Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arbeiderspensioenen.Verklaring der wet van 10en Mei 1900.Arbeiderspensioenen! Hoef ik het belang der werkerspensioenkas te doen uitschijnen? Neen, elkeen is overtuigd; duizenden lieden storten reeds sinds jaren en jaren in de lijfrentkas. Van 1en Januari 1890 tot 31en December 1899 werden 161313 nieuwe boekjes afgeleverd; in 1899 alleen werden 66712 nieuwe inschrijvingen genomen waarvan 58191 of 88 per honderd door handwerklieden. Spijtig dat de arbeider van 1850 het nut en de noodzakelijkheid der lijfrentkas niet kende en naar waarde schatte. Hoe weinig zouden tegenwoordig in gestichten voor oude mans, in godshuizen voor vrouwen een droevig leven slijten en den dood als eene weldaad beschouwen. Maar de eerste pensioenkas gesticht in 1850 onder het liberaal ministerie samengesteld uit de Heeren Rogier, Frère-Orban, Rolin, enz., had geen bijval; de toetredingen waren om zoo te zeggen nietig en in 1865 werd deze pensioenkas gehecht aan de Algemeene Spaarkas onder waarborg van den Staat: de stichting van Spaar- en Lijfrentkas hebben wij te danken aan het liberaal ministerie, aan het bewind gekomen in 1857 en samengesteld in 1865 uit de Heeren Rogier, Frère-Orban, A. Van den Peereboom, Tesch, Van der Stichelen en Chazal. Ziehier in eenige woorden de voornaamste schikkingen van deze lijfrentkas. Elke persoon, 18 jaar oud zijnde, kan zich eene levenslange | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rente verschaffen van 12 tot 1200 fr. door stortingen gedaan met voorbehouden of afgestaan kapitaal. De stortingen moesten ten minste 10 fr. bedragen en mochten niet gedaan worden ten voordeele van personen beneden de 10 jaar. De lijfrentkas had geen bijval tot in 1887; wij moeten de oorzaken van dezen droevigen toestand niet onderzoeken; trachten wij enkel wijzer te zijn, onze huidige medeburgers wijzer te maken en sporen wij iedereen en bij elke gelegenheid aan de lijfrentkas toe te treden. In de jaren 1870-71 werden enkel een honderdtal nieuwe inschrijvingen genomen, en de volgende jaren van 200 tot 300; in 1887 werd door de Algemeene Spaar- en Lijfrentkas het minimum der stortingen gebracht van 10 fr. op 1 fr. Deze wijziging, zoo eenvoudig, zoo gering, was het teeken van leven voor de lijfrentkas. Het getal nieuwe boekjes klom tot 1900 in 1887; van nu af nam dit getal standvastig toe en bereikte in 1896 reeds 10549. Deze bloei is niet alleen aan de vermindering van het minimum der stortingen te wijten: de Algemeene Spaarkas maakte eene verstandige, aanhoudende propaganda; vele nijveraars en besturen spoorden hunne werklieden aan om zich bij de Lijfrentkas aan te sluiten en kwamen evenals de openbare besturen, Staat en provinciën, door geldelijke toelagen de inspanningen van de arbeiders aanmoedigen en hunne stortingen vermeerderen. In 1891 werd door het Staatsbestuur eene som van 20000 fr. besteed om de aansluiting tot de Lijfrentkas te steunen; sindsdien werd jaarlijks een grootere som uitgeloofd en voor 1900 is er met dit doel 600,000 fr. in de Staatsbegrooting neergeschreven. De provincieraden van hunnen kant bleven niet onverschillig; in 1896 schonk de provincie Henegouwen 50,000 fr. aan de verzekerden voor den ouderdom, Oost-Vlaanderen 14,000 fr. de provincie Namen 5,000 fr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samenwerking van al deze maatregelen deed de toetreding tot de pensioenkas toenemen; tevens ziet men in alle steden, in alle gemeenten maatschappijen van onderlingen bijstand, de aansluiting der leden bij de Lijfrentkas tot doel hebbende, stichten. Dat is gansch natuurlijk, want de geldelijke onderstand van de openbare besturen werd enkel aan de leden van deze erkende maatschappijen verleend. Deze maatschappijen werden soms gevormd onder de werklieden van een nijverheidsgesticht, of hadden den aard van de gewone vereenigingen. Deze kleine tabel geeft een klaar denkbeeld van de ontwikkeling der Lijfrentkas in de laatste jaren.
