| |
| |
| |
[Deel 1]
Frans Palacky, de vader der Czeghische beweging.
Het is niet alleen in België, dat een gedeelte, en zelfs het grootste gedeelte der bevolking van zijne taalrechten verstoken is en verplicht is jaren lang hardnekkig en onverpoosd te strijden om die weer te veroveren. Ook in andere landen met gemengde bevolkingen, heerschen vaak dergelijke onrechtvaardige toestanden, maar ook is daar overal strijd, hetzij openlijk, hetzij bedoken: de Denen in het door Pruisen in 1864-66 veroverde Sleeswijk, de Polen in de door Rusland en Duitschland ingelijfde gedeelten, de Roemenen, Slaven en Duitschers in Hongarije zijn daarvan uitstekende voorbeelden.
Nergens echter is de strijd zoo hevig als in Bohemen, waar een meerderheid van Czechen door een minderheid van Duitschers sinds langen tijd in het Duitsch werd geregeerd.
Het heeft wel den schijn gehad, alsof het Czechische volk, ten gevolge van de eeuwendurende vreemde overheersching, alle besef van eigenwaarde had verloren en gedoemd was zich langzamerhand op te lossen in het Duitsche volk, juist zooals het Bretoensch steeds meer en meer voor het Fransch terugwijkt en wij intusschen in Bretagne een bevolking aantreffen, die wat haar algemeene ontwikkeling aangaat, tot de verachterdste van Frankrijk behoort.
Ook dat lot stond de Czechen te wachten: gelukkiglijk voor hen zijn in den loop dezer eeuw mannen aan het werk geweest, die zich met onverdroten geduld en taaie volharding, met onbuigbare wilskracht en nooit wankelenden moed, met een rotsvast geloof in de toekomst van hun volk, aan de verheffing van dat volk hebben gewijd. Tot die mannen behoorde in de eerste plaats Frans Palacky, die door de Czechen den ‘vader des vaderlands’ genoemd wordt en die evengoed den titel van ‘vader der Czechische beweging’ verdient.
| |
| |
Geen naam wellicht is in Bohemen zoo populair als die van Palacky en men vindt hem dan ook overal terug in de namen van straten, plaatsen, bruggen, enz. Zoo is er b.v. te Praag de Palacky-kaai en de 229 meter lange Palacky-brug over de Moldau, terwijl in ieder der vier voorsteden: Karolinethal, Zizkow, Weinberge en Smichow een Palacky-straat bestaat.
In den loop van dit jaar werd echter door het dankbare volk een nieuwe schitterende hulde aan zijn nagedachtenis gebracht. Bij gelegenheid van den honderdsten verjaardag zijner geboorte, hadden in gansch Bohemen op 17, 18, 19 en 20 Juni 1898 groote feesten plaats. Natuurlijk stond Praag, de hoofdstad van Bohemen en de westelijkste groote Slavische stad van Europa, daarbij vooraan.
In tegenwoordigheid van den stadhouder van Bohemen, van den burgemeester van Praag, van vele aanzienlijke officiëele en andere personen, van afgevaardigden van wetenschappelijke en letterkundige genootschappen, van politieke en andere kringen en onder medewerking van een geestdriftige menigte werd in de hoofdstad het gedenkteeken van Palacky onthuld.
