| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Schema's en Wenschen, als bijdrage tot de practische kennis der Nieuwere Paedagogiek, door Pol Anri.
Immer behalte getreu vor Augen das Höchste; doch heute Strebe nach dem, was du heut' zu erreichen vermagst.
Met dit woord van Geibel, door schrijver als leuze aangenomen, wil ik deze korte beoordeeling inleiden.
Op eIk gebied openbaart zich een streven naar beter, naar hooger, en niet het minst op het gebied van onderwijs. Vooral in de laatste jaren zijn tal van verdienstelijke mannen opgestaan, die met woord en pen geijverd hebben om nieuwere, betere gedachten ingang te doen vinden. Sommigen zijn geslaagd, bij anderen heeft de ondervinding bewezen dat hunne gedachten slechts ijdele droombeelden waren, en meer dan eens gebeurde het dat een opvoedingsstelsel, dat bij zijn verschijnen de algemeene begeestering verwekte, na eenigen tijd gansch verlaten werd, als onbruikbaar en ondoelmatig. Het is altijd goed zich een ideaal voor te stellen, maar hij kent de kinderen niet, hij die meent het te kunnen bereiken; hij ook handelt verkeerd, die onvoorwaardelijk alles afbreekt en verwerpt, wat niet volkomen met zijne zienswijze overeenstemt, evenals hij die, steeds belust op het nieuwe, met zekere minachting op het oudere neerziet, alsof daar niet een schat van nuttige wenken in voorhanden was.
Voor al die gebreken heeft de schrijver zich wel in acht genomen. Niet als een dweper heeft hij zich aangesteld, niet als een onbesuisd afbreker van het oudere, enkel als een heftig bestrijder van den slenter, dien kanker van het onder- | |
| |
wijs; hij ook heeft het zijne willen bijbrengen om alle onderwijzers te overtuigen dat het eenige en ware doel der opvoedkunde is: ‘in het jeugdige kind den zelfstandigen en denkenden mensch te vormen’.
Of hij in zijne pogingen geslaagd is? Dit durf ik gerust beweren. Benevens tal van theoretische beschouwingen, waarvan sommige nieuw zijn, heeft hij talrijke practische oefeningen aangeduid, die met zeer veel vrucht en genoegen zullen geraadpleegd worden, zelfs door de bestbedeelden.
Th. S.
| |
Uitgaven van H.J.W. Becht, te Amsterdam. - 1. Schetsen van Samuel Falkland, tweede bundel, 1899.
Het boek, dat een dertigtal stukjes bevat, is geschreven in die taal door sommigen ‘Nieuwe Richting’ geheeten, zoo eigenaardig door haar zonderlinge samenkoppeling van hoedanigheidswoorden, haar verkorte en grillige omzettingen, en haar veelvuldig gebruik van Fransche termen. Of die taal alreeds in Vlaamsch België gesmaakt wordt, moet ik zeer betwijfelen. 't Zou jammer voor het boek wezen, want vele van de daarin opgenomen schetsen zijn hoogst aantrekkelijk en vol verdienste. Ze getuigen, dat de schrijver in hooge mate den geest van opmerkzaamheid bezit, een open oog heeft voor de kleinste bijzonderheden, welke hij zoo getrouw weergeeft. De verschillende stukjes zijn zoovele grepen uit het leven, met zijn verscheidenheid van licht en kleur, met zijn blijde, zonnige dagen en zijn sombere vlagen. De meeste schetsen zijn vol realisme. Corrie vooral is aangrijpend, Liefdadigheid toont goed het lijden van 't arme, kleine volk, met krachtige penseelstreken weergegeven in Kermis, Moos komt, Barbertje's portret en Dooie Willem. Wat een diepte en weer frischheid van gevoel, wat een verscheidenheid in die genre-tafereeltjes. Stel daar naast het gekke in Trouwen, Sorrie, de Haan, alles vol humor en Ge hebt eene verzameling schilderijtjes zoo bont en meersterlijk gewerkt, als Ge 't maar wenschen kunt.
| |
| |
Mocht ik mij een paar aanmerkingen veroorloven, dan zou ik zeggen: Liefst miste ik in het boek: Oude Spookhistorie, die waarlijk te oud en versleten is, om in een keurig pakje te worden gestoken. Dorpsbarbierin schijnt mij te zondigen tegen het aesthetisch gevoel, daar verfijnde smaak bij den lezer wordt verondersteld, om het boek van Falkland te genieten; de toon is wat al te schril. Op blz. 106 zouden wij bij een aanstaanden herdruk, dien we schrijver en uitgever wenschen, gaarne de grove dubbelzinnigheid zien verdwijnen, die den Heer Falkland onvrijwillig zal ontsnapt zijn.
