Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 311]
| |
Boekbeoordeelingen.Edw. Peeters. De Vlaamsche Krijgstaalkunde. Ieperen 1893, 117 blz. in-16o.Het is voorzeker geen geringe zaak eene goede Vlaamsche krijgstaal te vormen. De heer Peeters, die er zich sedert lang mede onledig hield, heeft thans de vrucht zijner studiën samengevat in hooger gemeld boekje. De uitslagen waartoe hij gekomen is, zijn in 't algemeen bevredigend. De krijgstaal die onze Noorderbroeders gebruiken, is door den band al te verfranscht, zoodanig dat het moeilijk valt deze in haar geheel over te nemen, zonder ons in België eenigszins belachelijk te maken. Dit is vooral waar wanneer het woorden en uitdrukkingen geldt, waarvoor we zeer goede Nederlandsche en algemeen gebruikte vertalingen bezitten, als slagorde voor orde van bataille, vierkant voor carré, stap voor pas. In de taal onzer gewesten, ook nog in het Duitsch vindt de heer P. de elementen van zekere vertalingen. Op dit gebied is het echter raadzaam voorzichtig te werk te gaan. Te recht doet schrijver opmerken dat, indien men zooveel mogelijk de bastaardwoorden moet vermijden, men ze toch in zekere gevallen niet meer uit den weg kan ruimen, zoo diep zijn ze door het gebruik in de taal ingeworteld, zoo b.v. de termen korporaal, sergeant, foerier. Ik zou er ook wel bijvoegen brigadier, adjudant, officier, luitenant, majoor, kolonel en generaal, die moeilijk uit de taal zullen geweerd worden. Met den heer P. stem ik echter volkomen in, wanneer hij voorstelt den maréchal-des-logis, wachtmeester te heeten en den capi- | |
[pagina 312]
| |
taine commandant de la cavalerie, ritmeester. Ook regiment, bataljon en kompanie mogen blijven, hoewel dit laatste gemakkelijk zou vervangen worden door vendel; circonscription wordt omschrijving; division, afdeeling; escouade, schouwwacht. Behalve aldus de namen van zekere overheden en onderafdeelingen des legers, zou de heer P. alles vernederlandscht willen zien. Ik geloof dat het lastig zal wezen en tevens weinig nuttig. Welk doel immers moeten we betrachten? In eene spraakkundig zuiver Nederlandsche taal de reglementen aan de manschappen doen verstaan, door ons te bedienen van de technische woorden die in 't dagelijks leven gebruikt worden (als kazerne, kamp, garnizoen), doch mits de al te erge verbasteringen er uit te bannen (als chargeeren, formeeren, enz.). Indien bayonnette een wapen is te Bayonne uitgevonden, waarom zou men dat woord niet onveranderd laten, in stede van het te vervangen door geweermes of geweerdolk, die ons weinig duidelijk voorkomen. Voor amnistie gebruiken wij altijd het woord kwijtschelding, dat ons veel beter schijnt dan vredewet van den heer P. Voor 't overige kunnen we met zijne vertalingen in 't algemeen instemmen. Maar de moeilijkstezijde van een dergelijk werk ligt ontegensprekelijk in het vertalen der commando's. Het is immers niet genoeg eenen goeden Nederlandschen vorm hiervoor te vinden, men moet het commando welluidend en krachtig welen te maken. De Fransche taal, met haren klemtoon op de laatste lettergreep en haren rijkdom aan a- en r-klanken, bekleedt ontegensprekelijk eene bevoorrechte plaats als krijgstaal. Hoe loffelijk de pogingen van den heer P. op dit gebied ook wezen mochten, toch schijnt hij niet altijd tot eenen gunstigen uitslag te zijn gekomen. Één! of Op! hebben voorzeker het krachtige niet van Marche! Misschien zouden eenige dergelijke Fransche uitroepingen niet zonder schade bewaard mogen blijven. Als slotsom moeten wij verklaren dat het werkje van den | |
[pagina 313]
| |
heer P. ons eenen degelijken vooruitgang op het gebied der krijgstaal schijnt daar te stellen. Ook kunnen wij het niet genoeg aanbevelen aan alle taalliefhebbers en inzonderheid aan onze officieren der burgerwacht, die geroepen zijn om voortaan het commando in de moedertaal te voerenGa naar voetnoot(1). F. | |
Dit zijn Vlaamsche vertelsels, uit den volksmond opgeschreven door Pol de Mont en Alfons de Cock, met 30 teekeningen van Karel Doudelet. - Gent: Vander Poorten, uitgever, 1898. - XVI en 452 blz. Prijs: 4.00 fr.Een lijvig boek, voorwaar, dat rijkelijk de moeite van het lezen loont! Het neemt u, van den beginne af, zoo gansch en al in beslag, op sleeptouw liever, dat men leest en blijft lezen, steeds meer en meer ingenomen met den inhoud, de eene bladzijde na de andere keerend, tot men, heusch vermoeid, het werk ter zijde legt, om het, bij 't eerste vrije uurtje, alweer ter hand te nemen en er verder van te genieten. Want genot is het werkelijk, - niet het pakkend effekt van een machtig drama of indrukwekkend schilderij - maar het innig hartelijk genoegen dat de mensch smaakt, als de herinnering der kinderjaren opdoemt in al hare naïeve onschuld en verbonden met alles wat hem duurbaar is, ‘grootje’, vader en moeder, broers en zusjes, een hemeltje van gezelligheid, rondom de avondlamp of bij de ronkende kachel! Gelukkig, hij, die daarvan nog genieten kàn en de herinneringen aan de hartelijkheid der prilste jeugd niet, als nutteloos bagage, in den maalstroom des levens verloren heeft gegooid. | |
