twee deelen heb ik dit niet kunnen opmaken; de Sybelsjes, de Erdbrinkjes, le Cupersjes hebben me niet kunnen overtuigen, want wat kan men van waan-kunstenaars verwachten? En Beyers, integendeel die van zichzelf een ‘out-cast’ gemaakt had in de kunstmaatschappij, schreeuwt wel van de daken dat én het leven én de kunst slechts uit het socialisme kunnen herboren worden, dat geen van die Kunstmenschen eigenlijk snapt wat kunst is en ‘van welke dingen sentiment een mensch weerhoudt,’ maar bij beweren blijft hij alleen. Daarbij komt nog dat dit werk door slordigen stijl uitmunt en waar dit niet het geval is, heeft Ed. Thorn Prikker zijn gedachten in een armzalig pakje ingekleed. Deze ‘roman à clef’, die hatelijkheidjes inhoudt aan het adres van personen die den schrijver geërgerd hebben, is een mislukt boek. Hij bracht het klaar te Arnhem, in Mei-Juni 1902. *** Een prettiger boek is wel ‘Een droomer ter Haringvangst’Ga naar voetnoot(1) door B. Canter. De schrijver wil, naar we uit zijn inleiding kunnen opmaken, niets anders zijn dan de trouwe verslaggever van de werkelijkheid, en dat biedt hij ons dan ook aan niet alleen als een knap journalist, maar tevens als een goed aangelegd dichter, onstuimig minnaar van het schoone. Dit boek heeft nog meer waarde: het is een mijn voor de mannen van het woordenboek, want het bevat een massa woorden over vischvangst, toegelicht door een aantal teekeningen, waardoor men een juisten blik op de zaken krijgt. Om u een denkbeeld van dit werk te geven kan ik niet beter doen dan Canter's woorden uit | |
[pagina 255]
| |
de inleiding aanhalen: ‘als de Grieksche beeldhouwer, die eens verliefde op de buste die hij schiep, de beitelslagen zacht en teer als reeksen van zoentjes, zoo hij (de vreemde, die wellicht niemand ander is dan Canter zelf), verliefder op zijn ideaal, te langer hij er aan formeerde. Maar zijn beelden ontvingen nooit levensgeest, het marmer bleef koud, hard en zielloos, - de werkelijkheid.’ | |
Van Nouhuys: Uren met Schrijvers.Hierin heeft Van Nouhuys de beste zijner opstellen verzameld, handelend zooals de titel van 't boek het zegt over schrijvers (bijv. Couperus, van Eeden, Borel, Boeken, Gorter, Paep, Streuvels, Emants e.a). Wat hoeft kritiek te zijn? Ik kan niet beter doen dan Van Deyssel daarop te laten antwoorden. ‘De kritiek zoude een werk moeten be-grijpen, be-schouwen, dat is rijzen er boven en het over-schouwen: en het dóór-voelen, dat is zich begeven in het leven van den mensch, wiens openbaring het is, en zich daarvan doordringen tot ons leven en het zijne één leven zijn; zoo dat de kritiekschrijver er één mêe is en het voelt met zijn gemoed gelijk zijn eigen leven en toch er van verscheiden is en het ziet met zijn geest als het leven van een ander.’ Zóó is de heer Van Nouhuys te werk gegaan, zich boven partijschap en klubgeest verheffend, waardoor slechts eerlijke kritiek kan geleverd worden. Hij is eerst en vooral een welmeenend en eerlijk man, die zich wel eens vergissen kan, maar die het dan ook buiten zijn weten in, doet. En daarom is deze bundel ook vertrouwbaar, en alhoewel men het met den schrijver niet altijd eens hoeft te zijn, toch is Uren met SchrijversGa naar voetnoot(1) een werk dat menige reflectie van | |
[pagina 256]
| |
zuiver artistieken aard bevat; het zijn beoordeelingen van ernstig-gevoelde en bewuste overtuiging, die op een redelijk en klaar inzicht steunt. Uren met Schrijvers als zoodanig is de weerspiegeling van de hedendaagsche kunst, beoordeeld door een onbevooroordeelde uit het geslacht van '50, die met den stroom is mêegegaan. | |
