| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
St-Nicolaas nadert. Dat is nog altijd voor Holland het feest van het gezin, meer dan Kerstmis; en ofschoon er steeds meer families zijn, die den kerstboom versieren en opluigen, aan het feest van St-Nicolaas blijven allen getrouw. Het sprookje van den goeden ouden Sint, die rondgaat goed doende en gevende, leeft in ieder kinderhart en reeds lang van te voren worden er weken en dagen afgeteld, hoe lang 't nog wel duren zal eer 't 5 December is.
In de groote sleden zijn de uitstalkasten der winkels verlokkender dan ooit voor de koopgragen, in de kleine steden doen de winkels hun best en de menschen zijn er wat handiger, of liever, zij brengen hunne handigheid meer in praktijk door veel eigen werk te leveren, dat gewoonlijk getuigt van minder goeden smaak, maar van meer toewijdende liefde.
Om nog eens terug te komen op onze groote steden, daarmee bedoel ik voornamelijk den Haag en Amsterdam; daar is alles te vinden van 't nieuwste en allernieuwste en dat allernieuwste, la haute nouveauté, le dernier cri, het piek-fijnste, is... art nouveau, we noemen het in Holland: den nieuwen stijl. Alles wat nieuwe stijl is, heet per se mooi, al druischt 't tegen alle schoonheid in.
Als een winkeljuffrouw je een vaasje laat zièn, dat je leelijk vindt en ze gebruikt haar tooverwoord ‘het is nieuwe stijl, mijnheer’, dan heb je verder niets meer le zeggen, je neemt het en betaalt het en suggereert je zelf dat je 't mooi vindt, want... het is nieuwe stijl. Alle huizen die gebouwd of winkelhuizen die verbouwd worden, het wordt allemaal ‘nieuwe
| |
| |
stijl;’ gevels van de grilligste vormen, deuren en vensters zonder eenig onderling verband en symmetrie, muurschilderingen, die je niets te zien geven dan een warnet van lijnen of teekeningen en voorstellingen, waar je geen touw aan kunt vast maken, in lood gevatte ruitjes die heelemaal niet passen bij de omgeving, behangsels van gestyleerde bloemen, in een vertrek dat vaak gemeubeld wordt met doodgewone alledaagsche meubelen.
't Trachten is naar gebogen lijnen, alles is rond en bol en maar heel zelden ontmoet het oog een kantigen hoek, waar het weldadig uitrust, vermoeid als 't is van het kijken naar dat voortdurende lijnenbeweeg. Het is een perpetuum mobile voor je oogen. Die nieuwe stijl uit zich niet alleen in de architectuur, in schilderkunst en beeldhouwwerk, ook in versieringskunst, tot zelfs in de bewerking der lijfsieraden toe. Men ziet schildpad kammen, die zich als roodbruine vlammen door 't haar slingeren, broches en armbanden als bloemen, waarvan de stelen zich om den arm winden, of als half verflenst van de bloembroche slapjes afhangen.
Onlangs zag ik een standaard voor pennenhouders en potlooden. De standaard zelf was een etherische vrouwenfiguur, zóó rank en fijn, zóó lang uitgerekt en met zulke dunne armen, zulk een spichtig mager gezichtje, dat de vraag in me opwelde of een teringlijderes soms tot model kon gediend hebben. De armen hield ze voor zich uitgestrekt; daarop kon men een pennenhouder leggen. De rokken liepen van onderen uit in een soort platte schelp of bak, waarop men schrijfgereedschap kon leggen, en die breeduitloopende japonrand deed 't figuurtje nog langer en spichtiger schijnen.‘Wat'n Tooropmenschje’ hoorde ik iemand zeggen. en als ge weet, hoe Toorop zijn ‘menschen’ schildert, kunt ge u ongeveer een voorstelling maken van 't beschrevene voorwerp. Er is niets te zeggen tegen 't styleeren in 't algemeen, vooral waar 't versieringskunst geldt, maar ‘tout excès nuit,’ ook hierin.
| |
| |
* * *
Vóór dat de couranten der laatste dagen vol waren van Krugers reis, lazen we af en toe uitgebreide artikelen over de onlusten in China, nu lezen we ternauwernood de korte telegrammen. De meeningen omtrent het gedrag der Boxers zijn natuurlijk verdeeld en dat verschil van opinie bracht enkele weken geleden al weer heel wat pennen in beroering van menschen die 't weten konden en menschen die maar wat in 't wilde weg praatten.
Een van de menschen die 't zeker kan weten is onze schrijver Henri Borel, die in China is geweest, Chineesch kent, Chineesch tolk is.
