Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 302]
| |
Vergiftigingen.Giftige stoffen zijn niet uitsluitend voortbrengselen van de hedendaagsche wetenschap: Zoover wij in de geschiedenis van den mensch kunnen doordringen, zoover ook reikt de kennis der giften. In het begin waren het voornamelijk kruiden en dieren, waarvan het toeval de doodelijke eigenschappen had leeren ontdekken en dit is de toestand, die bij de thans nog onbeschaafde volkstammen van Middel-Afrika, Zuid-Amerika, enz. wordt aangetroffen; bij deze worden b.v. zeer gevaarlijke giften bereid, waarin de punten der pijlen worden gedoopt, om de door deze voortgebrachte wonden doodelijk te maken. - Bij de oude, reeds hoog ontwikkelde volkeren van het Oosten, was de kunst der giften reeds zeer ver gevorderd: Sommige personen, zooals Medea, Circea, Locuste enz., en sommige sekten zelfs zijn door hunne kennis op dat gebied en het gebruik, dat zij van die kennis maakten, berucht geworden. Volgens Homerus hebben de Grieken de kunst der giften geleerd van de Egyplenaren, die daarin zeer sterk waren. De Egyptische priesters van de Toth-sekte, die de zoogenaamde ‘heilige kunst’ beoefenden en hare mysteriën aan hunne leerlingen slechts na de verschrikkelijkste eeden openbaarden, kenden een groot aantal geheime giftmengsels. Ook de Hebreeuwen, Perzen en andere Oostersche volkeren waren in dat deel der wetenschap reeds zeer voldoende ingewijd, maar steeds bleven zooveel mogelijk de oorsprong, de bereiding en de samenstelling der giften het geheim van be- | |
[pagina 303]
| |
paalde personen of sekten, die het alleen aan volgelingen mededeelden. In Athene was de gevlekte scheerling (Conium maculatum) het officiëel middel geworden, waardoor men zich van sommige staatsveroordeelden ontsloeg; zij, die voor het welzijn van het gemeenebest gevaarlijk werden verklaard, werden met den giftbeker gestraft, die o.a. een aftreksel van bovengemelde plant bevatte. - Socrates b.v. werd aldus, 400 jaar vóór Christus, veroordeeld den giftbeker te drinken, omdat hij, naar men beweerde, de goden, die te Athenen vereerd werden, verwierp, er andere invoerde en de jeugd door zijne nieuwe, wijsgeerige stellingen bedierf. Dat men ook wel eens levende giftige dieren gebruikte, bewijst het geval van de schoone Egyptische koningin Cleopatra die, zegt men, een einde aan haar leven stelde door zich door een giftige slang te laten bijten, nadat Octavius den zeeslag van Actium gewonnen had tegen haar minnaar Antonius en zij niet langer voor den overwinnaar vluchten kon (31 j.v. Chr.). De ontdekking van minerale en scheikundige giftstoften is ook zeer oud, doch natuurlijk van jongere dagteekening dan die van dierlijken of plantaardigen oorsprong. - Locuste, die ten dienste van den wreeden Romeinschen keizer Nero, zulke doodelijke mengsels wist te bereiden, zou daarbij, volgens sommige geleerden, reeds gebruik gemaakt hebben van kwikzilververbindingen. Het gift was, van de vroegste tijden af, reeds een zeer gewoon middel geworden, dat aan vorsten en grooten toeliet zich van hunne persoonlijke vijanden, van lastige mededingers, van gevreesde familiebetrekkingen te ontmaken: in de geschiedenis der oudheid, zoowel als in die der middeleeuwen zijn daarvan zeer talrijke gevallen aangeteekend geworden. - Gedurende het einde der 15e en het begin der 16e eeuw hebben verschillende leden van de dan zoo machtige familie der | |
[pagina 304]
| |
Borgia's zich door het giftmengen berucht gemaakt en ook in de laatste eeuwen zou nog meer dan een voorbeeld uit de wereld der vorsten kunnen aangehaald worden. Naarmate de wetenschap vooruitging en naarmate de handelsbetrekkingen met de nieuw ontdekte werelddeelen toenamen, vermeerderde ook langzamerhand het aantal der bekende giftstoffen. - Eindelijk heeft de scheikunde, vooral in den loop dezer eeuw, vele nieuwe doodelijk werkende zelfstandigheden leeren bereiden. De zeer ingewikkelde samenstellingen, die vroeger meestal in zwang schijnen geweest te zijn, zijn van lieverlede verlaten geworden en door andere middelen vervangen