| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Dr. E. Deneef: Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde voor het middelbaar onderwijs, door de koninklijke Akademie van België met een ‘prijs De Keyn’ bekroond. (J. Lebègue et Cte, Brussel, VIII-236 blz. 8o, fr. 2,50.)
Het Academisch verslag dat de bekroning van dit boek voorstelde, zegt er van:
‘De hr. Deneef had tot doel alles wat in de Nederlandsche letterkunde belangrijk is, op den voorgrond te plaatsen. Daardoor heeft hij de beschouwingen over de schrijvers van tweeden rang achterwege gelaten, maar hij heeft met geluk Maerlant, den Reinaert, Ruusbroec, Zuster Hadewijch, Marnix, Anna Bijns, Hooft, Vondel, Bredero, Cats, Langendijk, Wolff en Deken, Bilderdijk, de romantische school en de hedendaagsche schrijvers gekenschetst.
‘Alle recht latende weervaren aan het eigenaardige van ieder dezer schrijvers, vooral de voornaamste, beschrijt hij ons de Nederlandsche letterkunde als een organisme dat zijn leven geleidelijk onder onze oogen ontwikkelt in verband met de staatkundige en godsdienstige lotgevallen der Nederlanden. Dit verband met de vaderlandsche geschiedenis, die juist ook in de Rhetorica behandeld wordt, heeft het dubbele voordeel, aan de jonge leerlingen te toonen hoe leven en denken bij een volk samengaan en hoeveel waarde de letterkundige scheppingen van den menschelijken geest hebben. Een laatste en niet de minste verdienste van het boek van den hr. E. Deneef is dat men het met genoegen leest; het zal dus in de prijsuitdeelingen en de schoolbibliotheken zooveel gebrekkige handboeken voordeelig vervangen, die in de laatste jaren zoo talrijk voor den dag gekomen zijn.’
| |
| |
| |
De oude Brugsche bouwtrant en de Vlaamsche Renaissance, door Arthur Vande Velde, met teekeningen van Hendrik Van Hulle. - Brugge: A. Van Mullem, Geerolfstraat, uitgever. Prijs: 3 frank.
Tot het bekomen van ontwerpen voor nieuwe huizen, langs den havenkant op te richten, schreef de stedelijke overheid van Brugge eenen prijskamp uit, tusschen de bouwkundigen der stad, uitdrukkelijk vermeldend, dat, in geval van gelijke kunstwaarde, de ontwerpen van huizen, in ‘Brugschen’ trant, de voorkeur zouden krijgen. 't Is om de jongere bouwkundigen aan te sporen, hoofzakelijk ontwerpen in lokalen trant te vervaardigen, dat de hr. Vande Velde op de gedachte kwam zijn boekje te schrijven.
Daartoe onderzocht hij den ‘Brugschen’ bouwstijl in zijne samenstellende elementen: drielob, puntboogjes, netwerk, bandlijsten, penanten, geveltoppen, spitszuilen en torsen, hoek- en winkelsteenen, profielsteenen, gootkaaien, zuilen, gewelven en torens. Die architecturale bijzonderheden werden te Brugge eigenaardiger aangewend, dan in welkdanige andere stad en lieten onze vrije meesters-metsers toe, daarmede eenen localen trant le scheppen, welke ongeveer drie eeuwen lang zijne zelfstandigheid behield. Toen beleefde hij een overgangstijdperk, tevens eene periode van verval, om later geheel verdrongen te worden door de Vlaamscbe Renaissance, waarover schrijver ook zeer belangwekkende zaken weet aan te wijzen, juist omdat er te Brugge zulke schoone specimens van dien trant bewaard bleven.
De hr. Vande Velde gaat dus aanschouwelijker wijze te werk: hij bespreekt geen enkel détail, of hij zegt, waar het in natura te vinden is en zijn medewerker, de heer Hendrik Van Hulle, in 32 platen welke een honderdtal schetsen en teekeningen bevatten, geeft er het beeld van weder. Het boekje vormt dus een samenhangend geheel, waarin tekst en illustratiën elkander gelukkig volledigen.
| |
| |
Tot heden werd Brugge meest langs haren schilderachtigen kant beschouwd, door toeristen, reizigers en schrijvers, waarvan de laatste in onze verrukkelijke stad enkel het voorwendsel en de gelegenheid vonden, om mooie en pittoreske volzinnen aan mekaar te rijgen; de heeren Vande Velde en Van Hulle, integendeel, hebben geen bespiegelingen gemaakt, enkel de werkelijkheid afgekeken en alzoo het waarom en het daarom van Brugge's schoonheid gevonden en aangewezen. Derwijze heeft hun arbeid eene tweevoudige hoedanigheid: aantrekkelijk en nuttig.