* * * In 1900 kende het Staatsbestuur eene jaarlijksche premie van 60 centimen toe per frank en per boekje, tot een beloop van frank dus eene premie van ten hoogste fr. 7.20; de provincieraden verleenen ook toelagenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op eersten Januari 1901 zal de nieuwe wet over de ouderdomspensioenen dezen toestand komen uitbreiden en bevestigen. De premiën welke voorheen jaarlijks en voorloopig waren, worden dan onherroepelijk en wettig. Het hoofdkarakter der wet van 10en Mei 1900 is de aanmoediging tot de vrije aansluiting bij de lijfrentkas; in 1889 werden de werklieden van Duitschland door de wet gedwongen zich bij de pensioenkas aan te sluiten. De nieuwe wet beperkt de voordeelen der Staatskas niet meer tot de leden van erkende werkerspensioenkassen, iedereen kan ze nu genieten; al de personen welke bij de Algemeene Lijfrentkas, onder waarborg van den Staat, verzekerd zijn, genieten eene jaarlijksche premie van 60 centimen per gestorten frank tot beloop van 15 frank, dus eene toelage van ten hoogste 9 frank. De wet erkent twee categoriën van personen: 1o De personen in de Lijfrentkas stortende door bemiddeling van eene erkende maatschappij van onderlingen bijstand; deze genieten van de aanmoedigingspremiën van den Staat welke ook hun stand weze, mits hunne jaarlijksche stortingen de som van 60 fr. niet overschrijden; de premiën der openbare besturen worden in dit cijfer niet begrepen (Art. 1). 2º De personen rechtstreeks in de Lijfrentkas stortende; deze kunnen maar van de Staatspremiën genieten zoo zij als rechtstreeksche belastingen, patenten medegerekend, ten voordeele van den Staat niet meer betalen dan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50 frank in de gemeenten van eene bevolking beneden de 10,000 inwoners;
Een belangrijk punt dient hier in 't bijzonder aangestipt te worden: de leden van eene erkende werkerspensioenkas kunnen de aanmoedigingspremiën van den Staat genieten en nochtans meer dan 60 frank jaarlijks storten, maar deze bijgevoegde stortingen moeten rechtstreeks in de Lijfrentkas geschieden en de verzekerde mag door de hooger aangehaalde uitsluitingsregel niet getroffen worden. Het maximum der rechtstreeksche belastingen, patenten inbegrepen, is derhalve nog al hoog geschat en de werkman, de kleine handelaar, de kleine eigenaar zal door de wet niet uitgesloten wordenGa naar voetnoot(1). De uitsluiting van een persoon heeft die van zijne echtgenoote en van de bij hem inwonende kinderen tot gevolg. De Staatsbedienden, die op pensioen recht hebben in gevolge de verordeningen en wetten welke op hen toegepast worden, genieten de aanmoedigingspremiën van den Staat niet, zelfs als zij door het betalen van het maximum der belastingen niet uitgesloten zijn. Om de toelage van den Staat te genieten, worden de volgende voorwaarden geëischt: 1o Belg zijn en eene verblijfplaats in Belgie hebben; een vreemdeling, sinds 10 jaar in Belgie gevestigd, kan de Staatspremiën krijgen zoo de Belgen in zijn land van dezelfde voordeelen genieten; 2o ten minste 16 jaar oud zijn; merken wij hier op dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een kind van 6 jaar oud de aanmoedigingspremiën van den Staat kan genieten zoo het aangesloten is bij de Lijfrentkas door bemiddeling van eene erkende maatschappij van onderlingen bijstand. 3o houder zijn van een enkel boekje der Algemeene Spaaren Lijfrentkas onder waarborg van den Staat, en op dit boekje in den loop van het voorgaande begrootingsjaar, stortingen hebben gedaan (Art. 3). De premiën van den Staat worden berekend volgens de stortingen van het voorgaande jaar, maar de persoonlijke gestorte gelden geven enkel recht op de aanmoedigingstoelagen; de stortingen gedaan door eene maatschappij van onderlingen bijstand ten voordeele harer leden of de stortingen gedaan door een derden persoon ten voordeele van den drager van het rentenboekje, worden als persoonlijke stortingen beschouwd en geven recht op de Staatspremiën. Tijdens de bespreking der wet van 1900 was er in de Kamers ook sprake van de geldelijke tusschenkomst van de nijveraars en werkbazen in de vorming van eene lijfrente; de wet vraagt niets aan de patroons, maar de middelsectie heeft door haren verslaggever, den Heer Nyssens, de aandacht der werkbazen op de ouderdomspensioenen gevestigd en de hoop uitgedrukt dat de patroons zelf eene storting zullen doen naast hunne werklieden, en dat zij zich deze tusschenkomst als een plicht zullen opleggen ten einde van hunne arbeiders de aansluiting tot de werkerspensioenkas te kunnen eischen.
