| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Er is een jubileum gevierd door een man, die in de medische wereld wel als de meest populaire mag beschouwd worden.
Professor Stokvis herdacht verleden week den dag, waarop hij vijf en twintig jaar geleden tot hoogleeraar werd benoemd aan het toenmalige Athenaeum te Amsterdam.
Stokvis' roem gaat ver over de grenzen van zijn land en onder zijn collega's wordt gaarne erkend, dat hij de eerste plaats inneemt in de rijen der medische specialiteiten.
Men verwondert er zich soms over als men een geleerde ziet of ontmoet, dat hij geleerd is; de eenvoudige persoonlijkheid, 't soms droomerig gezicht doen u niet vermoeden, dat achter dit alledaagsch uiterlijk zulke knappe hersenen schuilen.
Zoo niet Stokvis.
Zie hem aan, en ge voelt dat ge met geen alledaagsch mensch te doen hebt. Zijn breed gelaat en hoog voorhoofd, de forsche neus, de geestig flikkerende groote oogen, deze hooge, breedgeschouderde gestalte, die man, die daar staat met een uitdrukking van fermen wil, van kracht en zelfbewustheid, men voelt het als bij intuïtie, deze man is iemand, die wat beteekent. En toch heeft deze persoon niets van ijdelheid of hoogmoed over zich. Dien indruk geeft hij geheel onbewust, als iets, dat geheel onafscheidelijk is van zijn persoonlijkheid.
Niet alleen, dat Stokvis een man is, eenig in zijn vak, en voor de wetenschap, hij is meer dan geleerde, hij is een man van het woord, een man van de pen, hij is een talentvol redenaar en belletrist. Hij is geleerde en tevens causeur, hij houdt populaire wetenschappelijke voordrachten voor een
| |
| |
schare plattelanders, hij interesseert zich voor tooneel, hij spreekt uitstekend zijne talen, waardoor hij vele malen buitenslands de vertegenwoordiger is geweest van de Nederlandsche medische faculteit.
Op het internationaal geneeskundig congres te Rome sprak hij zulk vloeiend Italiaansch, dat koningin Margareta van Italie hem daarvoor hare hulde bracht.
In 1867 werd zijn ingezonden prijsvraag aan de Belgische Académie de Médecine, getiteld: ‘Recherches expérimentales sur les conditions pathogéniques de l'albuminurie’ met goud bekroond, wat toch zeker niet gebeurd zou zijn, indien hij het Fransch niet volkomen machtig was.
Aan zijn degelijke, kernachtige, wetenschappelijke geschriften had hij in 1874 zijne benoeming tot hoogleeraar te danken.
Onnoodig te zeggen, dat aan zulk een man meermalen eene onderscheiding te beurt viel en zijn borst is met meer ridderorden versierd dan van menig militair.
Den dag van zijn feest gaf Stokvis 's morgens zijn college in het Binnengasthuis alsof er niets was gebeurd. Wel wachtten hem bij zijne thuiskomst vele verrassingen, het stroomde brieven en telegrammen, en gang en kamers van zijne woning waren één bloementuin.
Tegen drie uur was echter het uur van eigenlijke offlciëele hulde aangebroken. In de Aula waren velen collega's en andere wetenschappelijke mannen, kennissen en vereerders van Stokvis bijeen gekomen en zij boden hem bij monde van prof. Place een portret aan, geschilderd door onzen Josef Israëls.
Wat de een is in de medische wereld, is de ander in de kunst en nu had de kunstenaar 't stift genomen en de trekken van den geleerden met wonderlijke juistheid vereeuwigd door 't penseel.
Maar ook al zou het nageslacht het geestig, verstandig gelaat van Stokvis nooit meer aanschouwen, zijn naam zal blijven
| |
| |
leven, en waar ooit sprake is van eminente mannen der wetenschap daar zal de naam van Stokvis steeds zijn de herinnering aan een der veelzijdigst ontwikkelde geleerden, die Nederland ooit heeft voorlgebracht.
***
Vóór de Vredesconferentie geopend was, werden in de couranten kolommen aan dit onderwerp gewijd, nu vindt men slechts hier en daar niets zeggende berichtjes, die eigenlijk nog best hadden gemist kunnen worden.
De zittingen zijn geheim en correspondenten worden trouw geweerd; alleen de officiëele communiqués deelen algemeenheden mede.
Zoo heeft de arbitrage-commissie de acht artikelen betreffende Tusschenkomst en Bemiddeling onderzocht en zijn ze behoudens enkele wijzigingen en uiterlijke verklaring aangenomen. Het zou te lang worden, om ze hier te doen volgen.