[pagina 314]
| |
Het boek samenvatten? Och, dat gaat niet. Zeggen wat het, als hoofdstukken, bevat, kan ik wel; maar den humor, den geest, de pit weergeven, welke in die 169 vertelsels zoo kwistig gezaaid en verborgen liggen, - neen, dat is onmogelijk, zonder zelf aan 't vertellen te gaan, of de verzamelaars aan 't woord te laten; - en dààrvoor is dit bestek te klein. Pol de Mont en Alfons de Cock, de wakkere hoofdopstellers van Volkskunde, bieden hier, na hun Dit zijn Vlaamsche Wondersprookjes, den tweeden oogst van hun onvermoeid en rusteloos ‘zanten’ of vergaren, op den folkloristischen akker van Vlaamsch-België. Thans hebben zij eenen rijken voorraad vertelsels bijeengezameld, van af den Maaskant tot de kust, doch vooral in het Payottenland, de geboortestreek van den eerste, het verblijf van den tweede. Zoo worden hier 3 Ophoopende vertelsels geboekt, 7 Kwel- en 7 Leugenvertelsels, 38 Dieren- en 8 Plantensprookjes, 46 Grappige Vertelsels, 15 Sprookjes van Duivels en Spoken, Heksen, Kabouters en Zeemeerminnen, 10 Hekel- en Spot- en 17 Gemengde vertelsels, benevens een Aanhangsel, waarin nog 4 Dierensprookjes, 10 Grappige- en 4 Hekel- en Spotvertelsels voorkomen, welke, met het oog op de schooljeugd, moeilijk te wijzigen waren. Doch niet alleen de schooljeugd en profane lezers zullen met het boek graag kennis maken, de folklorist vooral zal er zijne gading vinden; want het werk heeft een wetenschappelijk karakter, omdat het niet alleen de vertelsels mededeelt, maar ook dezer herkomst, de lezingen van verschillenden oorsprong met elkander vergelijkt en hunne verwantschap, met varianten van vreemden bodem, doet uitschijnen. In dat opzicht is de geheele Voorrede te vermelden, als zijnde de genesis des werks: zijn ontstaan, het midden waar vertellen' nog in eere blijst, de middelen om den zegsman aan den praat te krijgen en te houden, de vergelijking der gansche verzameling met gelijksoortige vreemde, mitsgaders belang- | |
[pagina 315]
| |
wekkende beschouwingen over elke rubriek, in hare aanrakingspunten met de Grieksche mythologie, oud-Helleensche sagen, of met het oud-Germaansch geloof. Dit laatste deel is eene brok wetenschappelijke folklore, welke allen, die aan folklore doen, welkom wezen zal. Met een dankwoord, aan de toezenders van lezingen, sluit deze merkwaardige Voorrede. Wat nu te zeggen van de dertig groote buitentekstteekeningen, waarmede Karel Doudelet het werk verlucht heeft, dan dat ze uitstekend bij het onderwerp passen! Guslaaf Doré illustreerde de fabels van La Fontaine, met al de fijnheid en bevalligheid, welke zijne Fransche kunst eigen was; doch, bij onze Vlaamsche vertelsels, uitgaande van een geheel ander gemoedsleven, voegde ook eene andere kunst en Doudelet heeft het gelukkig begrepen. Het schier onbeholpene en gewild naïeve zijner platen moest zóó zijn en niet anders, wilde men het eenvoudige, ongezochte van den tekst, tegen de mooidoenerij der verluchtkunst niet zien vloeken. De kunstenaar heeft zich dus, onzes dunkens, opperbest uit den slag getrokken en verdient on voorwaardelijke gelukwenschen. Geen twijfel of deze Vlaamsche Vertelsels zullen bij de leerzuchtige, nieuwsgierige jeugd welkom zijn, wanneer verstandige ouders nu maar hunnen plicht begrijpen willen, met te erkennen dat dergelijk werk, als feest- of nieuwjaarsgeschenk, heel wat meer om het lijf heeft dan allerlei snuisterijen of producten der vreemde boekenmarkt. Hier, waar wij te strijden hebben voor het behoud van eigen kunst en eigen volksaard, dringt zich, meer dan elders, de noodzakelijkheid op, de jeugd eerst te doen genieten bij bloemen van eigen bodem, vooraleer haar te laten verslingeren op iets uitheemsch, dat nog dikwijls tegen ons goed niet opwegen kan. Derhalve zal de Vlaamsche letterkunde Pol de Mont en Alfons de Cock dankbaar zijn, wijl zij, door hunne opsporingen en | |
[pagina 316]
| |
hunnen arbeid, het te-loor-gaan van menig sprookje en vertelsel verhinderd hebben; tevens behooren daarbij de hartelijkste gelukwenschen van den recensent, minder aan de verzamelaars, dan wel en vooral aan de twee pittige, knappe en gemoedelijke vertellers, - want ook vertellen is kunst! Medard Verkest. |
|