| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Bij het onderzoek van het ontwerp tot wijziging der militiewet krijgt men den indruk dat de groole meerderheid der kamerleden, waaronder ook verscheidene anti-revolutionnairen voor persoonlijken dienstplicht zijn en tevens voor behoud der vrijstelling, zoodat er wel kans bestaat dat hier het wetsvoorstel wordt aangenomen. De Hervorming (orgaan van den Protestantenbond) acht de vrijstelling van geestelijken en aanstaande geestelijken een beleediging voor de toekomstige predikanten. De heer A.L.W. Seyffardt, oud-minister van oorlog, komt in een ingezonden stuk in het blad hiertegen op en is van oordeel dat, al ware dit zoo, een verzet thans al zeer ongewenscht is, omdat het wetsontwerp toch reeds genoeg tegenstand zal ondervinden. Aan geestelijken en candidaat-geestelijken wordt geen vrijstelling gegeven, zegt hij, er wordt slechts voorgesteld hen van den dienst te ontheffen telkens voor een jaar als zij dat aanvragen. De toekomstige dienaren der Kerk zijn geheel vrij; wie zich door vrijstelling beleedigd acht, kan dus zijn plaats in de gelederen bezetten. De onthevenen van dienst blijven in de sterkte van het militiecontingent meetellen, niemand behoeft hun plaats te vervangen. Bij een zoo beperkten persoonlijken dienstplicht als hier wordt voorgesteld, kan men om allerlei redenen niet zonder vrijstellingen en ontheffingen. De heer Seyffardt vindt het daarom een tegenstrijdigheid, waar zoovelen worden vrijgelaten, de mannen des vredes bij uitnemendheid een opvoeding voor den oorlog te geven.
Wordt een algemeene dienstplicht ingevoerd, dan zullen ook aanstaande geestelijken het vaderland moeten dienen, waarschijnlijk als militair ziekenverpleger of aalmoezenier. Maar
| |
| |
ook dan zal op verzoek ontheffing van den wapendienst hun niet worden onthouden, mits zij echter in vredestijd zich bekwamen tot militair ziekenverpleger, waartoe zij in oorlogstijd geroepen zullen worden.
De Hervorming geeft onder dit artikel nog een uitgebreide aanteekening, waarin zij onder meer opmerkt, dat zij zich bij de bespreking van het onderwerp niet heeft geplaatst op het standpunt van practische politiek. Zij gelooft evenwel niet dat de tegenstand van katholieke en misschien ook van anti-revolutionnaire zijde door behoud der vrijstelling te breken zou zijn, doch meent dat die ontheffing moet blijven bestaan, als weglating van genoemde ontheffing het wetsontwerp zou benadeelen.
De Standaard, een gereformeerd blad, ziet in het voorstel der regeering, nl. de vrijstelling der geestelijkheid uit te strekken tot de monnikorden, een poging om in het militieontwerp de Roomschen zooveel maar mogelijk is, terwille te zijn.
Het blad is in polemiek geweest met de Kerkelijke Courant (weekblad voor de Nederlandsche Hervormde kerk) naar aanleiding van het Volksgebed, waarvan sprake was ter gelegenheid der kroning van de koningin. De Standaard meende dat bedoeld gebed niet door de ééne gezindheid in Augustus en door de andere in September moet worden gehouden, maar dat in alle steden, dorpen of vlekken van gansch Nederland alle gezindheden dat moeten doen op een zelfde tijdstip en dat de uitnoodiging daartoe van de Regeering moet uitgaan om die orde en eenstemmigheid te verkrijgen.