En niet alleen de Czechen vierden feest, maar ook vertegenwoordigers van andere Slavische volkeren waren overgekomen om mede hulde te brengen. Zoo waren b.v. de Poolsche burgemeesters uit de groote Galicische steden Krakau en Lemberg daarbij aanwezig en zelfs de verschillende stammen van het Slavische ras, die anders weleens zoo heftig tegenover elkander staan, ja Russen en Polen, die in andere omstandigheden elkander als onverzoenlijke vijanden beschouwen, waren te Praag broederlijk vereenigd: allen juichten eenstemmig bij het onthullen van het gedenkteeken van den man, die als het ware den strijd verpersoonlijkt van de Slavische volkeren der Oostenrijksche monarchie tegenover het Duitsche element, dat in dien Staat zoovele jaren den boventoon heeft gevoerd. Alle veeten onder de Slaven waren, ten minste voor een oogenblik, vergeten en er werd aan niets anders gedacht, dan aan de reeds
| |
| |
veroverde rechten en van niets anders gesproken dan van de handhaving en verdere uitbreiding dier rechten in de toekomst. Men vierde niet alleen Palacky, maar ook de herleving van het Czechische volk, dat eindelijk zijn plaats als volk weer had ingenomen.
Sommigen kunnen het betreuren, dat dergelijke kleine volkeren, in plaats van zich op te lossen in een groot volk, ten minste wat hun taal aangaat, zich integendeel hardnekkig tegen iedere poging van dien aard verzetten en zelfs het vroeger verloren terrein trachtten weer in te winnen; zij echter die de zaak meer van nabij beschouwen, zullen moeten toegeven, dat kleine volkeren evengoed als groote recht hebben hun eigen taal te verkiezen boven een vreemde taal en dat trouwens de ontwikkeling van een volk alleen in zijn eigen taal mogelijk is. Daar waar men kost wat kost de moedertaal van een gedeelte der bevolking wil uitroeien, ten voordeele van een zoogezegde officiëele taal, daar ziet men die streken achteruitgaan in beschaving, in kennis en in welstand, en dat voor een lange reeks van jaren.
Een volk, dat zich niet krachtig verzet tegen het verdringen van zijn taal, is een volk zonder veerkracht, zonder ziel, dat geestelijk en stoffelijk ten gronde gaat.
Palacky werd te Neutitschein geboren uit gansch onbemiddelde ouders; zijn vader was een arme, eenvoudige protestantsche dorpsonderwijzer en het zal wel niet dienen gezegd te worden, dat dan, evenmin als nu, een dergelijke betrekking geen weelderig bestaan opleverde. Toch heeft Palacky, en Palacky bijna alleen, de verheffing van zijn volk bewerkt, want in den beginne had hij met de nagenoeg algemeene onverschilligheid te worstelen en stond hij zoo goed als alleen in den strijd. Maar weldra heeft zijn volk hem begrepen, het is hem gevolgd en de schitterende uitslagen, die de Czechen verkregen hebben, mogen tot voorbeeld strekken aan het Vlaamsche volk, dat nu evenlang strijdt, maar het nog op verre na zoo wijd niet heeft gebracht.
| |
| |
Niet alleen is de strijd voor de moedertaal in Bohemen en in België nagenoeg te gelijkertijd ontbrand, maar de toestanden waren in beide staten nagenoeg dezelfde. Het Czechisch was dan als taal nog zoo arm, zoo onvolkomen, dat men haar beschouwde als volstrekt ongeschikt om daarin de wetenschap te verkondigen of geleerde verhandelingen te schrijven. De taal was trouwens in diep verval geraakt; niemand had zich bemoeid om voor al de nieuwe voorwerpen, nieuwe ontdekkingen, nieuwe denkbeelden, waarvoor andere talen reeds hun woorden hadden, Czechische benamingen te vormen, zoodat de gansche terminologie voor het nieuwe ontbrak, en van het oude soms wel vergeten was.
Zelfs Palacky schreef zijn groot werk over de geschiedenis van Bohemen in het Duitsch, omdat hij het Czechisch daartoe onvoldoende oordeelde. Aan dit klassieke werk was hij van 1836 tot 1863 bezig: het getuigt van grondige studie en diepe kennis en is uitstekend geschreven. Van partijdigheid tegenover de Duitschers schijnt het echter niet vrij te pleiten en dit is ook het geval met zijne verhandeling over den godsdienstoorlog der Hussieten en met de meeste van zijne talrijke andere geschriften.