Toen de onlusten pas begonnen waren, heeft hij in een paar Gids-artikelen, die later in brochuurvorm verschenen, eens precies gezegd waar 't op stond, en hij komt er rond voor uit, dat de menschen gelijk hebben als ze vreemde zendelingen willen drijven uit hun land, wanneer men hun een godsdienst wil opdringen, die ze niet begeeren, opdringen, niet om ze gelukkiger te maken, maar als wegbaner naar de zoogenaamde beschaving, alias - de rijke pieten, die zich ten koste van China nog wel een beetje rijker willen maken. Met de zendelingen zijn gekomen de opium, de brandy en allerlei andere fraaiigheden, die de beschaving meebracht,
Velen oordeelen over de Chineezen, zooals zij ze kennen in ons Nederlandsch Oost-lndië, maar dat is niet de ware mensch van 't gele ras. In Indië is hij gedegenereerd, verliederlijkt, vervuild, daar is hij geworden de kwanselaar, wat hij niet is in zijn eigen land. Want in China stond vele eeuwen geleden de beschaving reeds heel hoog, toen 't zoogenaamde beschaafde Westersch Europa nog in wilden staat leefde, toen was 't Chineesch rijk van vreemde smetten vrij, omdat 't zich had ommuurd, en de in zijne bekrompenheid wijze Confucius kende zijn ras goed, dat hij wist hoe 't zou ontaarden als het in aanraking kwam met de groote maatschappij daarbuiten.
| |
| |
Langzamerhand is China gezwicht voor den drang van buiten af, een stuk muur bezweek en de hoogere beschaving is naar binnen gestormd en heeft gezien 't heerlijke, rijke land, dat lag verborgen voor 't gezicht der anderen. De vreemdelingen stonden te kijken als kinderen, plotseling gezet in sprookjesland, met verwonderde, verbaasde oogen, maar de verbazing week voor de werkelijkheid en gretig raapten die verwonderde kinderen nu al 't heerlijke dat er te grijpen viel. En met lieve lachjes en lonkjes deden zij de Chineezen gelooven dat zij kwamen met 't groote doel: de beschaving, totdat de goede trouw van deze te zeer beproefd werd en de indringers werden uitgedreven, zooals de Boeren de Engelschen uitdrijven.
Men heeft natuurlijk Henri Borel aangevallen over zijne geschriften, maar ziehier wat hij er met een paar woorden op antwoordt: ‘Juist omdat ik 't ware Christendom zoo vereer, haat ik zoo het schandelijk geïntrigeer der zendelingen in China, hun arrogant optreden, hun heerschzucht. En ik blijf bij al mijne grieven. Mijn oordeel over de zendelingen is dat van bijna alle diplomaten en sinologen over de geheele wereld. Ik was de eerste, die het in het Hollandsch zeide, maar vóór mij zeiden vele anderen het in andere talen. De zendelingen zijn, met of zonder hun weten, gebruikt als eclaireurs door het kapitalisme, dat van de opstootjes, door hen veroorzaakt, gebruik maakt om te rooven. En het kruis is misbruikt als wegbaner voor opium, brandy en alle andere fraaiigheden der ‘beschaving’.
* * *
Een paar maanden geleden heb ik u gemeld dat het Rotterdamsche tooneelgezelschap onder Legras en Haspels te niet was gegaan, dat zich een ander gezelschap had gevormd onder van Eysden, en nog een ander onder Brondgeest. Dezen laatste nu, schijnt het niet te ontbreken aan ondernemingsgeest.
| |
| |
Het is van algemeene bekendheid dat de stadsschouwburg te den Haag eene vernieuwing hoog-noodig heeft, dat het van buiten is een oud, leelijk, vuil gebouw, een parodie op alles wat zweemt naar het artistieke, dat het gebouw veel gevaar oplevert bij mogelijken brand. ‘Je komt er niet uit’, luidt de gewone term en dat zegt genoeg, want wat zijn een zestal nooddeuren en een paar brandladders bij een propvol gebouw dat in lichte laaie staat? Vernieuwing of verbetering is dus hoog noodig, maar - de gemeenteraad durft het niet doen, ondanks de subsidie van den Staat, omdat de Hollanders, de Hagenaars althans, van huis uit geen schouwburgbezoekers zijn en de onderneming zich toch al niet verheugt in een schitterenden finantieelen toestand.
Het gebouw van Kunsten en Wetenschappen, eertijds door Prof. Gugel gebouwd en naar waarheid genoemd het gebouw van Koude en Wind, later verbouwd ten einde de slechte acoustiek wat te verbeteren, is ook geen goede schouwburgzaal, daar men op enkele plaatsen in de zaal, zelfs op den eersten rang niets, zegge totaal niets, op het tooneel kan zien.