* * *
De verzekerden mogen hunne stortingen doen met voorbehouden of afgestaan kapitaal (art. 4); de aanmoedigingspremiën van deze soort worden altijd met afgestaan kapitaal gedaan, want de Staat heeft tot doel het pensioen te vermeerderen, het zoo belangrijk mogelijk te maken, dus moeten de verzekerden door de Staatsgelden zooveel mogelijk pensioen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkrijgen en dienvolgens moeten de toelagen met afgestaan kapitaal gestort worden. De îngenottreding der verworven renten kan enkel worden vastgesteld aan het begin van ieder verloopen ouderdomsjaar van 55 tot 65 jaar; de Lijfrentkas laat nochtans toe de ingenottreding te stellen op 50 jaar. De personen welke op deze voorwaarde stortingen doen, kunnen de Staatspremiën niet genieten, maar de verordeningen der Lijfrentkas laat de wijziging der voorwaarde toe. De wet bevat eene andere bepaling aangaande den duur van het genieten der toelagen van den Staat: deze houden op zoodra de verzekerde door de sommen op zijn boekje ingeschreven, eene jaarlijksche rente heeft van 360 fr., maar eene belangrijke terechtwijzing kan dit maximum in wezenlijkheid zeer verminderen. Ingevolge artikel 6 der wet wordt dit maximum berekend met het tarief der stortingen met afgestaan kapitaal en de ingenottreding wordt eenvoudig bepaald op 65 jaar; de sommen gestort met voorbehouden kapitaal geven echter recht op eene veel geringer rente, en deze daalt nog wanneer de ingenottreding bepaald wordt op 55 of 60 jaar. Vele verzekerden zullen dus van de premiën niet meer genieten omdat hunne gestorte gelden recht geven op eene rente van 360 fr. op 65 jaar, maar in werkelijkheid zullen zij soms enkel eene rente van 150 frank en nog min genieten. Twee laatste bepalingen der wet van 1900 komen de schikkingen der wet van 1865 wijzigen (art. 7). Volgens deze mochten de sommen, gestort met voorbehouden kapitaal, nooit aan den belanghebbende zelf terugbetaald worden; hij mocht ze aan zijne erfgenamen laten of besteden tot het aanschaffen van eene andere rente of tot het vermeerderen der verworven rente. Tegenwoordig mag de Lijfrentkas aan den belanghebbende deze gelden, in klinkende munt, terugbetalen zoodra hij in genot getreden is van zijne rente, mits zekere voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarden van korting welke door koninklijk besluit zullen vastgesteld worden. De andere bepaling verandert artikel 52 der wet van 1865, welke den werkman, door een ongeval of ziekte in de onmogelijkheid gesteld zijn brood te verdienen, toelaat de gestorte gelden aan te wenden voor eene nieuwe rente met onmiddellijke ingenottreding. Thans zal deze persoon op den ouderdom door hem vastgesteld voor de ingenottreding zijner rente, de volle waarde dezer rente genieten en intusschentijd wordt hem een ander pensioen betaald, in verhouding met de gestorte sommen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overgangsmaatregelen.De overgangsmaatregelen (art. 8) zijn ten voordeele der personen welke door hunnen gevorderden ouderdom slechts gedeeltelijk of in het geheel niet kunnen genieten van de voordeelen der wet van 1900; zij zijn toepasselijk op drie categoriën van personen: 1º Wie op 1en Januari 1901 veertig jaar oud zal zijn, geniet eene jaarlijksche premie van 60 centimen per gestorte frank tot beloop van 24 frank, dus eene toelage van ten hoogste 14,40 fr. 2o Aan al de behoeftige werklieden of oud-werklieden, Belg van geboorte en woonachtig in Belgie, op 1en Januari 1901 vijf en zestig jaar oud zijnde, wordt door het Staatsbestuur eene jaarlijksche rente van 65 frank geschonken. De toepassing van deze schikking werd door koninklijk besluit van 20 October 1.1. geregeld. De kiezerslijsten zullen bijna altijd de hoedanigheid van Belg vaststellen; zoo niet wordt een uittreksel van den Burgerlijken stand of van den akt van inburgering geëischt. De belanghebbende moet ten minste één jaar huisvesting hebben in Belgie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu dringt zich de vraag op: Wie is werkman of oud-werkman? De mannen of vrouwen welke door handenarbeid