Het Czechisch werd op dal oogenblik alleen goed genoeg geacht voor boeren en dienstboden; het was onfatsoenlijk, gemeen die taal te gebruiken, maar het gold daarentegen voor een bewijs van goede opvoeding en van beschaving Duitsch te spreken. Andere boeken dan school- en kerkboeken werden in het Czechisch bijna niet gedrukt.
In alle openbare lichamen en besturen, was het Duitsch de taal: in den Landdag, in de gemeenteraden van alle steden en dorpen van eenig belang, in alle vergaderingen werd niets dan Duitsch gesproken; Praag, dat een bevolking heeft, die voor vier vijfden Czechisch is en in de laatste jaren ook meermalen getoond heeft het te zijn, - en Pilsen, de stad met hare talrijke brouwerijen van het beroemde bier, die een even over- | |
| |
wegende Czechische bevolking heeft, konden, vijftig jaar geleden nog voor echt Duitsche steden gelden, zoozeer was er alles, wat met het openbaar leven in betrekking stond, door en door Duitsch: bestuur, onderwijs (vooral middelbaar en hooger), gerecht, omgang in welgestelde kringen, uithangborden, dagbladen, enz. enz.
Zoo was de toestand, ellendig, ontmoedigend, schijnbaar hopeloos, toen Palacky zijn eerste pogingen deed om bij zijn volk weer nationale gevoelens en vaderlandsliefde te doen ontwaken en liefde voor zijn verachte en verarmde moedertaal trachtte op te wekken. En daarin is hij ten volle geslaagd. Het Czechische volk, dat voorzeker tot de meest begaafde behoort, heeft in den loop van vijftig jaar die toestanden totaal gewijzigd. Nu heeft het Czechisch zijn plaats in den Boheemschen landdag; nu klinkt ook die taal in de gemeenteraden van dat gedeelte des rijks, waar de Czechen de meerderheid vormen; geen hunner zal nog geoordeeld worden in zijn eigen land, anders dan in zijn eigen taal; geen beambte zal in Slavisch Bohemen geplaatst worden zonder een zeer voldoende kennis der landstaal. Thans geldt het niet meer als een schande wanneer men Czechisch spreekt, want ook de hoogere standen hebben geleerd die taal te spreken en zich er van te bedienen.
Het onderwijs, de hoeksteen van elke duurzame verbetering, is thans door en door nationaal geworden: in de Duitsche gedeelten is de voertaal van het onderwijs het Duitsch, in de Czechische is het, zooals het trouwens maar redelijk is, het Czechisch en in de plaatsen met gemengde bevolking zijn afzonderlijke scholen voor beide volkeren. En dat is niet alleen voor het lager en voor het middelbaar onderwijs, maar naast de Duitsche hoogeschool bestaat te Praag een Czechische hoogeschool, waar alles in het Czechisch wordt onderwezen, d.w.z. in een taal, waarvan vóór vijtig jaar zelfs de warmste aanhangers aannamen, dat zij voor hooger beschaving ongeschikt was. Deze hoogeschool moet voor hare Duitsche zuster
| |
| |
volstrekt niet onderdoen, wat aangaat de wetenschappelijke waarde der professors en de inrichting; wat het aantal leerlingen betreft, er zijn eenige honderde studenten meer aan de Czechische dan aan de Duitsche hoogeschool. Dat deze Czechische studenten het met hun land en volk en taal wel meenen, hebben zij in menige omstandigheid bewezen.
Er is thans spraak een tweede Czechische universiteit te stichten, nl. te Brünn, de hoofdstad van Moravië. In ieder geval zal in die stad een Czechische polytechnische school ingericht worden. Dit feit alleen bewijst reeds hoe ver de Czechische beweging het heeft gebracht.