Het geluk dient den mensch. De heer Brondgeest is op het denkbeeld gekomen om in de residentie een geheel nieuwen schouwburg te bouwen, waar hij met zijn gezelschap geregeld voorstellingen zal geven, een gebouw vrij staand, vrij van brandgevaar, ingericht naar de eischen des tijds. De teekeningen zijn den gemeenteraad ter goedkeuring voorgelegd en - ben ik goed ingelicht - dan is het benoodigd kapitaal reeds geheel of op een zeer klein bedrag na volteekend. Men moet maar veine hebben! Brondgeest's gezelschap beschikt over goede krachten. Een volgend jaar zullen we kunnen oordeelen wat er geworden is uit deze onderneming.
* * *
De trouwdag van onze koningin is bepaald op 31 Januari 1901, en allerwege worden maatregelen genomen om dien
| |
| |
dag te maken tot een algemeenen feestdag. Als voor de dagen der inhuldigingsfeesten vormen zich ook nu commissies voor feestviering, commissies voor huldeblijken en te oordeelen naar de nieuwsbladen zal die hulde groot zijn en velerlei. Het volk geniet van 't geluk zijner vorstin, want dat zij gelukkig is, bevestigt ieder, die haar van nabij gadeslaat.
Hoe vriendelijk en voorkomend ze altijd was, haar spreken, haar geheele manier van doen had altijd iets officiëels, iets deftigs, tot op het stijve af, alsof ze, jonge vorstinne die ze was, en altijd omringd door zooveel oudere menschen, bang was iets verkeerd te doen, of in strijd met de etiquette. Die stijfheid legde ze voor 't eerst af, toen ze haar intocht hield en ze lustig en lachend het volk toewuifde met haar zakdoek. En wie nu de koningin ontmoet, 't zij alleen, 't zij met haar verloofde, ontwaart altijd dien lachenden, vreugdevollen, innigen trek op haar gelaat, die geheel in strijd schijnt met officiëele conventie; ze is jong en blij, ze voelt zich nu meer vrouw dan koningin, ze is verliefd, zooals de armste harer onderdanen dat kan zijn en dat neemt alle stijfheid, alle deftigheid van haar weg.
We hooren dat de hertog van Mecklenburg - hier zegt iedereen Hertog Hendrik - druk bezig is met het leeren van Nederlandsch volgens Berlitz-methode. In dit opzicht volgt hij het uitstekende voorbeeld van koningin Emma, die, toen ze met Willem III trouwde zich ook beijverde om in verwonderlijk korten tijd onze taal machtig te zijn. Nu, als hij in vele opzichten haar verstandig voorbeeld navolgt, kan hem dit niet anders dan ten goede komen, èn als staatsburger, èn als mensch.
* * *
En Krüger op weg naar hier! Misschien, als ge dit leest, is hij reeds op ons grondgebied. We lezen in de couranten van zijn triomftocht, hoe de Franschen, waanzinnig bijna van
| |
| |
geestdrift hem overal toejuichen. Maar de verstandige grijsaard laat zich door al die hulde niet verschalken. Hij weet wat juichkreten waard zijn; hij weet dat woorden zijn als de vonken van een vuurwerk, zóó opspattend, zóó uitgebluscht. Woorden alléén zijn hem niet veel waard. ‘Ik dank het fransche volk voor de warme ontvangst mij bereid. Ik reken er op, deze sympathie en geestdrift in alle steden, die ik doortrek terug te vinden en hoop, dat zij zullen gevolgd worden door daden, die ons volk in den vervolge zullen steunen en als einddoel zullen hebben het dienen van onze zaak.’
Korter, krachtiger en veelzeggender kan het welhaast niet.
Als straks Kruger hier komt, zal 't ook hier niet aan geestdrift en toejuichingen ontbreken. Wilhelmina zal den grijzen president ontvangen en te woord staan, maar waarlijk het is te hopen, dat er meer zal gedaan worden dan dat, het is te hopen dat de volkswil zich zóó krachtig, zóó heftig, zóó overweldigend zal uiten ten gunste der Boeren, dat de regeering zwichten moet en hare laksheid of liever haar angst van kleinen Staat zal laten varen. Wat kunnen wij tegen Engeland? Niets alleen, maar vereenigd met anderen alles! De geheele beschaafde wereld, die eenig gevoel van recht heeft, is pro-boer, waarom zouden zij niet de handen ineen kunnen slaan en Engeland dwingen een eind te maken aan al deze onrechtvaardigheden? Moet dan altijd eigenbelang over recht zegevieren en is deze eeuw alleen een eeuw van vooruitgang geweest op materieel en intellectueel gebied, heeft de evolutie der ziel in omgekeerde richting plaats gehad?
Mogen de feiten bewijzen dat althans een aangedaan onrecht kan te niet gedaan worden door eerlijke schulderkenning.
Amersfoort, Nov. 1900.
Egb. C. Van der Mandele.
|
|