gewoonlijk hun brood verdienen. Dit loon moet hun eenig middel van bestaan niet wezen. Dienstboden, helpers, daglooners, ambachtslieden, welke niet voor eigen rekening werken, zijn werklieden, als ook de personen welke nu eens rechtstreeks voor andere personen, dan eens voor rekening van andere ondernemers werken: een hovenier, een kleermaker, een naaister, een landbouwer, een waschvrouw, een behanger, enz. Wie vroeger werkman was, mag ook de lijfrente van 65 fr. aanvragen; zelfs kan zij verleend worden aan kleine werkbazen of handelaars welke in hunne oude dagen behoeftig zijn geworden. Voor de vrouw is de wet nog in breederen zin opgevat: alle huisvrouw of weduwe van werkman wordt met de werkster gelijk gesteld en tijdens de bespreking der wet is er uitdrukkelijk bepaald dat man en vrouw de lijfrente van 65 fr. kunnen genieten. In nood verkeeren, zegt de wet. Wordt enkel aan personen in ellende levende de 65 fr. uitbetaald? Neen, zelfs mag men nog een gering loon verdienen; dikwijls verspillen oude lieden hunne laatste krachten om voor een spotprijs eenig werk te verrichten; het dagloon van den echtgenoot, van de kinderen welke bij hem verblijven, dienen tot maatstaf, maar zijn geene redenen van uitsluiting; evenmin kunnen een klein eigendom, het bezit van eenige spaargelden, de onderstand van de openbare weldadigheid, andere kleine bijwinsten iemand van de staatslijfrente berooven. Een schriftelijke aanvraagGa naar voetnoot(1) moet door den belanghebbende aan het Beschermcomiteit der Werkmanswoningen gezonden worden, doch niet rechtstreeks; de vrager zendt zijn brief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het gemeentebestuur dat gelast is met het nazien en volledigen der gegeven inlichtingen. 3o De overgangsmaatregelen zijn nu nog op eene derde reeks personen toepasselijk. Werklieden op 1en Januari 1901, 55 jaren oud zijnde, zullen bovengemelde jaarlijksche rente genieten naarmate zij den ouderdom van 65 j. bereikt hebben, doch voor de arbeiders van 55, 56, 57 jaar worden zekere voorwaarden gesteld: zij moeten binnen de 10, 9 of 8 jaren welke hun van den wettigen termijn scheiden, gedurende ten minste drie jaren, in de Algemeene Lijfrentkas stortingen doen in het geheel 18 frank bedragende en waarvan drie ten minste tot 3 frank beloopen. Dus 3 maal 6 - of 4 maal 4 en 2, - of 3 maal 5 en 3 maal 1 - of 3 maal 3 en verder 5 maal 1 en 2 maal 2, enz. Men kan 18 op verscheidene manieren ontbinden maar steeds moet men 3 maal drie fr. hebben.
* * *
De uitgaven voortvloeiende uit de toepassing van de wet van 10en Mei 1900 moeten gedekt worden door een bijzonder fonds gevormd door de giften van den Staat; dit fonds wordt aan de Deposito- en Consignatiekas gehecht en bestaat uit eene jaarlijksche toelage van 12 millioen frank op de gewone begrooting van den Staat gebracht; doch dit cijfer, gesteund noch op vaste berekeningen noch op de ervaring, kan in geval van ontoereikendheid vermeerderd worden. Buitengewone geldmiddelen worden dan aan de wetgevende macht gevraagd (Art. 11).
* * *
Sinds 1891 schonk de Staat toelagen aan de erkende werkerspensioenkassen; de nieuwe wet kent aan deze bemiddelaars ook bijzondere voordeelen toe. Artikel 12 zegt: De Regeering verleent aan elke erkende maatschappij van onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingen bijstand, voor werkerspensioenen eene jaarlijksche toelage van twee frank voor ieder boekje waarop, binnen het verloopen jaar, eene som van ten minste 3 frank werd gestort - de premiën der openbare besturen uitgesloten. De maatschappij hoeft enkel haar beheer en rekendienst regelmatig te houden. De noodige gelden worden uit het bovengemelde fonds niet betaald, maar door een bijzonder crediet gebracht op de begrooting van het Ministerie van Nijverheid en Arbeid. Deze toelage van twee frank komt niet aan de leden, maar aan de maatschappij zelf, deze beschikt in volle vrijheid over deze gelden en mag ze gebruiken om propaganda- of bestuurkosten te dekken, of wel om aan eenige of aan al hare leden toelagen, welke zelfs met voorbehouden kapitaal kunnen gestort worden, toe te kennen.