Is Bohemen op wetenschappelijk gebied niet ten achteren gebleven, op het gebied van kunsten en letteren hebben de Czechen eveneens verbazenden vooruitgang gedaan: met de herleving van het nationaal gevoel bij dit van natuur zoo begaafde volk, zijn als het ware een gansche reeks mannen van talent geboren geworden, dichters en romanschrijvers, beeldhouwers, schilders en toonkunstenaars, waarvan velen zelf in het buitenland een welverdiende faam verworven hebben. Naast de Duitsche opera te Praag is de nationale Boheemsche schouwburg opgerezen door de bijdragen van het gansche volk en toen die in 1881 afbrandde, werd hij schooner en grootscher weer opgebouwd door de giften van arm en rijk. Dat Bohemen thans een nationale muziekschool heeft, dient hier waarschijnlijk wel niet gezegd te worden; iedereen kent toch ten minste van naam een der voortbrengselen dier school! ‘De verkochte Bruid’ van Smetana, dat o.a. op het Lyrisch tooneel te Antwerpen reeds is opgevoerd geworden en er veel bijval genoot.
Palacky heeft bij zijn leven nog veel van zijne droombeelden verwezenlijkt gezien en hij, de zoon van den armen dorpsschoolmeester, heeft het tot de hoogste waardigheden gebracht, omringd door de liefde van zijn volk en om zijne wetenschap zoowel door binnen- als buitenland gehuldigd. Hij is lid ge- | |
| |
weest van den Rijksraad en zelf lid van het Heerenhuis van Oostenrijk, waartoe alleen behooren de prinsen van keizerlijken bloede, de hoofden van de grootste edele familiën, sommige aartsbisschoppen en bisschoppen en verder leden, die door den keizer voor hun leven benoemd werden. Palacky had overigens ook decoraties gekregen, waaraan adellijke titels verbonden waren. - In 1868 werd zijn zeventigsten verjaardag als een nationaal feest gevierd en de aanzienlijksten van den Boheemschen adel, zooals de Lobkowitsen, de Schwarzenberg's, de Kolourat's, de Clam's, enz. kwamen aan den vader der Czechische beweging, aan den vroegeren boerenjongen, hunne gelukwenschen aanbieden. Men bedenke nu dat zulks gebeurde dertig jaar geleden, d.w.z. op een tijdstip, dat de Duitschers in Oostenrijk nog heel en al het overwicht hadden en de Czechische beweging nog meenden te kunnen tegenhouden en zelfs versmachten. De geschiedenis heeft het echter anders geleerd.
Moest Palacky nu nog eens kunnen terugkeeren, dan zou hij zeker met genoegen terugzien op de vorderingen en de veroveringen, die sinds zijnen dood door zijn volk zijn gemaakt. Dit was trouwens te voorzien. Palacky had een gansche schaar jongeren gevormd, die naast hem en met hem hebben leeren strijden en die den door hem begonnen strijd met evenveel vuur en heftigheid, met evenveel hardnekkigheid en vastberadenheid voortzetten. Aan hun hoofd staan Rieger, die Palacky's schoonzoon is geworden, Dr Kramartsj, die ondervoorzitter van den laatsten Rijksdag is geweest, enz. Het volk zelf heeftthans het bewustzijn van zijn eigenwaarde, van zijn rechten en het zal zich thans geen enkel van die rechten meer laten ontvreemden.
Men mag zeggen, dat Palacky de moeilijkheden voorzien heeft, waarin de Oostenrijksche regeering zich thans bevindt. Deze groote Staat, welke als het ware een mengelmoes is van allerlei volkeren, die thans elk hunne taalrechten, hunne plaats
| |
| |
onder de zon eischen, deze Staat zal vroeg of laat toch den weg moeten opgaan, die door Palacky in 1849 in den Oostenrijkschen Rijksraad werd voorgesteld als de eenige mogelijke oplossing van alle binnenlandsche twisten: nl. Oostenrijk vervormen tot een Statenbond, waarin een Duitsche, een Hongaarsche of Magyaarsche, een Czechische, een Poolsche, een Italiaansche, een Roemeensche en een Zuid-Slavische Staat zouden onderscheiden worden. Op dat oogenblik scheen dit denkbeeld onzinnig. Immers Oostenrijk behoorde nog tot den Duitschen Statenbond en niet alleen in Bohemen en Moravië, maar in Galicië, dat Poolsch is, en in Hongarije werd zooveel mogelijk gegermaniseerd.
