Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 65]
| |
De twee Pickery's.I.
| |
[pagina 66]
| |
![]() Hendrik Pickery.
| |
[pagina 67]
| |
Hendrik Pickery was een self-made man. Geboren te Brugge, den 17n September 1858, bleef hij tot zijn negesliende jaar in de bakkerij zijner ouders werkzaam; dán eerst kwam in hem de lust op om kunstschilder te worden, hetgeen zijn vader hem stellig afried, op grond, dat er in de beeldhouwkunst méér kans tot slagen lag; - ‘want, zoo redeneerde de verstandige man, is de kunstgave U niet aangeboren om artist te worden, dan bezit ge toch allicht vaardigheid genoeg, om, als handig werkman, in de kunstnijverheid te gelukken.’ Op een eerste atelier, waar hij het houtsnijden beproefde, bleef de jonge Pickery niet lang; hij oefende zich te huis, zooveel mogelijk geholpen door de raadgevingen zijns leermeesters, wijlen M. Cruysmans, en volgde 's avonds de lessen aan de stadsacademie, tot het tijdstip zijns vertreks naar Antwerpen, alwaar hij, als leerling aan het hooger kunstinstituut en bij den beeldhouwer J. Ducaju, gedurende vijf jaar vertoefde. In 1859 nam hij aan den Prijskamp van Rome deel, werd er derde gerangschikt en ging toen naar zijne geboortestad terug. Zijn eerste werk van eenige beteekenis was Jacob van Maerlant's standbeeld, waarvan het pleisteren model, in het Brusselsch Salon van 1860 tentoongesteld, door den Staat werd aangekocht en in het Hertogelijk paleis geplaatst. Tevens bestelde men het in steen, om te Damme opgericht te worden, alwaar het den 9n September 1860 plechtig onthuld werd. Van het volgend jaar (24n Sept. 1861) dagteekent H. Pickery's benoeming tot professor in de beeldhouwkunde aan de Academie te Brugge en van 1877, die van leeraar in de ontleedkunde. Gedurende zijn 34jarig professoraat had hij de voldoening eene schaar zeer goede leerlingen te vormen, waaronder vooral Julius Anthone, eerste prijs van Rome in 1885, en zijn eigen zoon, Guslaaf Pickery, uitmunten. Zoo ver gingen | |
[pagina 68]
| |
zijne opoffering voor de kunst en zijne verslaafdheid aan hetgeen hij zijn plicht achtte, dat hij zich bij zijne lessen ter kunstschool niet bepaalde, maar zijne leerlingen des Zondags te zijnent noodigde, om hen aanschouwelijkerwijze in zijn atelier te onderrichten en aldaar hun persoonlijk werk te verbeteren. Daarom was Pickery's bedrijvigheid echter niet minder groot in het scheppen: bij dag verloor hij geen oogenblik en meer dan eens verliet hij 's nachts de legerstede, om eene idee, die hem door den geest vloog, onmiddellijk in klei te belichamen, of met de teekenstift te bestendigen. Van die koortsige werkzaamheid op kunstgebied kan overigens de uitgebreide reeks zijner werken eervol getuigenis afleggen. De groep Boschgod en Kind verscheen in het Brusselsch Salon van 1863 en werd, met den Ugolin van Carpeaux voor de eeremedaille aangewezen: 't was de Fransche beeldhouwer die ze behaalde. Prometheus, in het salon van 1866, te Brussel, eveneens voor de