De Kerkelijke Courant heeft naar aanleiding hiervan opgemerkt dat de Regeering in onze dagen zoo iets niet meer doen kan, wat De Standaard haar ten stelligste betwist: In het kerkelijk zou de regeering zich niet behoeven te mengen; de bedoeling is slechts dat de Regeering zou uitnoodigen en elke kerk vrij bleef in haar besluit. Over het feit door De Kerkelijke Courant aangehaald, dat velen onder ons volk zelfs aan geen
| |
| |
gebed meer gelooven en zich alle gebed hebben ontwend, zegt De Standaard, dat ook dit geen beletsel kan zijn, daar men niemand dwingt mee te bidden. Iemand, die niet meer bidden kan, behoeft zich de uitnoodiging niet aan te trekken; zoo iemand behoort eigenlijk niet meer tot een gezindheid. Het orgaan bestaat in het vaste geloof dat de Regeering niets tegen de uitnoodiging zal hebben en zegt dat zijn voorstel geen nieuwigheid is daar koning of koningin jaar op jaar het volk en zijn vertegenwoordiging Gods zegen toebidt en de vertegenwoordiging niet zoo onhoffelijk is, in het adres op de troonrede dat niet op gelijke wijze te beantwoorden.
De kroning die nog zoo verre is, heeft al wat in de wereld gebracht. Naast kroningsbanket een aantal antwoorden op een prijsvraag voor een tooneelspel, waarvan niet één in aanmerking kon komen; naast kroningslimonade een uitgebreide en kakelbonte verzameling versieringsontwerpen, die in den Haagschen kunstkring voor het publiek ter bezichtiging gesteld zijn en erg afsteken bij de afbeeldingen van vroegere versieringen op de oude prenten, eveneens daar tentoongesteld. Naast huisvaders, die langer dan een week uit hun humeur zijn, omdat er alweer een inteekenlijst wordt aangeboden, teleurgestelde feestcommissiën, die van hun omzendbrieven slechts een vijftien le gedeelte ingevuld terug zagen komen en ten slotte nog twistgeschrijf tusschen twee bladen des vredes.
Kroningsbitter is ons nog bespaard gebleven; bitter past dan ook het minst bij bloeiende jeugd en een koningskroon. Men heeft deze voor Zola bewaard. De hulde is wel een weinig zonderling, maar ieder uit zich op zijne wijze en Zola-bitter is hier dan ook de eenige van zoo'n beetje twijfelachtigen aard.
Algemeen zijn hier de uitingen van sympathie en onder allerlei vormen heeft men den strijder voor recht en billijkheid gehuldigd. Adressen werden verzonden met handteekeningen van menschen uit allerlei rangen; lauwerkransen, telegrammen
| |
| |
met sympathie-betuigingen van leeraren, studenten, onderwijzers, diamantbewerkers enz. Op een der sneltreinen van Amsterdam naar Antwerpen waren zooveel brieven en briefkaarten voor den heer en mevrouw Zola, dat men die onder één adres heeft verzonden.
Van verschillende zijde dringt men er op aan, zich bij de aanstaande tentoonstelling te Parijs van inzending te onthouden en iemand, die er zelf ook het geld voor beschikbaar stelt, noodigt een duizendtal landgenooten uit, elk honderd gulden te storten ter aankoop van een buitenverblijf, om Zola in ons land gastvrijheid te bieden. Ook zijn er nog een aantal betuigingen te noemen in den vorm van fijne eetwaren, als oesters en Edammer kaas.
Als protest tegen het vonnis, waardoor Zola getroffen is en tegen de wijze, waarop dat vonnis door de meerderheid van het Fransche volk ontvangen werd, heeft het bestuur der Groningsche afdeeling van de Alliance Française de andere afdeelingen voorgesteld, zich voortaan te noemen Société des Amis de la langue Française en officiëele relaties met de Alliance in Frankrijk af te breken. Bij de verschillende afdeelingen moet werkelijk het plan bestaan de briefwisseling met de Alliance te Parijs op te zeggen.
