Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||
Verslag over de jaarlijksche algemeene vergadering van het Willems-Fonds gehouden te gent, in het lakenmetershuis den 31 October 1897.Het bureel wordt gevormd door de heeren leden van het Algemeen Bestuur. Te 10 3/4 uren verklaart de heer G.D. Minnaert, die het voorzitterschap der vergadering waarneemt, de zitting geopend. Aan de naamoproeping beantwoorden de volgende heeren stemgerechtigden:
| |||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Verslag oner de werkzaamheden van het Bestuurjaar 1897Ga naar voetnoot(1).De heer J. Vercoullie, secretaris, leest het verslag voor, dat vervolgens door den heer G.D. Minnaert, d.d. voorzitter, in bespreking wordt gelegd. Het verslag wordt zonder aanmerkingen goedgekeurd. | |||||||||||||||||
Rekening van het bestuurjaar 1897Ga naar voetnoot(2).De heer J. Vercoullie, secretaris, haalt de voornaamste gedeelten van de rekening aan en verklaart dat deze sluit met een te kort van fr. 98,81, dat het Bestuur voorstelt aan te vullen met een deel van het Reservefonds. Spreker meldt vervolgens dat het Bestuur heeft ontvangen | |||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||
tot opbeuring van kwijnende Afdeelingen van een ongenoemde 100 fr., van den heer G. Maes, te Lokeren 100 fr. en van den heer W. de Ridder-Pierson, te Dordrecht 500 fr. (Toejuichingen). De heer Dr K. Barbier, te Veurne, die overtuigd is dat de weinige voortgang, dien het onderwijs der natuurkunde in het Nederlandsch in de athenaea doet, te wijten is aan het bijna volledig gebrek aan geschikte handboeken voor dit vak in onze taal, verlangt dat het W.-F. zulk handboek uitgeve en heeft daarom eene som van 250 fr. te onzer beschikking gesteld. Beantwoordt het werk, dat wij zullen in 't licht zenden, aan de verwachting en blijkt het geschonken bedrag onvoldoende om de kosten te dekken, dan is de heer Barbier bereid eene tweede gift te doen (Toejuichingen). Wijlen de heer H. Loveling schonk bij uiterste wilsbeschikking aan het W.-F. eene som van 100 fr. (Toejuichingen). Het Algemeen Bestuur herhaalt hier de uitdrukking van zijnen hartelijken dank aan die milde schenkers (Toejuichingen). De rekening wordt insgelijks goedgekeurd en het voorstel om het te kort uit het Reservefonds aan te vullen, aangenomen. | |||||||||||||||||
Begrooting voor 1898Ga naar voetnoot(1).De vergadering keurt deze ook goed na eenige uitleggingen van den heer Secretaris. | |||||||||||||||||
Verkiezing van zeven leden van het Algemeen Bestuur voor den tijd van drie jaar, waarvan:
| |||||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||||
Verkiezing van een lid van het Algemeen Bestuur voor den tijd van een jaar, in vervanging van den heer H. Loveling, overleden. De heer G.D. Minnaert, d.d. voorzitter, kondigt aan, dat het Algemeen Bestuur als stemopnemers heeft aangeduid de heeren J. Frederichs en G. Staes, en schorst de zitting voor eenige minuten op, om de heeren stemgerechtigden toe te laten hun stembriefje in te vullen. Nadat de zitting is hernomen, gaat men over tot de stemming, en na afloop van deze begeven de heeren stemopnemers zich in eene andere zaal, om zich van de hun opgelegde taak te kwijten, terwijl de vergadering de bespreking van de volgende punten der dagorde aanvangt. Eindelijk treden de heeren stemopnemers de zaal weer binnen, en leest de heer d.d. Voorzitter den uitslag der stemming af. Zijn gekozen:
| |||||||||||||||||
[pagina XVII]
| |||||||||||||||||
Goedkoope en volledige uitgave van werken van Nederlandsche schrijvers namens het Willems-Fonds (Hr. Fr. Coers, Utrecht).De heer A. Blyau (Ieperen). Alhoewel de inzender van het voorstel hier niet aanwezig is, meen ik toch dat de zaak niet onbesproken mag ter zijde geschoven worden. Er ontbreekt ons inderdaad iets in den zin door het voorstel aangeduid. De Franschen, Engelschen en Duitschers hebben dergelijke uitgaven aan verschillende prijzen, à 10, 50 en 60 centimen; voor ons bestaat niets dergelijks. Wij verlangen iets anders dan de sinds jaren bekende uitgave van het Letterkundig Pantheon, dat onze voornaamste klassieke werken, vooral van vroegeren tijd, bevat. Ik zou ondankbaar zijn jegens Pol de Mont indien ik hier ook niet gewaagde van de proef door hem genomen. Wat de financiëele zijde der onderneming aangaat, meen ik dat het W.-F. zich zou kunnen bepalen met een voorschot te doen. De bibliotheek zou op zich zelve moeten kunnen bestaan. Er zal overigens wel een uitgever gevonden worden, die de uitgave zal willen ondernemen. Men zou intusschen moeten beginnen met den omvang, het formaat, den prijs enz. der uitgave te bepalen en ik doe daarom het voorstel het Algemeen Bestuur te gelasten tegen de e.v. Algemeene Vergadering een ontwerp op te maken.