Overigens lekt er niets uit. Het buitenland schijnt gelukkiger te zijn in dit opzicht of - het zuigt de berichten uit zijn duim, tenminste het nieuwsgierig publiek komt daar meer te weten dan hier.
Het bestuur van den journalistenkring heeft alle moeite gedaan om de belangen van de pers te bepleiten, maar is er niet veel verder meegekomen.
Blijkbaar staan er buitenlandsche bladen met diplomaten in betrekking, blijkbaar hebben de hooge afgevaardigden verklikkers in hun midden, en aangezien het èn met de eer der conferentie èn met de eer der pers in strijd is èn om te klikken èn om die verklikte berichten over te nemen, hoopt men dat op die geheimhouding zal worden teruggekomen. In een der conservatieve dagbladen stond er een aardige zinsnede over de ontevredenheid van pers en conferentie onderling, naar aanleiding vooral van de berichten, die de Engelsche bladen meedeelen.
| |
| |
Ik Iaat haar hier even volgen.
‘Ontevreden zijn de leden der conferentie zelve, omdat ze merken, dat er verklikkers onder hen zijn. Ontevreden is het bureau, daar de geheimen toch uitlekken. Ontevreden is de buitenlandsche pers, die tot allerlei strategische kunstmiddelen de toevlucht moet nemen, om de weetzucht harer lezers te bevredigen. Ontevreden is de Nederlandsche pers, die met haar van-niets-weten een dwaas figuur maakt tegenover de Engelsche bladen. Ontevreden is het publiek, dat niet begrijpt, waarom niet luid vernomen mag worden, wat over bevordering van vrede en menschelijkheid verhandeld wordt.’
Een algemeene ontevredenheid dus en nu geruchten gefluisterd worden - doch ik heb 't maar van hooren-zeggen, dus sta voor de waarheid niet in - dat de conferentie-leden 't onder elkaar ook lang niet eens zijn en Pruisen af en toe flink in verzet komt, mag er wel een vraagteeken staan achter 't woord, zooals de gedelegeerden in den Haag door 't publiek genoemd worden: ‘Vredes-mannen.’
***
Tegen aller verwachting werd tot nieuw Gouverneur-Generaal van Ned. Indië benoemd een generaal, - generaal Rooseboom, commandant van de stelling van Amsterdam.
Er werd heel wat gegist, toen de heer Vander Wijck zou terug komen en dus een nieuwe benoeming aanstaande was, doch vreemd stond ieder te kijken toen de keuze was gevallen op een militair en nog wel een, die nooit in Indië was geweest.
Dit laatste echter was niet zoo zeer eene uitzondering, want de voorlaatste gouverneur-generaal, de heer Pynacker-Hordyk was ook nog nooit in Indië geweest vóór hij er kwam als vertegenwoordiger der koningin.
Het vreemde bestaat echter in het militair-zijn van den heer Rooseboom, want al telt men in onze geschiedenis enkele
| |
| |
militaire autoriteiten als gouverneurs-generaal, zij waren toch meerendeel uit het civiele leven.
Generaal Rooseboom heeft zijne benoeming te danken aan zijn veelzijdige kundigheden, want hij is niet alleen een goed militair in practischen zin, hij heeft zich evengoed verdienstelijk gemaakt met de pen én menig boekdeel over verschillende militaire wetenschappen getuigen van zijne werkkracht en uitgebreide kennis.
Pas in October behoort de heer Rooseboom het bewind over de koloniën over te nemen, doch hij scheept zich reeds 24 Juni in, ten einde zich een weinig in te werken in het Indische leven en Indische gewoonten, wat zijne positie niet anders dan ten goede kan komen.
Trouwens, generaal Rooseboom is er de man niet naar om niet te zorgen dat hij daar in den vollen zin van het woord onderkoning is. Hij heeft zijne gestalte en uiterlijk voor, dat zeer zeker indruk zal maken op den Maleier, prachtlievend als hij is en gevoelig voor uiterlijk vertoon.
De inlander houdt van praal en pracht, veel goud, een schitterende uniform, een hooge figuur, een militair voorkomen imponeert hem, boezemt hem eerbied in en als zoodanig zal generaal Roosseboom niet nalaten indruk te maken op de inlanders.
De nieuwe gouverneur-generaal is weduwnaar, doch daar hij begrijpt hoe zijn paleis wordt vervroolijkt door de tegenwoordigheid van eene vrouw, hoe weinig gezellig de luisterrijke feesten zouden zijn zonder gastvrouw, hoe weinig poezië hij zou vinden aan zijn vorstelijken disch, heeft hij zich een gemalin verkozen, een nog jonge vrouw, die met hem het nieuwe leven daar ginds zal intreden, en hem zijne positie zal veraangenamen door haar vriendelijken, vrouwenlijken steun.