medaille aangeduid, zag ze insgelijks door een mededinger veroveren. Echter kwam het buitenland Pickery schitterend wreken. Faun en Kind, op de wereldtentoonstelling van 1867 te Parijs geëxposeerd, ondanks de wanhopige pogingen en kuiperijen van zeker kliekje, om hem te doen weigeren, verwierf er de gouden medaille, de éénige onderscheiding, welke aan de Belgische beeldhouwkunst verleend werd. Dank zij de bemoeiingen van wijlen den Staatsminister, Jules van Praet, werd die groep, nadat ze te Parijs bekroond was geworden, voor rekening van den Belgischen Staat in marmer uitgevoerd en in het Brusselsch museum geplaatst, terwijl de stad Brugge het model aanwierf. Vergiftigde slaaf, in 1869 te Brussel tentoongesteld, kwam insgelijks voor den eereprijs in aanmerking, doch mocht hem | |
[pagina 69]
| |
evenmin verwerven. 't Was nochtans eene mooie brok kunst, naar de strengste regels van het klassicisme opgevat en herinnerend, door zijne vormen, aan den Stervenden zwaardvechter, in het museum van het Capitolium te Rome; maar....... Na hetgeen er driewerf met Pickery voorviel, nl. den eereprijs te zien wegkapen dien hij eerlijk had verdiend, is het hier misschien de plaats, om er in algemeenen zin op te wijzen, dat men, in België, noodzakelijk Brussel of eene ‘groote stad’ bewonen moet, wil men, als kunstenaar, op den voorgrond geraken en aan de gunsten, uit den officiëelen overvloedshoren gegoten, deelachtig worden. Het feit wordt langs om meer onloochenbaar: begaafde kunstenaars blijven, in eene kleine provinciestad, van alle gouvernementeele gunsten, erkenning zelfs, verstoken en er wordt eerst notitie van hen genomen, wanneer zij door hun talent bijdragen, om den kunstroem van ‘La Capitale’ te helpen verhoogen. Dat deze zich nu daarin, evenals de gaai der fabel, met pauweveeren siert, doet weinig ter zake, als 't spreekwoord maar juist blijft: ‘Wie dichtst bij de zon zit, warmt zich best!’ Nevens dat van Jacob van Maerlant, van bescheiden afmetingen, heeft Pickery nog drie grootere standbeelden gebeiteld: Hans Memlinc, in marmer, den 3n September 1871 op de Woensdagmarkt te Brugge onthuld, voor en bij hetwelk de beeldhouwer het ridderkruis der Leopoldsorde ontving; Jan Van Eyck, in brons (3.70 m. hoog), den 19 Augustus 1878 op de Academieplaats te Brugge onthuld en West-Vlaanderen, allegorisch standbeeld voor het gedenkteeken Leopold I, in het park van Laken, in 't zelfde jaar door den hr. Rolin-Jaequemyns, destijds minister van Binnenlandsche Zaken, besteld. In 1880 en '81 zag men achtereenvolgens te Brussel en te Antwerpen, de indrukwekkende pleisteren groep Schipbreuk, bestaande uit vijf meer dan levensgroote negers, die, wanhopig | |
[pagina 70]
| |
aan een wrak vastgeklampt, tegen de woedende golven worstelen. Het geheel, van groote afmeting, is stout opgevat, aangrijpend van uitdrukking in de angstige wezenstrekken, krachtig in lijnen en vormen uitgevoerd. ![]() Standbeeld van Hans Memlinc, op de Woensdagmarkt, te Brugge.
