Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 257]
| |
De Finnen.Finland is een land, welks geschiedenis en aardrijkskunde bij de meeste volkeren van Europa over het hoofd gezien worden, alhoewel beide niet van belang ontbloot zijn. Het heeft eene bevolking van 2 1/2 millioen zielen (1en Januari 1893) dus meer dan Griekenland, Denemarken, Servië en Noorwegen. De uitgestrektheid is de 2/3 van Frankrijk. De kust, tamelijk ingesneden, verheft zich allengs meer en meer: de geleerden hebben vastgesteld dat dit in de Botnische golf 1m70 per eeuw is, en in de golf van Finland 0m60. Midden in ligt de hoogvlakte van Finland en merkwaardig is het, dat er op dit tafelland vijftien honderd meren zijn, alom omringd door pijnbosschen. Zij zijn zonderling gevormd, lang en smal, met duizenden kronkelingen en wendingen. Rivieren van belang zijn er niet: de Tornea, die met de Botnische golf en de Baltische Zee de westelijke grens uitmaakt; de Tana, die in 't Noorden het land van Noorwegen afscheidt; in 't Zuiden de Neva, waarvan de oevers tot Rusland behooren, ziedaar de voornaamste. De middeltemperatuur is 2o,5. De laagste - 48o. Gedurende drie maanden brengt de zon warmte en licht in het land, en daardoor ook leven. Over het algemeen is het er vochtig, kil, ongezellig. Slechts in de steden vindt men wat leven. De hoofdstad is Helsingfors. Abo, Uleaborg, Tornea zijn de voornaamste steden, en in het Z. heeft men de vesting Viborg. De in- en uitvoerhandel is tamelijk levendig. Jaarlijks wordt er voor 76 millioen graan ingevoerd, en de uitvoerhandel van hout, boter en papier in 1896 bedroeg 94, 36 en 24 millioen. Langs de kusten is de bevolking Zweedsch, maar de eigenlijke inwoners zijn de Finnen, een volk van Tjsudischen | |
[pagina 258]
| |
(Tataarschen) stam uit Siberië afkomstig. In aloude tijden bewoonden zij ook Scandinavië, maar zij werden er later uit verjaagd door de Noren, een volk van Germaansch ras. Daardoor is het te verklaren, dat men hier en daar in die streken eene vlek vindt, waar de bevolking, alhoewel de taal van het hun omringende volk sprekend, nog Finsch is. De Finnen houden van vertellingen, liederen, spreuken, raadsels en spotwoorden. Zij beoefenen nog de deugden der oude volkeren: eerlijkheid en herbergzaamheid. Zeer vroeg, tot zoover de geschiedenis weet, hebben zij Finland bewoond. Tot in de dertiende eeuw stonden zij nog op een zeer lagen graad van beschaving, en zij waren dan ook zonder eenig wezenlijk staatsverband; de vrouwen werden als huisdieren beschouwd, en leefden in de grootste vernedering en verachting. Er waren slechts vrijen en slaven, maar de eersten hadden geene overheid; slechts de oudsten hadden de macht om te gebieden. Daar de Zweden, hunne naburen, hoewel elkander onderling bestrijdend, hen in orde, volharding en macht van wapenen ver overtroffen, werd de verovering, in 1157 begonnen, zonder veel moeite voltooid, en werd hunne bekeering tot het Christendom tot een goed einde gebracht. Aldus kwamen zij onder Zweedsche heerschappij en het zou eerst in 1721 zijn dat Rusland den voet op Finschen bodem zou zetten. Dit laatste rijk had toen nog slechts burgeroorlogen, twisten voor troonsopvolging en invallen van Mongolen gekend, maar toen in 1480 Rusland tot eenheid was gebracht onder Iwan ‘den Alleenheerscher van al de Russen’, begon het te denken aan uitbreiding zijner macht en van toen af was de heerschappij over de Oostzee het voorwerp van oorlog tusschen Rusland en Zweden. Om den grooten kamp van wedijver tusschen die twee mogendheden schaarden zich ook, min of meer deelnemend, Pruisen, Denemarken, Polen en Turkije, en aldus gebeurde het, dat gansch Noord- en Oost-Europa soms in vuur en vlam stond. | |