* * *
Een grondige studie der pensioenkas en der wet van 1900 leidt tot de overtuiging dat in alle gemeenten, in alle kringen maatschappijen van onderlingen bijstand moeten gesticht worden en dat alle de wettige erkenning moeten aanvragen. Inderdaad de wettige erkenning geeft groote voordeelen: 1o Al de leden kunnen van de toelage der Regeering genieten - door betaling van veel belastingen kan men alleen uitgesloten worden (Art. 2). 2o De kinderen kunnen van den ouderdom van 6 jaar van de Aanmoedigingspremiën genieten en elkeen weet dat geringe stortingen gedaan voor jeugdige kinderen op 60, 65 jaren een zeer schoon pensioen geven; 3o De erkende maatschappij geniet voor elk lid eene toelage van 2 frank. Na de wettige erkenning bekomt de maatschappij kosteloos een zeker getal exemplaren van het afdruksel van de standregelen en door een eenvoudig verzoekschrift bekomt zij van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regeering eene toelage om de kosten van instelling der maatschappij te dekken (ten hoogste 200 frank). Aan den anderen kant geeft eene maatschappij aan de verzekerden zelf groote gemakken; zij mogen stortingen doen van eenige centimen: de Lijfrentkas eischt éénen frank; zij gewennen zich aan regelmatig storten, want de maatschappij herinnert het hun of doet het geld innen. Eenige personen zijn voldoende om eene maatschappij van ouderlingen bijstand te stichten; het voornaamste punt is het maken der standregelen, want deze moeten aan de vereischten der wet van 1894 over de maatschappijen van onderlingen bijstand beantwoorden. Zij moeten vermelden:
De personen welke wenschen eene werkerspensioenkas te stichten, vereenigen zich in algemeene vergadering; de standregelen worden artikel per artikel besproken; intusschentijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kiest men het bestuur en de nieuwgekozen voorzitter leidt verder de zitting; de standregelen worden nu in hun geheel voorgelezen en goedgekeurd (getal aanwezige leden en getal stemmen aanteekenen). Daarna beslist de algemeene vergadering aan de Regeering de wettige erkenning te vragen. Deze moet schriftelijk aan den Heer Gouverneur der provincie gevraagd worden; dit verzoekschrift moet vergezeld zijn van:
‘De ondergeteekenden (voorzitter, schrijver) verzekeren dat deze personen Belg zijn en dat geen enkel zich bevindt in de gevallen van uitsluiting voorzien door art. 12 van de wet van 23 Juni 1894 over de maatschappijen van onderlingen bijstand. Gedaan te Gent....’ De wettige erkenning wordt binnen de 4 maanden, in de meeste gevallen veel vroeger, door Koninklijk besluit verleend; de maatschappij mag seffens hare werkingen aanvangen. In de postkantoren, in de hulpkantoren der Algemeene Spaar- en Lijfrentkas kan men de noodige inlichtingen bekomen: voor eene eerste storting moet de belanghebbende eene aanvraag invullenGa naar voetnoot(1); de afgevaardigde der maatschappij maakt een borderel der stortingen, in acht nemende dat de nieuwe stortingen vooraan moeten komen. Het bestuur der maatschappij heeft slechts enkele boeken noodig:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Links
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rechts
Aan de leden wordt een boekje gegeven om hunne wekelijksche of maandelijkschc stortingen aan te teekenen; andere stelsels kunnen met den besten uitslag ingevoerd worden; de manier van innen hangt af van het getal leden. Een laatste wenk: de nieuwe leden eener maatschappij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor ouderdomspensioenen worden schriftelijk voorgesteld; het voorstellingsbriefje draagt de volgende inlichtingen: naam, voornaam, geboorteplaats en -dag, bedrijf, woonplaats van het nieuwe lid, alsook den naam zijns vaders en dien zijner moeder. Jaarlijks in den loop der eerste twee maanden is de erkende maatschappij gehouden een verslag harer werkzaamheden aan de Regeering te zenden: dit bepaalt zich tot het geven van inlichtingen over ledental, stortingen, enz. D. Destanberg. |
|