Medard Verkest.
| |
Het oude Nederlandsche Volkslied. Wereldl. en geestel. liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën, verzameld en toegelicht door F. Van Duyse. Volledig in ongeveer 35 afl. van 64 bl. royaal 8o, tegen fr. 1.90 per afl. 's Gravenhage, Mart. Nijhoff en Antwerpen, De Ned. Boekhandel.
In de laatste jaren werd er op het gebied van het Ned. Volkslied zeer veel gedaan. In 't Noorden heeft men o.a. de uitg. van Dr. Van Vloten, van Scheltema, van Scheurleer en vooral de uitstekende werken van Dr. Acquoy en Dr. Kalff. Geldt het hier hoofdzakelijk reeds bekende, doch verspreide stukken samen te lezen of die ernstig te bestudeeren, toe te lichten en te vergelijken, de Vlaming van zijn kant, lustiger van aard en grooter vriend van zang en luidruchtigheid, bezit de verdienste meer tot het volk te zijn gegaan, om nog onopgeschreven, vaak zeer merkwaardige liederen uit zijn mond op te teekenen. Reeds vader Willems gaf te dien opzichte, in zijn Oude Vl. Liederen het goede voorbeeld, hierin gevolgd door De Coussemaker (voor Fr. Vlaanderen), Lootens en Feys (voor Brugge). J. Bols (voor Aarschot, Werchter, Alsemberg en omstr.), A. Blyau en Tasseel (voor Ieperen), zonder te spreken van de talrijke volksliedjes, die in de VI. folkloristische tijdschr. voortdurend worden opgenomen.
| |
| |
Op een reeks verzamelwerken van dien aard kunnen onze Noorderbroeders niet wijzen, terwijl wij, van onze zijde, hun het prachtige boek van Prof. Kalff, Het Lied in de Middeleeuwen, benijden. Komt hem de eer toe voor het onderzoek der Ned. Iiederteksten het eerst tot de bronnen opgeklommen te zijn, hij heeft zich slechts met de studie van den tekst beziggehouden, de melodieën, ‘die andere helft van het lied’, zooals hij zelf zegt, buiten beschouwing latend, en tevens den wensch uitdrukkend, dat een ander geleerde zich daaraan moge wijden.
Die taak heeft een Vlaming, de alom bekende muzikoloog, Fl. Van Duyse, thans op zich genomen. Dat hij de rechte man is om iets dergelijks te ondernemen, blijkt uit zijn vroegere werken en vooral uit zijn onlangs verschenen en zoo uitmuntend Eenstemmig Fransch en Nederl. wereldlijk Lied, dat door de Koninkl. Belg. Acad. werd bekroond. Zijn nieuw gewrocht, Het oude Ned. Lied, enkel steunend op handschriftelijke en op gedrukte oorkonden, die voor een groot deel zelf op mondelinge overlevering berusten, zal aan de strengste eischen der wetenschap voldoen. Hij zal ons dus een standaardwerk leveren, dat het beste wat op dit gebied in den vreemde te vinden is, niet alleen zal evenaren, maar wellicht in zekere opzichten overtreffen. Reeds de 3 verschenen afl. (met 33 nrs), waarin Heer Halewijn, Her Danel, mijn here van Mallegem, 't daghet in den Oosten, en zoo menig ander nummer, uitstekend behandeld worden, bevestigt ons in die overtuiging. Alle vorschers en geleerden, die eenig belang stellen in de geschiedenis en de verbreiding van de teksten en melodieën onzer volksliederen, ook alle vrienden van het Ned. lied, dienen dus deze grootsche onderneming te steunen; de eenen zullen er het rijkste genot, de anderen een onmisbaar hulpmiddel voor hunne eigen studiën in vinden.