***
In een mijner vorige brieven sprak ik u over verschillende
| |
| |
soorten van aardewerk, dat de Hollandsche plateelbakkerijen in den handel brengen, en ik heb er toen op gewezen hoe de Haagsche plateelbakkerij ‘Rozenburg’ vooral wat afwerking betreft, bovenaan staat.
Die fabriek stelt zich voor binnen kort in den handel te brengen ‘Haagsch porcelein’, een nieuw fabrikaat.
Heeft Duitschland dus zijn beroemd Meissener en Saksisch, heeft Frankrijk zijn Sèvres, Nederland krijgt haar ‘Haagsch porcelein’.
De direkteur der fabriek, de heer Jurriaan Kok, heeft enkele modellen ter bezichtiging gesteld van eenige genoodigden en daarbij ter nadere kennismaking van dit porcelein een kleine voordracht gehouden, waaruit ik enkele dingen overneem om u te doen zien in hoeverre dit porcelein bizondere verdiensten heeft. Om daarin goed door te dringen behoort men het verschil te weten van aardewerk en porcelein.
Aardewerk is een mengsel van grondstoffen waarvan klei altijd het hoofdbestanddeel vormt, dat, gebakken, een harde massa wordt, die altijd, al naarmate de grondstoffen harder of zachter zijn, meer of minder poreus wordt en in welke dikte ook vervaardigd, altijd ondoorzichtig is.
Porcelein echter is een mengsel van grondstoffen, dat op zekere, meestal zeer hooge temperatuur gebracht, in smeltenden toestand komt en waarvan de massa, mits niet al te dik vervaardigd, doorzichtig is en niet poreus.
Bij het breken van aardewerk is de breuk ruw, bij porcelein altijd glad.
Wat is nu echter het groote verschil van het Haagsche porcelein bij dat van andere fabrieken ook bij die van Meissen en Sèvres?
In deze fabrieken wordt het porcelein eerst gebakken, daarna wordt het voorwerp geglazuurd. Is het klaar dan komt eerst de decoratie, dan eerst wordt de porceleinschildering toegepast, welke daarna bij een zoogenaamde porceleinbrand
| |
| |
even worden ingebrand; dit gebeurt ook met het goud dat zooveel op porcelein wordt gebruikt.
Men noemt deze verven bovenglazuurverven; zij hebben groote overeenkomst met olieverf en behouden na het bakken volkomen dezelfde kleur.
Bij onderglazuurverven is dit heel anders, daar veranderen bijna alle kleuren in het vuur onder het glazuur. Daarom is het zoo heel moeielijk om in de porceleinfabrieken onderglazuurkleuren te gebruiken, wijl het porcelein op zulk een groote hitte moet worden gebracht en de meeste kleuren, op enkele uitzonderingen na, haar tint verliezen.
Dit is de reden waarom bovenglazuurschildering bij voorkeur wordt toegepast.
Een uitzondering maken cobalten koperoxyden die 't wel houden bij hooge temperatuur. Het beroemde koningsblauw van Sèvres ligt bijv. onder het glazuur.
Het streven der Haagsche fabriek is nu juist om onderglazuurkleuren te gebruiken, evenals dit bij ander werk gebeurt.
Natuurlijk ligt hierin de groote moeilijkheid, tevens de groote verdienste.
Door langdurige ervaring in de techniek heeft die fabriek eene aanzienlijke hoogte bereikt, zoowel wat betreft het ‘niet loopen’ der kleuren, als het in het vuur behouden van haar vollen glans.
Er zijn tallooze proeven genomen en tallooze proeven mislukt, het was haast tot wanhopig wordens toe, maar de directeur hield vol en men is er in geslaagd een vrij goed fabrikaat af te werken.
De heer Jurriaan Kok stelt zich echter nog niet voor dat hij ‘er is.’
Ovens waar de helft goed uitkomt zijn nu nog een ‘succès’, want men vergete niet, dat porcelein smelt en ongeveer een vijfde kleiner is geworden als het uit den oven komt.
Bovendien zijn er nog onbekende oorzaken, die ver- | |
| |
schillende gebreken doen ontstaan, waardoor het voorwerp onbruikbaar wordt.
Er zijn nog vele moeilijkheden te overwinnen, maar we mogen toch de Haagsche plateelbakkerij ‘Rozenberg’ succès wenschen met haar voorloopig slagen.
Moge het ‘Haagsche porcelein’, evenals het Sèvres een beroemdheid worden.