De heer Fr. Retsin (Brugge) vraagt of de heer Coers zelf niet min of meer heeft bepaald wat hij verlangde.
De heer J. Vercoullie, secretaris, antwoordt dat de heer Coers eene uitgave bedoelt in den zin der Duitsche Reclambibliotheek.
De heer Fr. Retsin (Brugge). Ik wensch te dezer gelegenheid een voorstel te herhalen, dat ik vroeger nog eens heb gedaan, namelijk om de werken onzer beste Nederlandsche schrijvers in afleveringen aan 10 centimen uit te geven. Er | |||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| |||||||||||||||||
werd mij vroeger geantwoord dat het W.-F. voor zulken dienst niet ingericht is, maar ik zou wel willen dat men onderzocht of het niet mogelijk ware zulks te doen door middel van de verkoopers der talrijke romans, welke thans op die wijze aan den man gebracht worden. Een onzer vrienden, de heer Jul. Hoste, van Brussel, zou ons hierin vooral kunnen diensten bewijzen.
De heer J. Vercoullie, secretaris. Het voorstel van den heer Retsin werd vroeger door het Bestuur zeer ernstig onderzocht en besproken. Nadat het ons onmogelijk is gebleken een eigen colportagedienst in te richten, hebben wij ons tot den heer Hoste gewend, doch de onderhandelingen hebben tot geenen uitslag geleid.
De heer A. Blyau (Ieperen). De heer Retsin heeft enkel de uitgave van romans in 't oog: dat is echter het doel van het voorstel niet, meen ik, maar wel die én van letterkundige én van wetenschappelijke werken. Mij dunkt de vorm der Reclambibliotheek de beste, eene uitgave dus die de schoonste voortbrengselen onzer letterkunde zou bevatten en waarvan de nummers niet op geregelde tijden verschijnen. Ik weet zelfs niet waarom het Bestuur den heer Coers niet zou verzoeken, zelf een plan van uitgave op te maken en ik wijzig dus mijn voorstel in dien zin.
De heer Fr. Retsin (Brugge). Ik bedoelde niet alleen romans, maar ook wetenschappelijke werken. Vooruit te Gent heeft hierin reeds het voorbeeld gegeven met o.a. het werk van Zimmerman over de Wonderen der Voorwereld en dat van Van der Kindere over de Eeuw der Artevelden in afleveringen aan 10 centiemen te verspreiden en die onderneming is uit een financieel oogpunt zeer wel geslaagd.
De heer Paul Fredericq (Gent). De twee pogingen van dien aard, die goed geslaagd zijn, gingen gepaard met de verspreiding van een veel gelezen dagblad, namelijk van het Laatste | |||||||||||||||||
[pagina XIX]
| |||||||||||||||||
Nieuws, te Brussel, en van Vooruit, te Gent. Het is onmogelijk voor het W.-F. de daartoe noodige organisatie in 't leven te roepen, maar, zooals de heer Retsin bemerkt, ware de heer Jul. Hoste misschien te bewegen om ons behulpzaam te zijn.