[pagina 259]
| |
Onder de roemvolle regeering van Gustaaf-Adolf en van Karel X was de omvang van het Zweedsche rijk aanmerkelijk uitgebreid. De geheele Oostkust der Baltische Zee was onderworpen. Finland, Karlsland, Ingermannland, Esthland en Lijfland gehoorzaamden aan de heerschappij der Zweden. De plaats, waar het tegenwoordige Petersburg staat, was in die dagen een lage en moerassige grond op Zweedschen bodem, en vertoonde enkel visschershutten en verschansingen. Na den Noorschen Oorlog tusschen Karel XII en Peter den Groote, werden door den vrede van Rijstadt, 10en September 1721, voor altijd de schoone Zweedsche provinciën Lijfland, Esthland en Ingermannland, van Finland Wiborglehn, en een gedeelte van Karsland aan Rusland afgestaan voor 2.000.000 daalders. Toen stichtte Peter de Groote de nieuwe hoofdstad Petersburg, een der schoonste steden der wereld. Onder de regeering van koningin Elisabeth werd, na eenen nieuwen oorlog, de vrede van Abo gesloten, waarbij weder een gedeelte van Finland aan Rusland werd afgestaan, in 1734. Alles vormde toen in Finland een ellendigen toestand. Koning Gustaaf III hield zich vooral met de verbetering van den toestand van het land bezig. Hij zelf reisde derwaarts, om er het landsbestuur te leeren kennen en aan veelzijdige gebreken daarvan een einde te maken. Hij ondernam ook een oorlog om het aan Rusland afgestane deel weer te heroveren, maar kon er niet in slagen. Met Gustaaf IV brak een nieuwe oorlog uit met Rusland, maar Zweden, uitgeput door eeuwenlang strijden, moest het onderspit delven en zag zich gedwongen den vrede van Frederikshamm (17en September 1809) te koopen door den afstand van geheel Finland, Oostelijk Lapland tot aan de Tornea en het grootste gedeelte van Aland. Het land werd een groothertogdom, met zijne eigene standen, volgens uitdrukkelijk verlangen van Zweden, maar het was eerst in 1863 dat de | |
[pagina 260]
| |
Finsche taal als officiëele werd herkend, iets, wat tot hiertoe hardnekkig geweigerd werd.
Onder Czaar Nikolaas I ontstond het streven, om de verschillende nationaliteiten van het land in éene Russische te herscheppen. Dit bleek niet alleenlijk uit de tyrannieke beheersching van Polen, maar ook uit de nieuwe organisatiën, welke voor de Oostzee-provinciën, voor de Kalmukken en de Donaukozakken werden vastgesteld; o.a. werden in de Oostzeeprovinciën deels met list, deels met geweld, gansche gemeenten onder het gezag der Russische Kerk gebracht; men beschouwde de kerkelijke propaganda als het krachtigste middel van Russificatie. Men sloot Katholieke kerken, vervolgde katholieken en protestanten, men bestreed de nationale taal en kleederdracht. Later nog werd, onder Nikolaas I en Alexander II, de Russische taal de officiëele van Lijfland, Koerland en Esthland, en toen eene deputatie aan den keizer gezonden werd, ter overreiking van een adres, werd ze niet eens ontvangen. En men kan hier niet verdedigen, dat dit Panslavismus is, dit dient slechts om de Russische veroveringszucht te verbergen. Waarom zou men anders de Duitsche, Finsche, Armenische en Tataarsche stammen daarin opnemen? Alle moreele krachten van de verschillende volken moeten opgaan in de eenheid van wet, kerk en taal. In 1870 werd de Russische taal verplichtend in de Oostzeeprovinciën voor onderlinge en officiëele briefwisseling, wat niet alleen strijdig is met de grondwet door Peter den Groote verleend, maar ook met de beloften, bij de aansluiting dezer provinciën aan Rusland gedaan, onder welke het gebruik der Duitsche taal bij rechts- en regeeringszaken bovenaan stond. Zoo handelt de Russische autocraat in de Duitsche landen, die deel uitmaken van het Russische Rijk, en evenzoo handelt hij in Finland. Dat land, dat zijne Stenden bewaard had (4 kamers waarin vertegenwoordigd waren: geestelijkheid, edelen, steden | |