geworden. - Het kwikchloride of sublimaat (sublimé corrosif), dat een zeer hevig gift is, was b.v. gedurende een zekeren tijd in Frankrijk in de mode en droeg er zelfs den veel zeggenden naam van erfenispoeder (poudre de succession). - Het rattenkruid of witte arsenik is eveneens zeer dikwijls gebruikt geworden; door zijne veelvuldige aanwending in de nijverheid en door zijn lagen prijs was het ook voor het mindere volk bereikbaar; rattenkruid is overigens reeds zeer lang bekend om zijne giftige eigenschappen; het vormde, naar het schijnt, de basis van twee beroemde Italiaansche giftmengsels der middeleeuwen: de acquetta di napoli en de aquetta toffana. - Na de ontdekking der phosphorlucifers werden de kopjes van deze vooral door de minder begoeden en de minder ontwikkelden tot misdadige doeleinden aangewend; in den laatsten tijd schijnt men echter aan het phosphorus verzaakt te hebben: de gevallen van vergiftiging door deze stof zijn voorzeker in het laatste tiental jaren b.v. veel minder talrijk dan twintig of dertig jaar geleden. - Zurkelzout behoort nog tot de meest gebruikte middelen, vooral bij zelfmoorden. In den loop dezer eeuw zijn andere zelfstandigheden meer op den voorgrond getreden, zooals nicotine, morphine, | |
[pagina 305]
| |
strychnine en andere alcaloïden, d.w.z. de afgezonderde giften der planten. - De meeste alcaloïden werken reeds doodelijk bij zeer geringe hoeveelheden b.v. één of eenige centigrammem. Zij zijn daardoor gemakkelijk toe te dienen en zij zijn daarenboven in dierlijke weefsels moeilijk te ontdekken, vooral als de dood reeds eenigen tijd geleden heeft plaats gehad: voor sommige, zoo niet voor alle alcaloïden neemt men aan, dat zij, in een lijk b.v., zich na eenigen tijd ontbinden en dus niet meer kunnen opgespoord worden, terwijl tevens door de normale ontbinding van een lijk stoffen ontstaan, die men ptomaïnen heeft genoemd en wel den naam van dierlijke alcaloïden verdienen. Immers zij gelijken zeer goed op de plantaardige alcaloïden, voor wat hare werking en hare karakters aangaat, en al is het nu ook waar, dat men door bepaalde proeven het onderscheid tusschen deze beide nauwverwante groepen van verbindingen kan maken, toch is het niet minder waar, dat de scheikundige, die met een onderzoek in zake van veronderstelde vergiftiging door alcaloïden belast is, wel eens in twijfel verkeert nopens zijne uitslagen en de er uit af te leiden besluiten. De rij der giften is daarmede nog niet ten einde: er bestaat nog een gansche reeks andere, die wij nog veel gevaarlijker dan de voorgaande achten, nl. de kiemen van besmettelijke ziekten. Deze ziekten worden immers meest alle veroorzaakt door zeer kleine microscopische wezens: de microben of bacteriën, of andere lagere wezens. Niet alleen heeft de wetenschap deze wezens ontdekt, maar zij heeft ze ook leeren kweeken en vermenigvuldigen, hunne kwaadaardige eigenschappen leeren verhoogen en de gemakkelijkste methoden voor besmetting bestudeerd. - Tot nog toe zijn dergelijke cultures van ziekteverwekkende wezens nog nagenoeg uitsluitend in handen van geleerden, maar er zou van wege de staatsbesturen moeten gewaakt worden tegen het afleveren van dergelijke cultures | |
[pagina 306]
| |
voor anders dan bepaalde wetenschappelijke doeleinden aan betrouwbare en ernstige personen. - Het is waar, dat niet iedereen door het toedienen van dergelijke cultures met ziektebacteriën daarom ziek zal worden; wij weten inderdaad dat vele personen voor de besmetting door bepaalde ziekten niet vatbaar schijnen. - Het is nog waar, dat zelfs in geval de bacteriën-cultures bij een persoon een bepaalde ziekte doen ontstaan, deze daarom nog niet altijd een doodelijken afloop zal hebben. - Maar het gevaar is toch niet te loochenen en de misdadiger zou, in een dergelijk geval, waarschijnlijk nooit verdacht worden: men zou eenvoudig verklaren dat de lijder aan deze of gene ziekte bezweken is, zonder dat men ooit er aan zou denken, dat die ziekte niet toevallig is opgedaan geworden, maar door een misdadige hand in het organisme is gebracht.