Dat de welbekende firma Nijhoft het uiterlijke der uitg. allerbest heeft verzorgd, hoef ik er nauwelijks bij te voegen.
A. De Cock.
| |
| |
| |
Handboek voor de Opvoed- en Onderwijskunde, door H. Temmerman. Gent, Ad. Hoste, pr. 5 fr.
Dit werk is het eerste dat, sedert België's onafhankelijkheid, over algemeene opvoed- en onderwijskunde hier te lande in de Nederlandsche taal verscheen. Daarom zal het door al onze Zuid-Nederlandsche onderwijzers algemeen gunstig worden onthaald. Niets is immers, om vele redenen, zoo gemakkelijk en aangenaam als het bestudeeren eener wetenschap in de moedertaal. De al te beperkte ruimte, waarover dit tijdschr. voor boekenrecensies enkel beschikken kan, laat ons niet toe door een bespreking, zooals we die wel uitgebreid zouden wenschen, het zeer lijvig en zeer degelijk werk van den bestuurder onzer Liersche Normaalschool volkomen tot zijn recht te laten komen. We verwijzen dan ook onze lezers naar onze meer zaaklijke studie in Journal des Instituteurs.
Schrijver steunt op de stelling, die reeds ten tijde van De Coster, in de allereerste dagen der herinrichting van de Vlaamsche Normaalschool van Lier, na 1844, het grondbeginsel dier school was, ‘dat de studie van lichaam en ziel de grondslag moet zijn van de opvoedkunde’, dus op de psychophysiologie. Geen africhting, alleen opleiding, naar aanleiding van de natuurlijke geaardheid van den kweekeling. ‘Wij maakten kennis met Herbart en Ziller, met Pestalozzi en Fröbel, met Diesterweg en Dittes, met Rein en Kehr en met hun volgelingen’ alzoo ruim puttend aan de nog steeds overvloedig wellende Duitsche bronnen voor opvoedkunde en methodeleer.
De heer Temmerman heeft getracht ‘de redematige grondbeginselen der nieuwere zielkunde in rechtstreeksche toepassing te brengen’. Daartoe is hij van Beneke uitgegaan naar Bain, Spencer, Taine, Perez, Ribot, Compayré, Lotze, Fechner, Wundt, Sully.
Het Handboek is geenszins opgevat in den al te engen zin van den bekrompen geest der dogmatische of confessionneele
| |
| |
school. 't Is een puike leider, een zekere gids voor elken jongen onderwijzer, voor elken normalist, die werkzaam moet wezen in die school, welke wij kennen onder de benaming van nationale school, d.i. school voor het volkskind, van welke gezindheid, wijsgeerige of godsdienstige overtuiging de ouders van dit kind ook mogen wezen: de school voor het leven. In dit boek leeft de ziel van den echten Belgischen onderwijzer, die tegenwoordig nog altijd zoo zeldzaam voorkomt, de man van wetenschap, met breede gedachten, een verdraagzaam gemoed, een ontzwachtelden geest en een vast geloof in de grootheid der toekomst van ons volk en onze nationaliteit. De schrijver, tot zijn taak uitgerust als de besten hier te lande, heeft de methodeleer voortreflijk verzorgd met het oog op elk leervak in 't bijzonder, en laat ons meermaals het groote genoegen smaken van heel nieuwe beschouwingen te mogen genieten. Deze nieuwe beschouwingen gelden vooral de methodeleer voor het rekenen; het gezond oordeel over het onderwijs in 't Fransch; de wenken en voorschriften met het oog op het tot stand brengen en handhaven der waardigheid van den onderwijzer, zijn betrekkingen met de overheid, zijn plichten. De taal is best verzorgd en de schrijver laat, ten gepasten tijde, zijn ingenomenheid en liefde blijken voor de moedertaal, waar hij zegt dat zij door elken onderwijzer grondig moet gekend wezen. - Een rijke en methodisch ingedeelde bibliographie, kostbare baanwijzer voor den onderwijzer, treft men aan 't einde van het werk aan, dat, we herhalen het, een eereplaats moet innemen op de studeertafel van elken Vlaamschen onderwijzer.
St. L. Prenau.
|
|