Gerust mogen wij die kleurige groep schetsen aanbevelen. Van tijd tot tijd zal over den lezer een stille behaaglijkheid komen, waarbij hij licht uitroept: Wel aardig! knap geteekend, hoor! Dat smaakt naar meer.
| |
2. Ghetto Treurspelen, naar het Engelsch van J. Zangwill, door Dr J. De Jong, 1898.
Van J. Zangwill, den talentvollen schrijver van ‘Kinderen’ en ‘Kleinkinderen van het Ghetto’, zijn weer een paar nieuwe boeken verschenen. Het eerste, dat voor titel draagt: ‘Ghetto Treurspelen’, en vertaald door Dr J. De Jong, bevat vier merkwaardige schetsen en tafereelen uit het Joodsche leven. De eerste, ‘Satan Mekatrig’, verplaatst den lezer in een arme Jodenwijk van Londen. Wie ooit een namiddagdienst op den Sabbath in een Joodsche synagoge heeft bijgewoond, zal kunnen getuigen met welke ware, treffende kleuren Zangwill die eigenaardige uitoefening van den Joodschen eeredienst heeft geschilderd; ook waar hij ons binnenleidt in de ellendige Joodsche woning weet hij door het tragische, het echt menschelijke zoo trouw weer te geven, onze belangstelling te wekken en onze ziel te boeien. De tweede schets ‘een Dagboek van den Mesjommed’ of bekeerden Jood, is een biecht of belijdenis van een afvalligen Russischen Israëliet, die op zijn ouden dag lijdt door gewetensbezwaren, en zich weer voelt aangetrokken
| |
| |
tot den voorvaderlijken godsdienst en zijn ongelukkige geloofsgenooten, nu dat zij overal, en niet het minst in Rusland, aan vervolging blootstaan. De derde schets, ‘Ongeneeslijk’ niet half zoo groot als een der vorige, heeft voor tooneel een ziekenzaal in een bescheiden inrichting voor hopelooze lijders in de oostelijke hartader van Londen. Het laatste stukje ‘Sabbathschennis’, slechts acht bladzijden groot, is zeker niet het minst roerend en aandoenlijk. Het is de tocht van een zeventigjarig moedertje uit een Poolsch dorp, ondernomen op een Sabbath, om haar stervenden zoon nog eens aan het hart te kunnen drukken.
Evenals de ‘Kinderen en Kleinkinderen van het Ghetto’ zal dit nieuwe boek van Zangwill, veel belangstellende lezers vinden, nu vooral dat de quaestie van dit ongelukkig volk in zoovele kringen besproken wordt. Het is met dezelfde toewijding en veel kennis van de Joodsche zeden en gebruiken bewerkt.
| |
3. De Oude Vrijsters' Club,naar het Engelsch van J. Zangwill, door C.M. De Meijer, twee deelen - 1898.
Men moet Engelschman zijn, om een boek te schrijven, als ‘de Oude Vrijsters' Club,’ zoo excentriek, zoo paradoxaal, zoo vol van schijnbaar dollen onzin, zoo kluchtig en eigenaardig, en toch op menige plaats zoo boeiend en aantrekkelijk. De negentien verschillende hoofdstukken zijn een verzameling van prachtige rhapsodieën, geestige pot-pourris, prettige satiren tegen de dwaasheden en verkeerdheden van onzen tijd op allerlei gebied: tegen de kunstcriliek in de pers, het adverteeren, de emancipatie der vrouw, de sonnetten-dichters, enz; in een woord, tegen al het overdrevene en bespottelijke van ons leven. Onder de best gelukte schetsen noem ik de ‘Prinses van Portman Square, de Spraakkunst der Liefde, de Idylle van Trepolpen, Nog meer van het Cherubijntje, een avontuurlijke ontdekkingstocht naar de Pool, en Frank Maddox. De uitgever H.J.W. Becht te Amsterdam heeft gezorgd voor een
| |
| |
nette uitvoering, duidelijke leesbare elzevierletter en goed papier. Enkele drukfeilen zullen bij een volgende uitgave gemakkelijk te verbeteren zijn.