In 1883 dong Pickery mede in den nationalen wedstrijd voor het gedenkteeken Breydel en De Coninc: op 18 deelnemers behaalde hij de tweede en derde prijzen met zijne twee maquetten, die beide, met 3 stemmen tegen 4, voor den eersten prijs in aanmerking kwamen. Den 21n Januari 1884 kreeg hij officiëel bericht uit Den Haag, dat hem, met algemeene stemmen, de tweede prijs was | |
[pagina 71]
| |
toegekend geworden voor zijn gedenkteeken ter eere van Hugo de Groot, beroemd Delftsch rechtsgeleerde. In dien internationalen prijskamp hadden zeventien beeldhouwers medegedongen. Aan H. Pickery's beitel heeft de Kunst nog tal van mindere werken te danken. Aldus: Eerste gedachte, een mooi vrouwenbeeldje, in zittende, droomende houding; het Borstbeeld zijns vaders en Het verraste kind, wederzijds het eerste (1849) en het laatste werk (1893) des kunstenaars; De gebroken stoel, een koddig groepje in marmer, behoorend aan den hr. notaris Everaert, te Brussel; De Grafzerk van Mevrouw Pleyel, op het kerkhof te Laken; een ontwerp voor het te Antwerpen op te richten Gedenkteeken Leys; de groep Neptunus; verder, te Brugge: tien bronzen vergulden standbeeldjes (Mozes, Aaron, De Gerechtigheid, De Getrouwheid, De Rechtvaardigheid, enz.) en twee sober vergulde halfverheven beeldwerken (Salomo's oordeel en De Plichtverzakende Rechter) op de vóóren achtergevels der Oude Griffie, alsmede de standbeeldjes in de zittingzaal van het nieuw provinciaal hôtel; - te Brussel: de marmeren borstbeelden van de Bériot, in 't Paleis der Academiën, van Frans Pourbus en van den schilder-bouwkundigeingenieur Wenzel Cobergher in het Staatsmuseum, twee kinderstandbeeldjes aan een der zijgevels dezes gebouws, twee standbeeldjes aan den voorgevel van 't stadhuis; - te Damme, den nieuwen Grafsteen van Jacob van Maerlant onder den kerktoren (1891); eindelijk, in veel kerken, eene menigte altaren en heiligenbeelden, derwijze dat hij, door dergelijke bestellingen, gedurende lange jaren bezigheid verschaffen kon aan een dertigtal leerlingen en werklieden, die in de kunstnijverheid zeer bedreven geworden zijn en er een eerlijk bestaan vind en. Weinige maanden vóór zijnen dood (26n Juli 1894), toen het Staatsbestuur den keurraad voor den Prijskamp van Rome wilde samenstellen uit beeldhouwers, die zich, sedert 1830, | |
[pagina 72]
| |
waardig onderscheiden hadden, werd Hendrik Pickery tot een dier uitverkorenen aangeduid. Die laattijdige erkenning zijner verdiensten was hem een troost in den avondstond zijns levens. Hij had veel op 't altaar der Kunst geofferd: zijn vermogen en den welstand der zijnen. Wat hij aan talent bezat en aan roem inoogstte, had hij door eigen werk en inspanning verworven en verdiend; hij was, met een woord, het kind zijner werken. Te Brugge, in een bloemenperkje ter Begijnenvest, of onder de statige boomen van den Burg, wordt hem eerlang zijn borstbeeld door bijzonder initiatief opgericht. | |
II.
| |
[pagina 73]
| |
nog voor allerlei indrukken vatbaar, eene diepe inwerking uitoefenen, - een invloed, die klaar uitschijnt in al zijne werken, waar hij fantaseeren en eigen ingeving volgen mocht, en ![]() Gustaaf Pickery.
zich niet door voor waarden, waarmede besteld werk, als standbeelden, veelal gepaard gaat, gebonden zag. Bijna al zijne fantasiewerken, hoe zonderling het klinken moge, zijn streng klassiek, zoo in keus als in opvatting en behandeling. Zijne | |
[pagina 74]
| |
