van den Hollander onuitslaanbaar gemaakt en in den mond van een Vlaming bepaald gek klinkt; de reden ligt, meen ik, in het feit dat deze woorden in het Duitsch den klemtoon ná de ts hebben en in 't Nederlandsch er vóór: men vergelijke maar congregátie, polítie met congregatión, polizéi. of in 't Ndl. zelf congregátie met diplomatíe. Overigens de ‘Kollewijnianen’ spellen deze woorden bijna eenparig met -sie, wat wel bewijst dat gelukkiglijk de uitspraak op sī nog een onbetwiste overhand bezit.
De i tusschen inlautende consonant en vocaal, als in visioen, melodieus, miniatuur, wordt bij haar sillabenvormend (mēlōdījȫ, in plaats van consonant; j (mēlodjȫs). Dit is wel te wijten aan het feit dat ze ons de uitspraak geeft van de slepende voordracht bij zang en declamatie, in plaats van de vloeiende uitspraak van het gewoon gesprek. Toch spreekt men overal, bepaaldelijk in 't Fransch waaruit de meeste dier woorden komen, j en niet i. Consequent is ze overigens niet en geeft wel eens ofschoon zelden, de j als in familiaar, chiffoniere, millioen.
Zoo nog wil ze stelselmatig j of w als overgang tusschen twee op zich zelf staande vocalen als in geographie (gējōgrafī) of spiritueel (spīrītüwēl), terwijl het ideaal der beschaafde uitspraak, bepaaldelijk in 't Fransch, het zonder overgang -j of -w wil doen. Merken we hier ook hare inconsequentie op, die, hoe zelden toch, ook al eens deze ideale uitspraak voorhoudt, als in naīef (nāīf) of in spiritualiën (spīrītüālījən).
Vergeten we niet dat de kennis der vreemde talen, vooral van het Fransch, zich met den dag meer verspreidt, en dat we dus nooit bij de vreemde woorden een parodie van de vreemde uitspraak voor de beschaafde Nederlandsche uitspraak zullen kunnen doen doorgaan: niemand die maar een klad Fransch kent, zal kŏñšeržə of dəvōt of plātō durven zeggen voor kŏñ-jeržə, dēvōt, plǎtō. De auteur houdt overigens haar stelsel niet vol bij confessioneel, delicieus, socialisme, waar echter de ī na de s nog te veel is.
J. Vercoullie.