Bij de vertooningen der tooneelstukken, die betrekking hebben op de Dreyfus-Zola geschiedenis gaf het publiek nogal sterk zijn voor- en tegeningenomenheid te kennen. Bij de opvoering van ‘Ik beschuldig’ in den Parkschouwburg te Amsterdam werd majoor Esterhazy in den persoon van den speler uitgefloten en met de vertooning van ‘De banneling van het Duivelseiland’ te Utrecht bleef het niet bij een ‘Hij is onschuldig’ van het schellinkje, doch moet dit bij een volgende opvoering van een der hoogere rangen beantwoord zijn met een ‘Hij is schuldig’.
***
| |
| |
Eenigen tijd geleden heeft de Londensche uitgever Fisher Unwin in The Times geklaagd over letterdieverij in Nederland. Door de vertaling van het werk Peter Halket van Mahonaland, die zonder zijn vergunning in het licht werd gegeven schijnt de heer Unwin dan ook veel nadeel te lijden, daar bij de uitgave van het boek, dat juist de belangstelling wekt bij de Hollandsche bevolking in de Britsche koloniën op een groote oplaag gerekend was, die nu een schadepostje is geworden voor den heer Unwin.
De Fransche uitgevers laten het niet bij klachten; zij zitten de nadrukkers hier danig achter de veeren. Eerst gold die vervolging het nadrukken van muziek, waarmede de uitgever van het Utrechtsche Nieuwsblad (een lokaal blaadje) met ongehoorde brutaliteit voortging, zelfs nadat op een stapel beslag was gelegd. Thans is bij E.L.E. van Dantzig te Amsterdam een partij nadruk in beslag genomen voor de Parijsche firma's Paul Ollendorff en Calman Levy. In ‘Par le Rapide’ zeer verspreide spoorweglectuur worden door van Dantzig de beste Fransche novellen in veelheid overgenomen. De daad van den Amsterdamschen uitgever zal een paar rechtsgedingen tegen hem ten gevolge hebben en de verkoopers der boekjes zullen evenmin een vervolging ontloopen.
Toen destijds het gezelschap van Chrispijn voorstellingen zou geven te Berlijn gaf het Duitsche humoristische blad Ulk aan de ergenis der Duitschers, die dat nadrukken eveneens ‘die verij’ noemen, lucht, door te zeggen dat de eerste voorstelling zou worden gegeven ten bate der Duitsche schrijvers, wier werken zonder vergoeding in Nederland worden vertaald.
Onze uitgevers staan bij de naburen alzoo niet op een al te best blaadje. Misschien komen zij door die vervolgingen nu nog wel op den rechten weg en dan breekt er voor onze Nederlandsche schrijvers een betere tijd aan. Als men het toch maar niet zoo voor het nemen heeft, zal het wel gelijk zijn, wien men betaalt. Onze schrijvers slaan geenszins beneden de buiten- | |
| |
landsche en het werk van een talentvol litterator uit den vreemde zal ons toch niet onthouden worden, terwijl er minder poespas aan de markt zal komen, want met een degelijk werk smokkelt men thans een lading rommel binnen, die het publiek wordt aangeboden als werk van beteekenis.
***
Willem Kloos, die van Dr Mendes da Costa over zijn Antigonevertaling nogal veel moest slikken, krijgt nu weer van andere zijde over een stukje vertaling uit Cyrano de Bergerac, waarvan hij iets meer dan het eerste tooneel uit het eerste bedrijf in den Nieuwen Gids liet verschijnen. De burgerman die met zijn zoon is gekomen en vol eerbied is voor de Academie, zegt: ‘Mais - j'en vois plus d'un membre; voici Boudu, Boissot et 'Careau de la Chambre enz.’ Tous ces noms dont pas un ne mourra, que c'est beau! Wat Kloos in zijn vertaling teruggeeft met ‘waarvan er geen dood gaat voor hij is overleden.’
De critiek van den heer Mendes da Costa wordt door onzen dichter in dezelfde aflevering van het tijdschrift op alleronaangenaamste wijze beantwoord met bedekte aantijgingen en zonder eenige weerlegging.