scheppingen zijn correct; het alledaagsche is er uit geweerd en zelfs hunne stijfheid moet voor deftigheid doorgaan. In de gelaatslijn, houding en beweging zijner helden, ligt de familietrek van het koude klassicisme hunner Grieksche en Romeinsche voorvaderen. Gustaaf Pickery is meer van zijnen tijd; in de keus zijner fantasieonderwerpen steekt niets zonderlings of overdrevens; om ze te vinden hoefde er geen lastige inspanning; alles is er kalm, ongezocht en eenvoudig. Zijne kunst is menschelijk en gemoedelijk, zonder iets hoogdravends of aanmatigends. Hij wil de natuur afkijken en navolgen: zijne borstbeelden zijn sprekend; de gelaatsuitdrukking en de kleedij, in zijne mindere beeldjes, zijn die van luidjes, die wij rond om ons kennen: door niets steken ze boven 't gros huns gelijken uit. Hij geeft meer plooibaarheid aan zijne beelden en maakt er menschenkinderen van, door natuurlijkheid van houding en innigheid van geveel. Gustaaf Pickery is een aanhanger van naturalismus en realismus van echt allooi en goeden smaak, opgekruid, wel eens, met een greintje humor; hij geeft het alledaagsche schoone weer en is wars van het aanstootgevend grove en het nuchtere leelijke. Hierin is hij een echt Vlaamsch beeldhouwer, die onbeschroomd in de eigene kunst schept en naar de poëzie der werkelijkheid zoekt: hij wil natuur en kunst, schoonheid en waarheid verbinden. Zijne werken zijn reeds vrij talrijk: Vooreerst het bronzen Borstbeeld zijns vaders - eene traditie in de familie Pickery - gelijkend als eene lichtteekening; dat van Kolonel Montegnie van 't 3e Lansiers, thans generaal, heel en al soldatenblik en-houding; de Zangeres, eerstmaal in 't Salon der Champs Elysées, te Parijs, tentoongesteld; Het Besje, een wijfje, de houtskooltjes van haar vuurpotje aanblazend, - zoo iets heel en al Brugsch en een aardig tegenhangertje van Het kantwerkstertje, waarvan de kunsteigendom onlangs door den Heer Merveille-Gysels werd aangekocht en | |
[pagina 75]
| |
dat als bronsje en terra-cotta in den handel te krijgen is; Alleluia, een goedgetroffen zingende Leviet, kunstbrons behoorend aan den Heer Baron Ruzette, gouverneur van West-Vlaanderen; het marmeren borstbeeld der Barones Liedts, dat zich in de kantenverzameling van Gruuthuuse bevindt; een standbeeld van Jan Palfijn, in het Parijzer Salon van 1888 met eene eervolle vermelding vereerd; vier heiligenbeelden: H. Jozef, H. Maagd, H. Antonius en Engel bewaarder in de O.-L.-V.-kerk te Brugge; zes standbeeldjes: Philips van den Elzas, Johanna en Margareta van Konstantinopel, Philips van Thiette en Lorette, Karel de Stoute en Margareta van York, alsmede twee heraldische leeuwen, in den voorgevel van het onlangs herstelde stadhuis te Damme; het Gedenkteeken Brand, dat ‘zóu’ opgericht worden te Bloemfontein, aan wijlen den voorzitter der Republiek van Oranje-Vrijstaat,Ga naar voetnoot(1) in Zuid-Afrika; het in een prijskamp bekroond Gedenkteeken Nevejans, op het Gemeentekerkhof te Gent en Brugge's ontwaking. Het belang dezer schepping is waard, dat men er een oogenblik bij vertoeve. Alhoewel meesterwerk, is G. Pickery nog te jong, opdat men nu reeds dit gewrocht ‘zijn meesterstuk’ zou durven heeten, want 't is hem geenszins te hooge eischen stellen, met te zeggen, dat de kunst nog veel van hem verwacht en langsom beter. Brugge's ontwaking is de belichaming van een droom, dien het Noorderlijk Venetie gedurende twintig jaren in zijnen | |
[pagina 76]
| |
schijnslaap heeft gekoesterd. De Maagd van Brugge rijst uit haren sluimer en heft den sluier omhoog, die haar gelaat bedekte, terwijl, aan hare voeten, Mercurius haar de hervonden kroon, zinnebeeld van weelde en pracht, aanbiedt en het eerste schip, met, op den voorsteven, het medaillon der vaders van Brugge-Zeehaven, Baron A. de Maere en Graaf A. Visart, naar de nieuwe handelsstad zijn koers richtGa naar voetnoot(1). ![]() Gedenkteeken Nevejans.
De opvatting is zinnebeeldig, ja, maar de voorstelling houdt meer van de wezenlijkheid dan van het bovennatuurlijke en al de verschillende deelen harmoniëeren in beteekenis met elkander, zonder nochtans aan de hoofdgedachte, door het hoofdfiguur zoo sprekend uitgedrukl, afbreuk te doen. Het geheel is sober, eenvoudig | |
[pagina 77]
| |
schier en toch indrukwekkend: hoe schoon die ontwakende Maagd, hoe lief die kleine Mercurius, een Godskind gelijk! Zoo edel en verheven is de gedachte, welke een zoon van ![]() Brugge's Ontwaking.