[pagina 261]
| |
en boeren), zijne vlag, zijne munt, zijne postzegels en het voornaamste van al, zijne taal, dat land was een vrij land, dat eene eigene grondwet bezat, maar onder den schepter stond van de Romanows. de ‘vaders aller Russen.’ De nieuwe Czaar heeft - als staving van zijn voorstel tot wereldvrede - door middel eener Ukaze heel eenvoudig Finland tot Russische provincie verklaard. Het was ook eene zaak, waarop de opvolgers van Peter den Groote reeds lang hadden nagedacht. Hoofden der Panslavische beweging, hebben zij nooit uit het oog verloren, dat Finland, nadat het eeuwen lang het lokaas was geweest van oorlog, moest verrust worden. Allerlei middelen werden aangevat, zoodat eindelijk eene tegenbeweging ontstond, wier aanhangers zich de Fenomanen noemden. Daardoor deed de Russificatie weinig vooruitgang in het land. Dit ondervond ook Nikolaas II, die dan de beruchte Ukaze uitvaardigde. Diepe verslagenheid heerscht nu onder de Finnen. Zij weten maar al te duidelijk, welke de gevolgen moeten zijn van dergelijk besluit. Verrussing, dat is verbastering, onwetendheid, verval. Maar dat is den autocraat om het even: 2 1/2 millioen inwoners van zijn rijk mogen neerzinken, om niet meer op te staan, eerst moet aan het Panslavismus geofferd worden; volkenrecht en rechtvaardigheid zijn woorden, en het marionnettenspel van algemeene ontwapening en wereldvrede zal wel voortdansen. De Finsche vertegenwoordiging had nu eene afvaardiging benoemd, die het volgende verzoekschrift aan den keizer moest overhandigen:
‘Grootmachtige, Zeer genadige Keizer en Grootvorst. Het manifest van Uwe Keizerlijke Hoogheid van den 15n Februari laatstleden heeft alom rouw en ontsteltenis in Finland verwekt. | |
[pagina 262]
| |
Het aloude recht, dat het Finsche volk bezat om, door middel zijner volksvertegenwoordigers, de Stenden, aan de wetgeving deel te nemen, is voor immer door Zijne Majesteit Keizer Alexander I, gezegender gedachtenis, bekrachtigd. Hunne majesteiten, de zalige keizers Alexander II en Alexander III, hebben genoemd recht ontwikkeld en nauwkeuriger geregeld. Nochtans zouden volgens de grondbeginselen, die terzelfdertijd als het manifest zijn uitgevaardigd, onze Stenden in vraagstukken, die ook de belangen des rijks betreffen, aan de wetgeving niet meer deelnemen met het recht om te besluiten, wat hun volgens de grondwet toekomt. Daardoor wordt de hoeksteen van onze geheele maatschappij geschokt. De ondergeteekenden, Finsche burgers uit alle standen, verzoeken onderdanig dat Uwe Majesteit aan onze woorden gehoor moge geven, nu wij voor den troon ons diep verdriet betuigen over het lot, dat ons vaderland bedreigt, daar de bodem van zijne grondwetten wordt ondermijnd. Zeer Genadige Keizer! Onder den schepter van Edeldenkende vorsten en onder de hoede van zijne wetten is Finland onafgebroken in welvaart en geestesbeschaving vooruitgegaan. Het volk heeft zijne plichten jegens zijne monarchen en het Russische rijk trouw pogen te vervullen. Wij weten dat ons land in den laatsten tijd in Rusland vele vijanden heeft gehad, die er naar streefden door lasteringen wantrouwen te verwekken tegen de trouw en de eerlijkheid van het Finsche volk. Wij weten echter ook, dat de lasteringen niets dan vruchten van de onwetendheid zijn. Er is geen land waar de eerbied voor de overheid en de wet dieper is ingeworteld dan in Finland. Gedurende de negentig jaren van zijne vereeniging met het machtige Rusland is de maatschappelijke orde in Finland nooit bedreigd. Revolutionnaire leerstellingen hebben hier geen ingang gevonden. | |