Maurits Wagen voort: Een Overwinning.Een OverwinningGa naar voetnoot(1) is een naturalistisch-impressionistisch boek. 't Is nu maanden geleden dat ik het gelezen heb en nog ruischt in mijn ooren de gepassionneerde taal van Maurits Wagen voort en in dit opzicht doet hij me weer aan zijn werk ‘Een Passie’ denken, nog onder het pseudoniem Vosmeer de Spie geschreven. In de eerste novelle, die als titel voor het geheele werk dient, hebben we het verhaal van een visschersjongen Klaas die in een duister manufactuurwinkeltje zijn intrek neemt, waar een moeder met haar eenige 22-jarige dochter Geertje woont. Klaas ‘laait den gloed harer ziel aan.’ Hij is een violonist, zij houdt dol veel van muziek. Op een avond komt hij vroeger dan naar gewoonte thuis; heeft nu zijn vioolkist bij zich en speelt voor haar. De liefde heeft haar overwonnen en Klaas gelukstralend vertelt haar ‘terwijl hij haar zacht tegen zich aandrukt, dat hij zich tot haar aangetrokken gevoelt, omdat ze lijkt op 'n meisje, dat hij vroeger heeft liefgehad.’ ‘Dat is een barst die hij slaat in haar ziel, waaruit nu haar geluk snel wegvloeit tot het ledig in haar is, tot het in haar begint te schreien en te schrijnen, omdat hij vertelt van dat meisje, met wie hij door het duin en langs het strand wandelde in de uren zijner gouden droomen, en | |
[pagina 257]
| |
schelpen zocht, die hij verzamelde om daarin, als hij thuis was, het ruischen van de zee te kunnen hooren.’ Hierin vinden we groote verrukkingen der poëzie; onder Wagenvoort's pen viert het Nederlandsch feest; hij beschikt over die groote gave die hem in staat stelde de verliefdheid der twee tot in de geringste bizonderheden te ontleden, en het resultaat van die analyse in een rijken stijl neer te schrijven. En alhoewel zijne personages ons hier en daar voorkomen als ‘menschen die in nevelen wonen’, toch is deze novelle goed, daar de verbeelding zuiver is uitgewerkt. Eddie Singleton: een bladzijde uit het leven van een ‘globe-trotter’ die in kennis geraakt, op een zijner zwerftochten door Amerika, met een jong meisje met ‘zachtgeronden zinnelijken mond, gloeiend roode lippen en een kleinen breed-gevleugelden neus.’ Zijn liefde voor de beschaafde vrouw, die hij in Europa achtergelaten had, krijgt de bovenhand op de zinnelijke liefde voor dat natuurgezond meisje. De derde schets Lizie is het verhaal van een meisje, een wilde robbedoes, die opgevoed met twee broers en twee Indische neven ‘die altijd vet leken of ze niet gewasschen waren’, door beide neven tot vrouw wordt begeerd, tusschen hen moet kiezen, en hoe ze dat doet. 't Is een alleraardige geschiedenis, zoo dood-eenvoudig neergeschreven, met hier en daar een humoristische opmerking. Hoor die Indische jongens er door heen praten! p. 98. ‘Restte nog voor de jongens Van Pralt het gezag van den dominee als directen plaatsvervanger van Onzen Lieven Heer. Maar ook tegenover dit stelden Bob en Willem het militaire gezag van een kolonel, die óok heel hoog was, en enkel maar een generaal boven zich had en dan den koning-zelf. ‘Nou, en de koning, gé?’ - | |
[pagina 258]
| |
‘Goed,’ zei Gust van Pralt, ‘maar Onze Lieve Heer is veel hooger nog dan de koning.’ - ‘En in Hindië is de houverneur-heneraal 't googste,’ zei Willem met overtuiging. - ‘Ja,’ vervolgde Bob, ‘en toen mijn pa gier in Golland was, geeft de koning tehen em hezeid: ‘Bonjour Van Diepenbeek, goe haat 't je?’ ‘Het laatste uur’. Deze fantastische geschiedenis bracht me Edgar Poe te binnen. Hier maken we kennis met het temperament van Wagenvoort, dat een neiging in zich houdt naar het mystisch-vreemde. Twee dagen: 1o ‘Zoeken’, 2o ‘Verklaring’. Deze kunst werkt suggestief; ieder woord moet men als het ware streelen; in zich opnemen als een heilzaam geneesmiddel; ieder woord moet men doordringen en niet loslaten vooraleer men er de ziel van gevat heeft, om verder gekomen de zinnen in strakke lijn voor zijn oogen en de oogen zijner ziel te hebben; men moet in éen woord voelendziende en voelend-begrijpend zijn. In Maran-Atha, dat ons een verhaal uit den eersten Christentijd geeft, waarin de apostel Paulus optreedt, bewonderen we het meesterlijk geschilderde terugkeeren van de wedrennen, met al het gewoel ‘als van een tot verwarring gebracht mierennest’, de krachtige typeering der Joodsche vrouwen, en de niet minder mooi weergegeven aandoeningen van Paulus. Het kunstenaarstalent van Maurits Wagen voort is iets bizonders dat blijkt volkomen uit ‘Een Overwinning.’
Ad. Herckenrath. |
|