Brugge bezield heeft, om de hergeboorte zijner vaderstad te verheerlijken, even voortreffelijk is ook zijne kunst, waardoor hij die idee uit het onstoffelijke heeft doen leven en aanschouwelijk gemaakt. Zulke kunst is groot, spreekt tot het hart en | |
[pagina 78]
| |
wij begrijpen volkomen den uitroep eens bewonderaars voor die mooie groep: ‘Ik wensch dat de ontwaking van Brugge even schoon weze!’Ga naar voetnoot(1) Wat voorafgaat vormt reeds, voor een jong kunstenaar, een aanzienlijk lijstje werken; doch nog even zooveel dienen er bijgevoegd, om het volledig te hebben. Aldus de marmeren borstbeelden van Leo Van Gheluwe, bestuurder der muziekschool te Brugge, hem in 1896 door zijne leerlingen en bewonderaars aangeboden; van wijlen Pieter De Mey, hoofd-ingenieur onzer provincie, door de Handelskamer van Oostende besteld en er in 1898 onthuld; van wijlen Professor C.M. Schols, leeraar aan het polytechnisch instituut te Delft, en van wijlen den Slaatsminsiter Jules Van Praet, op last van het Staatsbestuur, voor de Koninklijke Academie van België uitgevoerd. Voor de eeretrap van het paleis, behoorende aan den Voorzitter der Braziliaansche Republiek, te Bello-Horizonte, leverde hij twee prachtige naakte vrouwenbeelden; voor den kunstkring ‘De Zwarte Kat’ te Brugge, vervaardigde hij een monumentalen schoorsteen, met zijn Besje, in natuurgrootte, als hoofdfiguur op den mantel, en zeer pittige bas-reliefs op de fries; in verschi lende prijskampen voor monumenten ter eere van Vieuxtemps, prof. Van Beneden, Sergeant De Bruyne en Jan Frans Willems stelde hij schetsen ten toon, die, vooral in de twee laatste prijskampen, in zeer ernstige aanmerking kwamen en op veel verdienste mochten bogen; de trekken van Majoor Algrain, van Mevrouw G. Pickery en van wijlen Dr Jan De Windt, boetseerde hij in treffende médaillons; zijne fantaisiebeeldjes, als de Brugsche vrouw in kapmantel (marmer, toebehoorende aan Generaal Montegnie), de Slangenbezweerster, Het gebed, zijn Christuskop en meer andere, dragen den trek van zijn onloochenbaar talent. | |
[pagina 79]
| |
Als Gustaaf Pickery iets maakt, bezielt hij de stof met een idee en vertelt hij ons eene bladzijde geschiedenis. Zie maar de opvatting van zijn Gedenkteeken Brand: de koene Staatsman staat hoog en onverschrokken op ruwe rotsblokken; hij heeft zijn doel bereikt en alle hinderpalen overwonnen. Wat deze waren, leeren ons de episoden uit den vrijheidskrijg en uit den Trek der Boeren van het verheven beeldwerk. Zie nu de opvatting van het Gedenkteeken De Bruyne. Nevens het hoofdfiguur, verrechtvaardigen de heldendaad op den oever van den Lomani, het drama in het Arabische kamp en den aanval van Kassongo, op sprekende wijze, de verheerlijking van den jeudigen Vlaamschen soldaat. Ik heb alreeds de allegorie van Brugge's ontwaking uiteengezet en kom er hier niet op weer. Bezie Jan De Windt's medaillon: op den achergrond bemerkt men het rimpelen der golven van Tanganikameer, waar de ongelukkige jongeling zoo jammerlijk aan zijn einde kwam, terwijl, achter de oevers van het meer, de rijzende zon op de pasbegonnen loopbaan van den veelbelovenden geleerde zinspeelt. Zulks te bekomen in een medaillon, waarop men, o.z.t.z. over geen perspectief beschikt, is een ‘tour de force’ van vinding en stoute uitvoering. Bezie nog zijn ontwerp voor Willems' gedenkteeken. De drie zaken, waarvoor Willems zich aangespannen en waaraan hij het beste zijns levens gewijd had, Vlaanderen, het Oude Vlaamsche lied en Reinaert de Vos, had G. Pickery zinnebeeldig vertolkt, - en, al had hij het geluk niet zijn ontwerp in den eersten prijskamp te zien bekronen, toch geniet hij de voldoening te zien, dat juist die ‘ideeën’, welke in het geprimeerd werk van den nieuwen prijskamp - doch anders uitgevoerd - voorkomen, den palm wegdroegen! Eindelijk spreekt nog kunsteigenaardigheid uit zijne grafzerken. Heden vertoonenonze kerkhoven teveel architecturaals, | |
[pagina 80]
| |
met hunne opeengestapelde blokken arduin waar alleen de steenkapper zijn woordje zegt. Zie nu hoe Pickery Nevejans' ![]() Dr. J. De Windt's medaillon.