Onlangs is een proces afgeloopen, dat een meer dan gewone belangstelling heeft verwekt: Er stond een man terecht onder beschuldiging zijne vrouw langzaam vergeven te hebben door middel van braaksteen en bij deze gelegenheid is de aandacht van het publiek niet alleen op deze stof, maar ook nog andere stoffen gevestigd geworden, die evenals de braaksteen, verbindingen van antimonium zijn. Met het proces zelf - dat met een vrijspraak van den beklaagde is geëindigd - hebben wij ons niet in te laten; wij zullen ons ook niet bezighouden met sommige, wel wat zeer gewaagde gezegden van wetenschappelijke mannen, die als deskundigen optraden; maar wel wenschen wij bij deze gelegenheid een en ander mede te deelen over het antimonium en zijne belangrijkste verbindingen, zooals braaksteen, kermes, enz. Antimonium is een blauwachtig wit en glanzend metaal met een schilferachtig kristalachtigen bouw; wanneer men het smelt, - een warmte van 450o C. is daartoe voldoende - kan | |
[pagina 307]
| |
men door het afkoelen zeer schoone antimoniumkristallen bekomen. Zijn glans kan wel eenigszins vergeleken worden met dien, welke men waarneemt op de versche breukvlakten van zink, doch de glans van het antimonium is van blijvenden aard. Men kan dit metaal ook destilleeren, of nog het doen branden door het in aanwezigheid van de lucht, tot de gloeihitte te verwarmen; in dit geval vervormt het zich, door zijne verbinding met de zuurstof der lucht, tot antimoniumoxyde. Antimonium is tamelijk broos en kan zonder al te veel moeite tot fijn poeder gebracht worden. - Als metaal is het vooral belangrijk in de nijverheid, b.v. bij het maken van het mengsel der letterteekens voor de drukkerij. Het antimonium zelf is niet sedert zoo langen tijd bekend als sommige andere metalen; wel vindt men reeds in de werken van Plinius(eerste eeuw onzer jaartelling) eenige aanduidingen, die het antimonium, als metaal betreffen; ook de Arabische geleerden van de VIIIe en volgende eeuwen schijnen met deze stof bekend geweest te zijn; toch moet men tot het einde der XVe eeuw opklimmen om vaste gegevens omtrent het antimonium te ontdekken. Het was de geleerde Benediktijner monnik Basilius Valentinus, die de eerste de bereiding van dit metaal uit zijne zwavelverbinding verkreeg en tevens de daarbij te volgen methode beschreef: zijne verhandeling droeg tot titel: Currus triumphalis antimoniiGa naar voetnoot(1). Wat antimonium beteekent, weet men niet met zekerheid; sommigen beweren, dat het zoo werd genoemd door Basilius Valentinus, omdat hij het nooit alleen (als metaal), maar steeds in verbinding met andere stoffen vondGa naar voetnoot(2). Andere beweren dat het zijn naam te danken heeft aan het misbruik, dat de monniken van dit metaal en zijne verbindingen maakten, waardoor vele stierven. Maar nog anderen beweren, dat die naam reeds | |
[pagina 308]
| |
in de Latijnsche vertaling van het werk van den Arabischen geleerde Geber (VIIIe eeuw) wordt aangetroffen. In de alchemie of de kunst van het goudmaken is het antimonium zeer veel gebruikt geworden; men hield het als zijnde van duivelschen oorsprong en door velen werd het beschouwend als de grondstof, waaruit goud kon bereid worden. In de geneeskunst is het ook gedurende eenigen tijd in de mode geweest; men maakte er b.v. balletjes of pilletjes van, die men de zieken ingaf als purgeermiddel en daar deze balletjes nagenoeg ongeschonden het lichaam weer verlieten, werden zij ontelbare malen soms gebruikt en gingen zelfs in de familiën van de ouders op de kinderen over; van daar hun naam van eeuwigdurende pillen! - Nog in deze eeuw heeft Trousseau getracht het antimonium weder in zwang te brengen