Den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, Brussel.
Hooggeachte Heer Minister,
Met het oog op de verplaatsingen en nieuwe benoemingen onder het onderwijzend personeel der Middelbare scholen en Athenaea is het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds zoo vrij U eerbiedig te verzoeken, daarbij voor taan meer rekening te willen houden met de steeds volledige toepassing van de wet van 15 Juni 1883.
Deze toepassing immers vergt dat de vakken, waarop vermelde wet betrekking heeft, moeten loevertrouwd worden aan leeraars in staat om ze in 't Nederlandsch te onderwijzen; dat voor al de ander vakken de leeraars moeten in staat zijn om de vakwoorden in de twee talen op te geven, en b.v. bij het onderwijs van Latijn en Grieksch vergelijkingen met het Nederlandsch te maken; dat de bestuurders, prefecten en inspecteurs zelf in staat moeten zijn om de wet toe te passen, wil hun toezicht over deze toepassing ernstig zijn.
De daartoe vereischte geschiktheid mag niet afgeleid worden uit vermoedens of uit verklaringen van belanghebbenden, maar moet blijken uit het bezit der door de wetten op hooger en middelbaar onderwijs daarvoor bepaalde diploma's.
Wij zijn ook van meening dat in aansluiting daarmee, de leerstof die de bestuurders van sommige middelbare scholen te onderwijzen hebben, de moedertaal zou moeten zijn of een door de moedertaal te onderwijzen vak.
Wij verblijven met eerbiedige hoogachting,
Uw nederige dienaren,
Namens het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds:
G.D. Minnaert, Voorzitter.
J. Vercoullie, Secretaris-Schatmeester.
Gent, den 20 Juni 1901.