M.
| |
Cyriel Buysse: Uit Vlaanderen. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1899.
Van het twaalftal schetsen van deze bundel zijn de meeste oude bekenden. Zoo heeft het eerste ‘Een Levensdroom’ in den Gids gestaan, het laatste, ‘Dukske’ als ik mij niet bedrieg in ‘Woord en Beeld’, - enkele verschijnen hier voor 't eerst in 't Nederlandsch die vroeger reeds in 't Fransch bekend waren; zoo b.v. ‘Het paard’, ‘De doop’ en ‘de Baanwachter’. Persoonlijk bevalt mij de ‘Tragedie’ het minst. Komt dit door dat het niet geheel en al ‘In Vlaanderen’ speelt, maar integendeel de ellende beschrijft die de schrijver te New-York bij het ontschepen der emigranten van alle natiën heeft gezien? De vraag is gerechtigd, want Buysse heeft nooit getoond iets te zijn als hij voeling met zijn land mist; hij is nooit sterker dan wanneer hij zijn geliefd Vlaanderen uit de volheid van zijn kennis van de Vlamingen beschrijven kan, - de Vlaamsche ‘campagne’ kent hij als géen ander, bij avond en bij morgen, bij dag en bij nacht. In verband hiermee zou ik even willen ontwikkelen, waarom ik dezen bundel graag In Vlaanderen genoemd zag, - moest het bepaald uit een land komen dan zou ‘Uit Holland’ noch eerder passen dan ‘Uit Vlaanderen’. Want deze schetsen komen inderdaad uit Holland en niet alléen in dien zin dat de schrijver sedert eenigen tijd in Holland woont. 't Is 'n kwestie van stijl en die zaak is te belangrijk dan dat ik me niet zou veroorloven hier met 'n enkel woord op in te gaan. Uit Buysse's vroegere werken zag men maar al te veel dat hij in het Fransch dacht en in het Nederlandsch zijn gedachten vertaalde, - zoo als helaas bij zooveel Vlamingen het geval is. Resultaat: weinig zinnen zonder 'n fransche wending en geen boek van B. zonder een hatelijkheid
| |
| |
in den Spectator! Sedert eenigen tijd zijn die Gallicismen eenigszins uit zijn werken verdwenen, - en dit is zeker zeer gelukkig! - ten deele zonder twijfel omdat B. zelf zich gemakkelijker op zijn Hollandsch beweegt maar ik kan den indruk niet van mij zetten - dien ik bij de lezing van deze schetsen kreeg - dat er hier noch 'n andere faktor in 't spel is. Wordt er niet teveel in 's mans werken ‘verbeterd’? Er is n.l. niets moeilijker dan bij 't verbeteren van iemands werk de juiste maat te houden; er is niets delikater dan 't onderscheiden tusschen wat in iemands werk bepaald verkeerd is - wat in dit geval Buysse nooit geschreven zou hebben als hij 'n Noord-Nederlander was - en wat eenvoudig den verbeteraar verkeerd voorkomt, d.w.z. in dit geval wat Buysse schreef omdat hij Buysse was en niet iemand anders. Nu begrijpt men wat ik bedoelde toen ik zei dat deze bundel desnoods ‘Uit Holland’ had kunnen heeten: er ligt 'n Hollandsch tintje over, dat hem niet alleen ten goede komt, 't is minder karakteristiek Vlaamsch dan zijn vroegere werken. En dat is zéer jammer. Buysse is altijd zoo zeer door zijn onderwerp met Vlaanderen éen, dat ons dit breken met den vorm als een wanklank treft. Zijn sterk geprononceerde schrijvers-individualiteit verbergt zich te veel achter de woordenkeus van een andere persoonlijkheid. Zoo krijgt de stijl iets kunstmatigs, dat Buysse's vroegere werken misten.
Dit schaadt de schetsjes als zoodanig gelukkig maar weinig. Zijn talent is hier even frisch en oorspronkelijk als vroeger. Niemand zal weigeren dit oordeel te onderschrijven die b.v. Pierke en Kootje gelezen heeft.
H.W.
Gent, Jan. 1899.
|
|