De heer G.D. Minnaert, d.d. voorzitter. Het Bestuur zal de zaak in ernstige overweging nemen en zich zelfs desnoods wenden tot Hollandsche uitgevers, maar het W.-F. kan natuurlijk niet alles op zich nemen en bijv. nu ook algemeen uitgever worden. Onze werkzaamheden moeten noodzakelijk beperkt worden, willen zij voldoende vruchten afwerpen. | |||||||||||||||||
Protest indienen bij het Gemeentebestuur van Brussel en bij de Regeering tegen het herinrichten der Septemberfeesten (Afd. Antwerpen).De heer M. Rooses (Antwerpen). Dit jaar heeft men meer dan gewonen luister aan de Septemberfeesten gegeven. Zeker met het loffelijk doel het vaderlandsch gevoel bij de jeugd op te wekken, heeft het Brusselsch Gemeentebestuur de ongelukkige gedachte gehad bij de onthulling van Jenneval's gedenkteeken zijne Brabançonne door de schoolkinderen te doen zingen, tot ergernis van alle Hollanders en van manigen Belg. Mij dunkt dat het W.-F. zich in deze zaak niet onbetuigd mag laten. De vaderlandsliefde is zeker een schoon gevoel, maar zij moet zich niet uiten op een wijze, die een naburig volk, waarmede wij overigens in de beste betrekkingen leven, noodzakelijk moet ergeren. De Hollandsche Regeering heeft nog onlangs, bij het vertrek der De Gerlache-expeditie, ons een blijk van oprechte waardeering voor hetgeen er lofwaardigs in België geschiedt, gegeven. Wij moeten aan de overheden van de stad Brussel en van het land schrijven dat het aanstoolelijk is kreten en zangen | |||||||||||||||||
[pagina XX]
| |||||||||||||||||
aan te heffen van vijandschap tegenover een natie, die ons zulke bewijzen van vriendschap geeft. Wat te Brussel is gebeurd, is eerder onvaderlandsch dan vaderlandsch. De eerbiediging meer dan de haat voor naburige volkeren moet bij onze kinderen ingeplant worden (Toejuichingen).
De heer A.C. Van der Cruyssen (Antwerpen) sluit zich aan bij den heer Rooses. Dit jaar zijn nog eens dingen gedaan die de Hollanders zeer tegen de borst moeten stuiten.
De heer E. T'sjoen (Brussel). Ik heb onderzocht welke Brabançonne men heeft gezongen. Verleden jaar was het die van Rogier, waar nochtans een couplet van Jenneval was bijgevoegd. Ditmaal is echter de toestand verscherpt. Brussel heeft ongelijk gehad Jenneval te willen huldigen, die zulks noch als dichter noch als vaderlander verdient. Daarbij ben ik vooral geërgerd geweest door het feit dat men de oude Brabançonne weer uit den hoek heeft gebaald. Ik vereenig mij dus met het voorstel van den heer Rooses om te vragen dat hetgeen dit jaar is gebeurd, niet meer zou doorgaan. Indien het Gemeentebestuur van Brussel de Omwenteling wil herdenken, het gebeure op een wijze, die niemand kwetsend zij. Wij moeten aan de stad Brussel verzoeken het onrechtvaardig en daarbij opgeschroefd strijdlied, dat men de kinderen heeft doen uitvoeren, in 't vervolg niet meer te laten zingen.
De heer Paul Fredericq (Gent). De houding van het Gemeentebestuur van Brussel verwekt zooveel te meer verwondering, daar aan zijn hoofd onze vriend de heer K. Buls staat, die zelf eens in eene officiëele gelegenheid de omwenteling van 1830 ‘la regrettable révolution’ heeft betiteld. Als in zijne afwezigheid een schepen van onderwijs zich veroorlooft dingen te doen die hij weet geheel strijdig te zijn met de gevoelens van den burgemeester, dien hij vervangt, mogen wij dit feit niet onbesproken laten voorbijgaan. Er is nog al keus onder de Brabançonne's. Die van Rogier | |||||||||||||||||
[pagina XXI]
| |||||||||||||||||
o.a. is zeer onschuldig, maar van Jenneval bestaan er twee. De eerste werd gedicht toen er nog hoop was van koning Willem toegevingen te bekomen, en dan klonk het:
Et l'on verra fleurir l'orange
Sur l'arbre de la liberté.
Maar toen de toegevingen niet kwamen, werd het:
La mitraille a brisé l'orange
Sur l'arbre de la liberté.