***
De jeugdige vereeniging Gelre zal een jaarboek uitgeven, waarin stukken voorkomen over Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht; ook zal zij een register op de Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen laten verschijnen, een uitgave, die zeer belangrijk is en de velen die de leenakten raadplegen, van groot nut kan zijn.
***
Er is hier veel liefde voor de kunst: De heer Hidde Nijland, te Dordrecht, bezitter eener mooie schilderijenverzameling met een groot aantal werken van Vincent van Gogh, is ook eigenaar van de kamer met plafondschilderingen van Augustijn
| |
| |
Terwesten en liet deze ten zijnen huize samenstellen naar de origineele inrichting in het huis de Rozijnkorf. Thans is men met het werk gereed en zal de kamer tegen kleine vergoeding, die bestemd is voor een liefdadig doel, te bezichtigen zijn.
De Rotterdamsche kunstkring werd door Dr Scheurleer in de gelegenheid gesteld een belangrijke tentoonstelling te houden van oude muziekinstrumenten en van platen, waarop speeltuigen voorkomen. De verzameling is verdeeld in slag-, blaasen snaarinstrumenten en deze laatste afdeeling om haar uitgebreidheid weer in draailieren-, tokkel- en strijkinstrumenten. Daarbij is een kinderviool van Jos. Cuypers te 's Gravenhage en een dito violoncel uit Cremona (1665); dan twee violen van de Amsterdammers: Jan Bouwmeester (1683) en Pieter Rombouts (1726), een altviool geteekend del Busetto-Brescia 1576 en naast schoon versierd Noorsch werk ook Fransch en Duitsch. Een achttal strijkstokken en voorstellingen van deze op een aantal platen. Naast de gitaar, cither en harp, een harp-gitaar uit het einde der l8e eeuw. Deze rijke collectie moet slechts een gedeelte zijn uit de verzameling, die de heer Scheurleer belangstellenden gaarne laat bezichtigen.
Voor de kunst, te Utrecht, dat zoo goed slaagt in zijn pogingen om steeds afwisseling te brengen in zijn tentoonstellingen, laat ditmaal Fransche boek- en prentkunst zien. Men leest er de namen van Steinlen, Forain, Wilette Ibels, Toulouse Lautrec, Redon, Lucque, de Chavaunes e.a.
Steinlen is er vertegenwoordigd door le Chambard (hierbij het destijds zooveel opzienwekkende nummer met de plaat féte nationale, waar de vader, die met zijn kinderen door de verlichte straten gaat, moet hooren: Oh, papa, comme ça serait beau la fête, si nous avions de quoi manger), Le Gil Blas, La Feuille en Le Gueux. L'Echo de Paris geeft de luchtige voorstellingen van Forain. Wilette laat iets schoons zien in ‘Les Funérailles’. Ibels en Toulouse Lautrec hebben er prach- | |
| |
tige lithografieën; Lautrec nog twee voorstellingen uit het proces Arton; Odilon Redon naast een plaatwerk ‘La Maison hantée’ vier schoone nummers en Puvis de Chavannes een visscher in een schuit.
Nog zijn er een aantal affichen en eenige boeken met zeer eigenaardige verluchting van Job; ‘Dans la Rue’ met illustraties van Steinlen en een vijftal, waarbij Jeanne d'Arc en de fabels van La Fontaine, door Boutet de Monvel.
Buiten de tentoonstellingen heeft men nog de kunstbeschouwingen door gezelschappen aangeboden waarin de studentenvereenigingen niet achterblijven. Panta Noëta te Utrecht toonde hare leden en genoodigden een keurige en uitgebreide verzameling etsen, teekeningen en photo's van en naar Rembrandt. De heer Dyserinck, die dit alles bijeen had gebracht, deelde een en ander mede uit het leven van den kunstenaar en zijn werken.
Het ontbreekt ons hier duszeker niet aan de gelegenheid iets goeds en schoons te zien.
Veritas.
15 Maart 1898.
|
|