Gedenkteeken opgevat heeft en ga verder, naar zijne werkplaats, die wezenlijk eigenaardige schetsen van mausoleën | |
[pagina 81]
| |
bewonderen, waaruit een gevoel van eeuwig treuren spreekt, iets dat den toeschouwer aangrijpt en tot meewarigheid stemt. En hoe smartelijk, snijdend als een lamento door merg en nier, gilt niet het lijden en het nare voorgevoel uit zijne Madona, waaraan hij thans de laatste hand legt! Op haren schoot ligt een heerlijk kind te stoeien, bloeiend van levenslust en gezondheid, - en zij, de Moeder, richt het smeekend oog ten hemel, radend de van in der eeuwigheid voorzegde wilsbeschikking des Vaders, en schijnt hem wanhopig te vragen: ‘Is dit, o God, het slachtoffer, dat voor de zonden der menschen boeten zal?’ Het is wel jammer dat een begaafd kunstenaar, als Gustaaf Pickery, er nog niet in slagen mocht, met een op groote schaal uitgevoerd werk, de aandacht der menigte op zich te vestigen. Het is waarlijk of hem een Fatum vervolgde! Men kent reeds zijn wedervaren met het Gedenkteeken Brand. In de Wereldtentoonstelling van Antwerpen kwam Brugge's Ontwaking een paar uren, na het bepaald tijdstip der inzending, te laat en werd er onbarmhartig geweigerd. Te Blankenberghe won zijn Monument De Bruyne de 99/100n der stemmen des volks, maar dit vox populi mocht het niet halen tegen de uitspraak van een keurraad, waarin het Brusselsch element de overhand had en een Brusselaar bekroonde. Te Gent, waar zijn ontwerp voor Willems' Gedenkteeken van zulke schrandere zinnebeeldigheid getuigde, werd de prijskamp verbroken en men weet het overige. Prof. Paul Fredericq vond echter de maquette zoo schoon, dat hij ze voor eigen rekening heeft aangekocht. Doch welhaast slaat misschien het uur, waarop Gustaaf Pickery in een openbaar monument de maat van zijn ‘kunnen’ zal mogen geven: in zijn atelier staan thans een paar schetsen voor een ruiterstandbeeld aan Louis de Bruges, Heer van Gruuthuuse, op te richten ter binnenplaats van het heerlijk herstelde Gruuthuuse-paleis te Brugge. Opgevat in Gothieken | |
[pagina 82]
| |
trant, - Louis de Bruges leefde in de jaren veertienhonderd, - wordt het werk, zoo de bevoegde overheid het goedkeurt en bestelt, in steen of brons uitgevoerd; en derwijze zal het een geluk zijn voor Brugge, een kunststuk te méér te bezitten en meteen door hetzelve twee kinderen van Brugge, den machtigen middeleeuwer en den nederigen kunstenaar, te vereeren! Medard Verkest. |
|