bij de behandeling van longontsteking en gewrichtsrheumatisme en de braaksteenzalf door antimoniumzalf te vervangen. Deze methode heeft echter slechts weinige aanhangers gevonden. Is het antimonium als metaal slechts sinds enkele eeuwen goed bekend, sommige zijner verbindingen zijn het echter sinds veel langeren tijd: Het zwart zwavelantimonium, - het alcofol der Hebreeuwen, het lupus metallorum der alchemisten, - diende reeds sedert overoude tijden aan de Joodsche en de Grieksche vrouwen als schoonheidsmiddel om de wenkbrauwen zwart te verven. - Bij de Grieken had het daarenboven den naam samentrekkend en opdrogend te werken. - Vroeger speelde deze zelfstandigheid een groote rol in de geneeskunst, maar in den loop dezer eeuw heeft het veel van zijn belang verloren; in de veeartsenijkunde alleen heeft het nog gedeeltelijk zijnen rang behouden. Daar het zwart zwavelantimonium altijd een zekere hoeveelheid arsenikverbindingen bevat, wordt door vele geneesheeren zijne werking aan de tegenwoordigheid van deze onreinheden toegeschreven, terwijl nagenoeg elke kracht | |
[pagina 309]
| |
eraan wordt ontzegd, wanneer het vooraf gezuiverd is geworden, zooals b.v. de Belgische pharmacopaea het voorschrijft. Talrijke andere verbindingen van antimonium zijn uitgevonden, beproefd en aanbevolen geworden; zij droegen de zonderlingste namen zooals saffraan der metalen (Crocus metallorum), antimoniumglas, antimoniumbloem, Algarothpoeder, antimoniumboter, antimoniumolie, vitrioolgeest der wijsgeeren, goudzwavel, enz., enz. en deze stoffen werden dan nog zeer dikwijls vermengd met andere, en vormden geheimmiddelen waaraan dan de krachtigste eigenschappen werden toegeschreven. In ieder geval hadden zij meestal de eigenschap het geld van de lichtgeloovigen in den zak van den beroemden uitvinder te doen overgaan! Van al de antimoniumverbindingen, die vroeger zoo kwistig werden gebruikt, hebben slechts weinigen tot heden toe een gedeelte van hare belangrijkheid bewaard. In de Belgische pharmacopaea zijn er nog 6 te vinden; daarvan zijn er dan nog 4, welke langzamerhand in onbruik geraken en slechts nog zelden door de jongere geneesheeren worden voorgeschreven, nl. zuiver antimonium, kalium antimonaat, het oranje en het zwart zwavelantimonium. - Slechts twee mogen aangezien worden als behoorende nog tot de dagelijksche artikelen der apotheken; deze zijn: braaksteen en kermes. De braaksteen of braakwijnsteen werd in 1631 door Adriaan Van Mijnsicht ontdekt, die hem bereidde uit wijnsteen en de beroemde saffraan der metalen. Het is een verbinding van wijnsteenzuur, kalium en antimonium. - In den beginne werd het niet algemeen gebruikt, toen een geneesheer van Abbeville, Dusausoi genaamd, het voorschreef - tegen den raad van den geneesheer van het hof - aan Lodewijk XIV, die dan te Kales gevaarlijk ziek lag. De braaksteen werkte uitstekend: de koning was na eenige dagen hersteld. Natuurlijk verkreeg dit produkt aanstonds een groote faam en werd zelfs met den | |
[pagina 310]
| |
naam: het laatste middel gedoopt. - Het is in verschen toestand onder den vorm van ongekleurde, doorschijnenden kristallen, die echter aan de lucht wit en ondoorschijnend worden. - Zijne oplosbaarheid groeit aan met de warmte van het water; er zijn 14,5 deelen koud en slechts 2 deelen kokend water noodig om 1 deel braakwijnsteen op te lossen. De smaak is in den beginne eenigszins zoetachtig maar wordt weldra metaalachtig en eindelijk afkeerwekkend. Het is een uitstekend braakmiddel, waarvan men, gewoonlijk volgens den ouderdom en den toestand der personen, 2 tot 20 centigrammen voorschrijft. - Ook als purgeermiddel wordt het, nu minder dan