[pagina 263]
| |
Het gevoel van veiligheid en geluk heeft steeds meer de banden bevestigd, die Finland maakten tot een onafscheidelijk deel van het Russische Rijk, en die desniettemin aan zijn volk hebben vergund om zijn eigen nationaal karakter te bewaren en te ontwikkelen, dat God aan dit volk heeft gegeven en dat door geen dwang kan worden veranderd. Wij kunnen niet gelooven dat het de hooge bedoeling van Uwe Keizerlijke Majesteit is geweest, door het manifest de rechtsorde en de inwendige rust van Finland in gevaar te brengen. Wij gelooven veeleer dat Uwe Majesteit genadiglijk den indruk, dien het manifest heeft verwekt, zal ter harte nemen en zal willen bevelen dat de bepalingen van dat manifest in overeenstemming worden gebracht met de Finsche grondwetten. Wij kunnen in ons hart geen twijfel koesteren aan de onverbreekbaarheid van het keizerlijk woord. Wij weten het immers allen dat het onze zeer genadige Monarch is, die aan de gansche wereld heeft verkondigd dat de macht het recht moet eerbiedigen. En het recht van een klein volk is even heilig als het recht van de grootste natie, zijn vaderland is voor het oog van den Almachtigen God eene deugd, waarvan het niet mag afwijkenGa naar voetnoot(1).’
En daaronder staan vijfhonderd twee en twintig duizend, negen honderd een en dertig (522931) handteekeningen, bijna het 4e der bevolking. Aldus is het verzoekschrift opgesteld. Het is beteekenisvol, het toont de innige gehechtheid van het Finsche volk aan taal en landaard, het laat de diepe droefheid zien, die in aller hart heerscht, het toont in zachte woorden het onrechtvaardige van het keizerlijk manifest, dat eene verkrachting is van het volkenrecht, het laat het vertrouwen van de Finnen in hunnen vorst raden. En op die droefheid en dat vertrouwen antwoordt de Rus | |
[pagina 264]
| |
met een schaterlach, en laat, evenals zijn voorvader Alexander II, aan de toegekomen deputatie weten, door tusschenkomst van luitenant-generaal Procopè, dat hij haar niet ontvangen kan. Hij beveelt aan zijn knecht Bobrikoff de Russischmaking duchtig door te drijven, en deze, azende op keizerlijke gunst, gehoorzaamt maar al te letterlijk aan zijnen meester. Het leger wordt gemengd met Russische elementen, en alle bevordering eischt kennis van het Russisch. Liever dan onder zulke omstandigheden te leven, verkiezen duizenden Finnen een nieuw vaderland te gaan zoeken. Elke trein voert gansche scharen mannen en vrouwen naar vreemde schepen, en elk schip voert honderden krachtige lieden naar het Vasteland in het Westen, waar zij 80,000 landgenooten gaan vervoegen, die zich reeds in het land van Jonathan bevinden. Groote landerijen worden met hoopen te koop geboden, maar koopers zijn niet te vinden. Eerst heerschte er treurnis in het land; nu, door de weigering van den Czaar om de deputatie te ontvangen, is er alom verbittering. Dit is blijkbaar te merken uit de toespraak van den woordvoerder der deputatie, consul E. Wolf uit Wiborg, tot luitenant-generaal Procopé, secretaris van Staat voor Finland. Zij was zoo bijtend, dat de Russische censuur dadelijk aan alle Finsche bladen verbood ze op te nemen, maar ze werd dadelijk gestuurd naar de Europeesche bladen, zoodat ze reeds alom verspreid is. Ik neem ze gedeeltelijk over uit het Volksbelang: ‘Wij kwamen vol vertrouwen en hoop hier, wij keeren teleurgesteld terug.’ Nu volgt een kreet, vol hartstochtelijke wanhoop: ‘Vraag aan zijne Majesteit of hij voor den rechterstoel van God den Almachtige en voor de wereldgeschiedenis de verantwoordelijkheid op zich durft nemen van den zedelijken ondergang van eene geheele natie.’ Daarna herinnert de spreker de trouw, waarmede de Fin- | |