De heer Lepage is nu onverwachts met die mitraille weer voor den dag gekomen. Ik hoop dat het Algemeen Bestuur een bezadigd maar krachtig protest tegen zulke onkiesche handelwijze zal opzenden (Toejuichingen). Het voorstel van den heer Paul Fredericq wordt aangenomen. | |||||||||||||||||
Deelneming aan de feestviering van den Boerenkrijg in 1898 (Afd. Antwerpen).De heer L. Opdebeek (Antwerpen) maakt het historiek van den Boerenkrijg en besluit als volgt: De feesten, die in 1898 ter gelegenheid der honderdste verjaring van den Boerenkrijg zullen plaats hebben, moeten een nationaal karakter dragen. Het is ons aller plicht hieraan deel te nemen, omdat, zooals we gezien hebben, de strijd der Boeren vooral een strijd is geweest voor den vadergrond, een strijd om het behoud van have en goed, tegen de hatelijke loting, thans nog door allen als de bloedwet bestreden, en voor de vrije, onbewimpelde uitdrukking der philosofische gedachten. Men wil aan deze feesten eene godsdienstige uitdrukking geven, men wil de beteekenis van den strijd verdraaien om er nut uit te trekken voor den politieken winkel. 't Is onze taak het streven der Boeren op den rechten weg te leiden, omdat als punt van ons programma geschreven staat: | |||||||||||||||||
[pagina XXII]
| |||||||||||||||||
de heropwekking van den nationalen geest bij onze bevolking. Wij moeten aan het eeuwfeest, de Brigands ter eere, een nationaal karakter geven. Wij moeten het volgend jaar, allen als één man, te Hasselt staan rondom het gedenkteeken dat aan de Boeren wordt opgericht, allen moeten wij er staan om hulde te brengen aan eenvoudigen van ziele, die het alleen durfden bestaan het hoofd tegen het vreeselijk monster te verheffen dat België als onder een klomp lood versmachtte. De Vlaamsche Volksraad heeft reeds besloten den dag van de onthulling een grooten landdag te houden, waarop geheel het Vlaamsche volk zal worden uitgenoodigd. Allen, Liberalen en Katholieken, zullen elkander daar nogmaals de hand geven en bewijzen dat er voor de belangen van de groote moeder maar één kind meer bestaat: de Vlaming! Doordrongen van de gedachte dat de Boerenkrijg een strijd was voor het vaderland heeft het XXIVe Ned. Taal- en Letterkundig Congres in 1896 te Antwerpen gehouden, met eenparigheid van stemmen den wensch uitgedrukt dat het eeuwfeest door alle Vlamingen zou worden gevierd. Om dezelfde reden leg ik het volgende voorstel neer: ‘Het Willems-Fonds zal 1o zich officiëel aansluiten bij het betoon en den landdag te Hasselt belegd door den Vlaamschen Volksraad in 1898, tijdens de onthulling van het gedenkteeken aldaar op te richten ter eere van de Vlaamsche Boeren, gesneuveld in den strijd tegen de Fransche veroveraars, die van 1794 tot 1814 onze gewesten op allerlei wijze verdrukten; 2o de besturen der Afdeelingen verzoeken een hunner wintervoordrachten te wijden aan den Boerenkrijg; 3o indien de geldmiddelen zulks toelaten, een volksboek of vlugschrift uitgeven handelend over het tijdperk der Fransche omwenteling; 4o zijn toetreding per omzendbrief aan al zijn leden alsook aan de dagbladen bekend maken. | |||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| |||||||||||||||||
De heer Paul Fredericq (Gent). Zooals de voorgaande spreker heeft gezegd, mogen de Vlamingen niet onverschillig blijven bij de viering van den Boerenkrijg. Zijn tweede voorstel, namelijk het houden eener voordracht in iedere Afdeeling, zal zeker ieders goedkeuring wegdragen. Wat echter de aansluiting bij de betooging betreft, het is eene quaestie van tact of het W.-F. dit op eenige wijze kan doen en dit punt vraagt dus een ernstig onderzoek.
De heer L. Opdebeek (Antwerpen). De Vlaamsche Volksraad zal geheel het Vlaamsche volk oproepen. Wanneer we nu niet besluiten aan dien oproep te beantwoorden, zullen wij, den schijn op ons laden dat wij er tegen zijn.
De heer P. Neven (Tongeren). De betooging te Hasselt zal een gansch politieke strekking hebben. In de commissie zetelen enkel invloedrijke clericalen.
De heer Jul. Frederichs (Oostende). Er zullen te Hasselt twee dingen gebeuren: de clericale betooging en de vergadering van den Volksraad. Ik geloof intusschen dat de Volksraad niet bij machte zal zijn om den invloed der andere betooging te verminderen.