Nu is dat alles veel veranderd. In 1860 en 1867 heeft Hongarije reeds zulke rechten bekomen, dat het thans niet langer als een onderdeel, maar als een bondgenoot van Oostenrijk dient aangezien te worden: het zelfbestuur is immers bijna volkomen. Zulke regeling zal ook wel eenmaal noodig blijken te zijn voor de andere volkeren der Oostenrijksche monarchie, want dan eerst zal er rust komen in dien Staat en zullen de verschillende gevormde Staten werkelijk geneigd zijn mede te werken tot het in stand houden van het tegenwoordige Oostenrijk.
De toestanden, die vroeger in Bohemen heerschten, bestaan die nog niet grootendeels in België?
Wordt het nu nog niet door velen voor onfatsoenlijk gehouden Vlaamsch te spreken en geldt het ten onzent ook niet, vaak als een bewijs van welvoeglijkheid en geleerdheid, dat men zich van het Fransch bedient, hoe goed of hoe slecht het ook gaat?
Worden in Vlaanderen nog geen beambten aangetroffen, die geen Vlaamsch verstaan en waarvan sommigen soms het volk bespotten en het in zijn strijd openlijk tegenwerken?
Laat men hier ook niet toe dat rechters de taal der aangeklaagden niet begrijpen en dat deze gevonnist worden in een hun onbekende taal, b.v. in de krijgsraden, en vindt men
| |
| |
zelfs in de burgerlijke rechtspleging niet dikwijls het middel om de bestaande wet te ontduiken?
En hoe is het met ons onderwijs gesteld? Is het niet een vreemde taal, die tot voertaal wordt gebruikt, tot groote schade van de ontwikkeling onzer kinderen? Is het geene schande hoe op de middelbare scholen en athenaeums in het Vlaamsche land de wet van 1883 wordt toegepast? Hebben wij reeds een Vlaamsche Hoogeschool?
Hooren wij nog niet dagelijks verklaren door personen van gewicht, dat het Nederlandsch niet geschikt is als wetenschappelijke taal en zien wij niet dat sommige Vlaamschgezinden nu nog hunne beste werken in een vreemde taal schrijven, als een hoon hun eigen taal om kleingeestige redenen of uit baatzucht aangedaan?
En nochtans behooren wij, wat de taal betreft, tot een volk, dat nagenoeg drie maal zoo talrijk is al de Czechen; nochtans hebben wij een taal, die niet verarmd en verachterd is, omdat een deel van ons volk vrij is gebleven gedurende de laatste eeuwen en de volkstaal er de nationale taal is geweest en gebleven; nochtans kunnen wij wijzen op de werken van Nederlandsche geleerden uit onze dagen, om aan te toonen, dat onze taal als wetenschappelijke taal ten minste zoo goed geschikt is als het Fransch; nochtans hebben wij kunstenaars, schrijvers en geleerden, die luister aan de Vlaamsche beweging, aan het Nederlandsch bijzetten.
Veel werd reeds verkregen, vele onrechtvaardigheden zijn geheel of gedeeltelijk verdwenen, iederen dag wint de Vlaamsche beweging veld en kon vader Willems nu eens terugkeeren, hij zou voorzeker ook met innige voldoening terugzien op de reeds weer veroverde rechten, maar veel blijft er nog te bekomen over en zal bekomen worden, als wij het willen. Vlamingen, ziel naar de Czechen en doet uw plicht tegenover u zelf in uw eigen land.
G.S.
|
|