[pagina 265]
| |
nen zich steeds aan hunne Russische vorsten gehecht hebben, de eerlijkheid, die zij steeds in hun verkeer met Rusland aan den dag gelegd hebben en gaat voort met den keizer te verwittigen, dat hij de achting en de liefde van het Finsche volk verloren heeft. En dan klinkt het als een waarschuwende stem uit het verleden, als de echo van den kreet der Nihilisten, als de bezieling der schimmen van de vermoorde Russische vorsten: ‘De liefde van millioenen onderdanen kon het dierbaar leven van Alexander II niet beschermen tegen een handvol ellendeligen en tegen degenen, die hem aan dezen uitleverden.’ De spreker vraagt, dat men de gendarmen verwijdere, die alom het land doorkruisen. Hij verzekert den Czaar, dat hij niet hoeft te vreezen voor muiterij, maar deelt hem ook mede, dat ieder Finsche burger het keizerlijk manifest aanziet als eene schennis der wet, als een aanslag op de vrijheid en het recht, door vijf Czaren bezworen en ontwikkeld. Dan draagt hij aan Procopé op, het verzoekschrift met de handteekening van ieder Finsch burger aan den Czaar te overhandigen, en hij eindigt met deze fiere woorden: ‘Wij verzoeken U aan Zijne Majesteit te zeggen, dat er eertijds een Jood is geweest, die voor dertig zilverlingen zijnen verlosser verried. Ook bij ons zijn er, helaas, personen te vinden geweest, die bereid waren voor ellendig geld hun Vaderland te verkoopen.’ De daad van den autocraat is die van een dwingeland. Gansch de Europeesche pers heeft protest aangeteekend tegen deze daad van willekeur; in Londen is een comiteit gevormd, waartoe verschillende leden van het Parlement en voorname vertegenwoordigers van de beide nationale partijen, behoudsgezinden en liberalen, behooren, en dat tot doel heeft te protesteeren tegen de daad van volkenrechtsverkrachting van den Russischen autocraat. De Czaar heeft daar eene daad begaan, die meer is dan hij | |
[pagina 266]
| |
voor de toekomst kan verantwoorden. Moet dát de weg zijn, die leidt tot verbroedering der natiën, moet dát eene daad van wereldvrede beteekenen? Nu, iedereen kent het belang, dat men hecht aan het Congres in Den Haag. Maar tóch is het treurig, te zien hoe kleine volkeren soms door groote getiranniseerd worden. Rusland en Oostenrijk staan in dit opzicht aan het hoofd. Rusland werkt traag, maar geduldig voort. De Polen zijn bijna vernietigd, de Duitschers der Oostzee hebben hunne meeste vrijheden verloren, nu komt de beurt aan Finland. De grenzen van het Westen zijn een beletsel in het groote doel van Rusland: verwezenlijking van het Panslavismus. Eerst breekt het zich vrije baan in zijne eigene gewesten, en daarna komt misschien de Slavische storm. En indien de veroveringszucht van Rusland zich later niet verloochent, dan komt geheel Europa, maar vooral het Germaansche ras, in gevaar. En dan kunnen al de Germaansche volkeren niet overschillig den strijd volgen. Zij zouden - ware het slechts voor zoolang het gevaar bestond - zich tot éenen bond vereenigen. Het Panslavismus zou het Pangermanismus in 't leven roepen, en de overwinning zou niet alleen aan het laatste zijn, maar ook de boeien breken, die sommige volkeren tegen wil en dank kluisteren aan het rijk der Czaren. Johan Lefevre. |
|