De heer Paul Fredericq (Gent). Ik denk wel dat we het eens zijn, dat we ons niet kunnen aansluiten bij de clericale manifestatie (Toetreding).
De heer M. Rooses (Antwerpen). Reeds verleden jaar werd de viering van den Boerenkrijg opgeworpen in eene bijeenkomst van het Nederlandsch Verbond, te Antwerpen, en de katholieken waren de eersten om de eenzijdige strekking, die men aan de zaak wilde geven, scherp af te keuren. De rol van het W.-F. is nu juist op te komen tegen de vervalsching der betooging en ik zou willen de kern zien versterken van degenen, die er eene betere richting willen aan geven.
De heer E. T'sjoen (Brussel). Het derde voorstel van den | |||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| |||||||||||||||||
heer Opdebeek, nam. de uitgave van een volksschrift over den Boerenkrijg, valt weg, daar het W.-F. reeds een werkje in dien aard heeft laten verschijnen: De Jacobijnen in België door Sleeckx. Is het boekje niet meer voorhanden, dan zou het kunnen herdrukt worden. Wij hebben de meening van verschillende sprekers over eene officiëele aansluiting gehoord. De heer Neven heeft wel doen uitschijnen dat de betooging zuiver clericaal zal zijn. Inderdaad, op den Vlaamschen Zitdag van Mechelen (13 September 1896) heeft een katholiek spreker, de heer Crets, vlakaf verklaard, dat de liberalen er geen deel mochten aan nemen, omdat zij ‘navolgelingen zijn van de Fransche Omwentelaars, die hier voor honderd jaar onze Vlaamsche boeren kwamen aanvallen en uitbuiten.’ De zitdag heeft besloten dat de liberalen mogen meevieren, maar zonder aan de inrichting deel te nemen. Wat valt ons te doen? Ik stel voor ons in beginsel bij de viering van den Boerenkrijg aan te sluiten, maar, zooals de heer Fredericq het wenscht, met voorbehouding van de wijze waarop dit zal gebeuren. Wij moeten zien of de vorm, dien de Vlaamsche Volksraad aan zijn betoon zal geven, ons voldoende schijnt en of wij zullen medewerken denzelfden dag te Hasselt of wel op eenen anderen dag en eene andere plaats (Toejuichingen).
De heer L. Opdebeek (Antwerpen) sluit zich daar bij aan, maar drukt er wel op dat wij onze eigene waardigheid moeten redden.
De heer Paul Fredericq (Gent) is het eens met de heeren T'sjoen en Opdebeek. De Algemeene Vergadering zou bijv. kunnen verklaren dat het hare warme sympathie betuigt voor de herdenking van den heldhaftigen Boerenkrijg en het Algemeen Bestuur gelast de wijze vast te stellen, waarop het W.-F. dien strijd zal herdenken. | |||||||||||||||||
[pagina XXV]
| |||||||||||||||||
De heer Fr. Retsin (Brugge). Het is altijd gevaarlijk zich zelfs in principe aan te sluiten bij betoogingen door tegenstrevers ingericht. De clericalen zullen stellig de zaak geheel te hunnen voordeele exploiteeren. De heer Opdebeek heeft zelf gezegd dat een der redenen, waarom de Boeren opstonden, was hun haat tegen den persoonlijken dienstplicht. Hoe gaan wij, die de invoering van den persoonlijken dienstplicht vragen, die twee richtingen overeenbrengen. Ik geloof dus dat de aansluiting gevaar oplevert en zal ze niet stemmen. Volgens mij moet het W.-F. trachten iets afzonderlijks te doen.
De heer M. Rooses (Antwerpen). De redenen door den heer Opdebeek opgegeven zijn natuurlijk voor zijne persoonlijke rekening, maar men mag niet uit het oog verliezen dat er twee gansch verschillende betoogingen zullen plaats hebben. De eerste gaat uit van een reeds ingericht comiteit en zal een zuiver katholiek en politiek karakter hebben; daar protesteeren wij tegen. De tweede zal eene gansch onzijdige, onpartijdige betooging zijn ingericht door den Volksraad. Bij die tweede kunnen wij ons aansluiten en wij zullen zooveel mogelijk handelend moeten optreden en eerlijk verklaren dat ons eenig doel is de helden, die voor het vaderland streden, te verheerlijken. Wij mogen niet gedoogen dat in ons bijzijn iets gezegd worde dat met onze gevoelens strijdt en moeten verklaren dat wij enkel willen samengaan met echte vaderlanders, die vaderlanders willen vieren. Dan komt het er bitter weinig op aan of dit denzelfden dag van de onthulling van het gedenkteeken te Hasselt of op eenen anderen gebeurt.