***
Ieder, die een weinig bekend is met het Mauritshuis in den Haag, weet dat dr Bredius daarvan sinds jaren directeur was.
Dr Bredius en het Mauritshuis zijn één, en zelden is er zeker een man geweest,die zóó doorkneed was in de geschiedenis der oud-Hollandsche schilderkunst als hij.
Zijn fortuin stelde hij gedeeltelijk beschikbaar om vele mooie Rembrandts aan te koopen en zoo iemand een goeden ‘kijk’ op die schilderijen heeft, zoo iemand kan weten of hij al dan niet een echten Rembrandt voor zich heeft, is zeker Dr Bredius.
Omtrent zijne groote verdiensten zijn zeker allen 't eens, zelfs zijne tegenstanders. Want Dr Bredius heeft tegenstanders en geduchte ook, in de eerste plaats niemand minder dan Jhr. Victor de Stuers, refrendaris van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen.
Ofschoon deze niet in de schaduw kan staan van den directeur wat kennis betreft van oud-Hollandsche schilderkunst, ofschoon hij hem zeker het werk niet had verbeterd, waar Dr Bredius door wijs en practisch beheer het Mauritshuis heeft gemaakt tot een verzameling van ware kunstschatten, die hij vaak uit eigen middelen verwierf, deze refrendaris vond het toch noodig, omdat hij nu eenmaal boven den directeur was geplaatst, zich met diens werk te bemoeien en aanmerking te maken op de wijze waarop hij beheer voerde.
Ofschoon den directeur jaarlijks vier à vijfhonderd gulden was toegestaan tot aankoop van boeken voor de bibliotheek,
| |
| |
vond Jhr. de Stuers dat 't plotseling wel met minder kon en toen de heer Bredius protesteerde en die som wel noodig achtte en aan den minister verlof vroeg om daarmee te mogen voortgaan, indien hij dit in 't belang van het Mauritshuis noodig achtte, antwoordde de minister, natuurlijk voorgelicht door Jhr de Stuers, beslist ontkennend.
Het gevolg was - Dr Bredius vroeg zijn ontslag en de vele mooie schilderijen, zijn eigendom en in bruikleen aan het Mauritshuis afgestaan, verhuisden naar het stedelijk museum te Amsterdam.
Dat de heer Dr Bredius diep gebelgd is, verwondert niemand.
Het is dan ook een onhoudbare toestand dat een directeur van een museum als het Maurits huis, een man van algemeen erkende verdienste zooals hij, moet afhangen van één enkelen persoon en in de Nederlandsche kunstwereld spreken velen den ernstigen wensch uit, dat de regeering er toe gebracht moge worden de werkkring van museumdirecteuren voor goed te regelen, zoodat tyrannie van heerschzuchtige personen voor altijd worde gefnuikt.
Een zeer eigenaardigen blik op het karakter van Jhr. de Stuers werpt een interview, dat de directeur van het Haagsche dagblad met genoemden heer heeft gehad, waarin de refrendaris quasi hoog opgeeft van de verdiensten des heeren Bredius, maar daarbij zich zelven niét vergeet.
Hij noemt Dr Bredius ijdel, maar hoe hij zelf geheel vrij is van die fout blijkt niet zoo heel duidelijk uit het volgende.
‘Dr Bredius is hoogst verdienstelijk op het eenigszins beperkt gebied van het Mauritshuis en van de geschiedenis onzer oude schilders. Mijne verdiensten zijn, ik erken het, daarbij niets, maar zij hebben toch een grooter aantal rubrieken van staatszorg betroffen: Archiefwezen, historisch onderzoek, oude monumenten, nieuwe architectuur, kunstnijverheid, kunst- en teekenonderwijs, bibliotheken, al onze musea van geschiedenis
| |
| |
en kunst; zelfs aan het Mauritshuis heb ik zestien jaar lang, vóór dat Bredius daar kwam, het een en ander gedaan en na dien tijd heb ik ook nog getracht voor dat museum nuttig te zijn; aan dat alles heb ik nu precies vijf- en twintig jaren gewerkt.’
Ziehier iemand, die, mocht hij andermans verdienste niet kunnen ontkennen, toch zich zelf lang niet weggooit.
En nu die refrendaris vindt, dat hij van zooveel dingen verstand heeft (de kwantiteit schaadt weleens aan de kwaliteit), is hem het recht gegeven, meent hij, om zich ook met andermans werk te bemoeien, helaas tot eigen schade, en schade voor de kunst, en voor ons land, dat in Dr Bredius een ijverig en een kundig ambtenaar verliest.
Amersfort.
Egb. C.v.d. Mandele.
|
|