vroeger nochtans, gebruikt. Bij longaandoeningen is het soms in hooge dosis aangewend geworden en dan schijnt het in het organisme geduld te worden. - In zeer kleine hoeveelheden, b.v. eenige milligrammen om de 2 uur genomen begunstigt het het uitwerpen van fluimen. Uitwendig gebruikt, als zalf b.v., werkt het eerst langzaam, doch daarna zeer krachtig en kan zelfs het ontstaan van puistjes te voorschijn roepen. Kermes wordt meestal mineraal kermes genoemd om het te onderscheiden van het plantaardig of dierlijk kermes, dat bestaat uit de gedroogde lichamen van een schildluis en sinds overoude tijden tot het roodverven van weefsels wordt gebruikt. Het mineraal kermes is een verbinding van zwavel en antimonium en werd ontdekt in 1658 door Glauber. In het begin der 18e eeuw diende een apotheker, de Kartuizermonnik Simov, het aan een monnik van zijn klooster toe en genas hem. Deze genezing maakte veel gerucht en van dat oogenblik werd het kermes in de geneeskunde toegelaten. Het kermes kreeg nu natuurlijk de verleidelijkste namen; men ging zelfs zoover het het algemeen heelmiddel: panacea universalis te noemen; gewoonlijk echter werd het als Kartuizerpoeder bestempeld en gedurende eenige jaren hielden | |
[pagina 311]
| |
de Kartuizermonniken de bereiding geheim en bewaarden aldus het monopool er van voor zich, totdat in 1720 het Fransch staatsbestuur de bereidingsmethode afkocht van bovengemelden monnik en van den heelmeester La Ligerie. Veel nieuws bracht zulks niet aan het licht, want zij stemde in hoofdzaak overeen met de methode van Glauber en met die welke in 1707 door Lemery was medegedeeld geworden. Het kermes is een fijn, licht, roodachtig bruin of bruin paars poeder, zonder smaak en zonder geur; het moet in het donker bewaard worden daar het door de werking van het licht hooger wordt gekleurd; in water is het onoplosbaar. Het kermes is een van die stoffen, welke in België, Frankrijk en Engeland nog steeds zeer in zwang zijn. De gewone dosis is 0,025 tot 0,1 gram, drie tot vijfmaal per dag. De kermespastillenGa naar voetnoot(1), die men in de apotheken verkoopt, bevatten ieder 0,01 gr. (één centigram) kermes. - Bij longaandoeningen en verkoudheden, worden dergelijke dosissen kermes zeer dikwijls voorgeschreven. - Is de dosis veel hooger, dan werkt zij als braakmiddel.
Overigens de werking van al de antimoniumverbindingen is nagenoeg dezelfde: zij werken op de uitscheidingen der longen, veroorzaken braken of purgeeren volgens de gebruikte hoeveelheden. Over de physiologische werking der antimoniumverbindingen, zullen wij hier niet uitweiden, evenmin als over de kenteekens der vergiftiging door die stoffen; dergelijke onderwerpen behooren te huis in de geneeskunde en hunne populaire behandeling zou allicht aanleiding kunnen geven tot dwaalbegrippen en verkeerde gevolgtrekkingen: de kentee- | |
[pagina 312]
| |
kens van vergiftiging door verschillende metaalverbindingen zijn overigens in hoofdzaak dezelfde als die van de antimoniumverbindingen en alleen de vakman kan daaruit gepaste besluitselen trekken. Wij willen alleen nog deze vraag stellen: Zijn er gevallen bekend, dat het gebruik der antimoniumverbindingen den dood voor gevolg had, zonder dat deze daarbij was gewild? Daarop luidt het antwoord bevestigend: Het misbruik van antimoniumhoudende zelfstandigheden was in de XVIe eeuw zoo groot en gaf zoo dikwijls aanleiding tot ongesteldheden met doodelijken afloop, dat het Fransch parlement in 1568 een edict uitvaardigde, waarbij het gebruik van antimoniumverbindingen verboden werd en in 1579 werd zelfs Paulmier uit de Parijsche faculteit gesloten, omdat hij dit verbod had overtreden. G.S. |
|