De heer Fr. Retsin (Brugge). Indien ik wel heb begrepen, zijn sommige leden van oordeel dat de vergadering, die de Volksraad voor denzelfden dag als het feest der clericalen te Hasselt inricht, zal voldoende zijn om tegen dit laatste op te wegen. Dat men zich niet vergisse, die vergadering kan om | |||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| |||||||||||||||||
verscheidene redenen den bijval niet genieten, dien het feest zal hebben. Indien zij in eene geschiktere plaats en op een anderen dag bijeenkwam, zou er misschien kans zijn er wezenlijk iets goeds van te maken.
De heer Paul Fredericq (Gent). De clericale betooging zal niet alleen ingericht zijn ter verheerlijking van de verdediging van den katholieken godsdienst maar zal ook een antimilitair karakter hebben. De ontwerpers zeggen het overigens onbewimpeld, zooals de heer Opdebeek het zelf heeft aangetoond. Dat onze voorouders tegen den persoonlijken dienstplicht waren, is historisch volkomen valsch; dat is iets weeral uitgevonden door de mannen van ‘Niemand gedwongen soldaat’. In tijden van grootheid bestond integendeel de persoonlijke dienstplicht en 't is hieraan dat wij o.a. onze overwinning in den Guldensporenslag te danken hebben; alleen in tijden van verval, onder Spanje en Oostenrijk, bestond het leger uit huurlingen. Het valt te onderzoeken in hoeverre de tegenmanifestatie van den Volksraad zal kunnen lukken. Zooals de heer Retsin heeft gezegd is dat zeer gevaarlijk: Hasselt is te ver verwijderd en weinig liberale Vlamingen zullen geneigd zijn er heen te gaan. Daarom vraag ik dat wij uitdrukkelijk zouden verklaren dat wij ons niet aansluiten bij de betooging te Hasselt, doch dat wij, als warme vereerders der helden van den Boerenkrijg, de wijze zullen onderzoeken waarop wij aan hunne nagedachtenis hulde kunnen brengen. Het punt zou, na grondig door het Algemeen Bestuur bestudeerd te zijn, opnieuw op de dagorde der buitengewone Algemeene Vergadering kunnen gebracht worden.
De heer L. Opdebeek (Antwerpen). De heer Fredericq schijnt me mis verstaan te hebben, ik sprak niet van den afkeer der Vlamingen voor den persoonlijken dienstplicht | |||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| |||||||||||||||||
tijdens het tijdperk der gemeenten, maar wel van hun afkeer voor het soldatenjuk, dat vreemde overheerschers, inzonder de Spaansche en Oostenrijksche, hun op de schouders drukten. En deze afkeer is historisch juist. Ook sprak ik niet van eene zoogezegde tegenmanifestatie door den Vlaamschen Volksraad ingericht.
De heer Fr. Retsin (Brugge). Ik kan mij volkomen vereenigen met het voorstel van den heer Paul Fredericq. Ik koester niet het minste wantrouwen nopens de goede inzichten van den Volksraad, maar deze zal niet kunnen verhinderen dat de inrichters van het Hasseltsch feest in zijne vergadering ook komen spreken, zoodanig dat zijne betooging gemakkelijk kan ontaarden in eene kijfpartij. Willen wij iets doen, laten wij dat dan geheel afzonderlijk inrichten en niet te Hasselt of op denzelfden dag van het feest aldaar. Wij kunnen zelfs aan den Volksraad schrijven.
De heer Paul Fredericq (Gent). Brussel, als het middelpunt van het land, ware mijns dunkens best geschikt.
De heer M. Rooses (Antwerpen) sluit zich aan bij het voorstel van den heer Fredericq.
De heer Aug. Du Mont (Gent). Ware het niet goed het Bestuur te gelasten naar middelen uit te zien om te beletten dat de betooging van Hasselt ontaarde? In elk geval moet het Bestuur volle vrijheid hebben om de zaak te bestudeeren.
De heer G.D. Minnaert, d.d. voorzitter. Het voorstel van den heer Paul Fredericq is dus aangenomen. Eveneens het voorstel van den heer Opdebeek om in iedere Afdeeling eene voordracht over den Boerenkrijg te houden. De heer Opdebeek zou zich misschien wel willen gelasten met over dit onderwerp een artikel voor het Tijdschrift te leveren.
De heer L. Opdebeek (Antwerpen) stemt hierin toe. | |||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| |||||||||||||||||
Middelen om het nationaal gevoel bij de jeugd op te beuren (Afd. Brugge).Gezien het gevorderd uur stelt de heer J. Sabbe (Brugge) voor dat wij ons zouden bepalen bij het opnemen van de volgende nota in het verslag. In de e.k. Algemeene Vergadering zal hij dan zijne gedachten verder ontwikkelen en toelichten. ‘Een der treurigste kenmerken van dezen tijd in dit land, is het zichtbare wegsterven van alle vaderlandsliefde onder alle klassen van het volk. Vroeger, zooals Koning Leopold I het aanmerkte, gingen alleen de hoogste klassen van de natie aan dat euvel mank. Nu zijn burgerij en lagere standen er ook al van aangetast. De toestand, zooals hij is, werd in de laatste tijden herhaaldelijk voorgesteld 1o in een brief van minister Brassine aan zijn collega van binnenlandsche zaken; 2o in vele dagbladartikels; 3o in een artikel van Vermast, in eene der laatste afl. van ons Tijdschrift. Van waar komt die toestand? - Van deschool en de opvoeding, die de betreurlijkste onverschilligheid voor eigen volk en land hebben aangekweekt, naast eene onvoorwaardelijke bewondering en ingenomenheid voor al wat vreemd, wat Fransch is. Die denationaliseering gebeurde door leerboeken en leerwijzen; door prijsboeken en voorgeschreven lectuur; door den invloed van Fransche, Waalsche of Franschgezinde leeraars; door 't verdringen van eigen taal en eigen letteren; door 't geringschatten van ons land en ons volk, in 't verleden als in het tegenwoordige; door 't verwaarloozen en vervalschen van onze geschiedenis; door 't bestrijden en verdrijven van alle nationale gebruiken en zeden, van allen eerbied voor hetgeen nationaal is; door 't stilzwijgend misprijzen van alle uiterlijke teekens van ons volksbestaan; maar vooral door 't gedurig ijveren voor al wat vreemd, wat Fransch is, ten nadeele van al wat Vlaamsch, wat Belgisch, wat Neerlandsch is. | |||||||||||||||||
[pagina XXIX]
| |||||||||||||||||
Hoe moeten de gevolgen van zulke praktijken weer goed gemaakt worden? - Alweer door de school, door de opvoeding. Er dient in gansch tegenovergestelden geest gewerkt te worden dan tot nu werd gedaan. De kindergemoederen moeten tot geestdrift opgewekt worden door een warm en verwarmend onderricht. Al wat nationaal is en ter eere van volk en land strekt, moet in alle vakken op den voorgrond gesteld worden. De kinderen moeten hun vaderland leeren kennen en hoogschatten in alles wat zijne waarde en zijn roem uitmaakt. In de geschiedenis moeten zij de groote rol leeren kennen, die dat kleine volk in de wereld heeft gespeeld en de geschiedenis van Vlaanderen mag niet langer stelselmatig gescheiden blijven van die van Noord-Nederland, daar waar zij beiden één geheel uitmaken. Dat die geschiedenis uitliep op het Groot Privilegie van Maria van Burgondië, op de Pacificatie en op den Vrede van Utrecht, d.i. op de heele reeks der moderne vrijheden, moet zonneklaar voor de oogen der kinderen staan. In de aardrijkskunde moeten zij weten welk deel de Nederlanders gehad hebben in de ontdekking en verovering van den aardbodem: Neerlandsch Amerika, Neerland sch Afrika, Neerlandsch Indië, Japan onder Nederlandsche beschaving, moeten hun bekend en vertrouwd zijn. In de taalstudie moeten zij het vroegere en tegenwoordige gebied onzer eigen Nederlandsche taal kennen, haar nauw verband met de Germaansche zustertalen, haar waarde als voertuig van gedachten en belangen buiten onze enge Europeesche grenzen. Zij moeten fier op hunne taal kunnen worden, om het op hun volk te kunnen wezen. In de kunsten en wetenschappen moeten zij weten welke rol Vlamingen en Hollanders hebben gespeeld; dat in schilderkunst, in beeldhouwkunst, in bouwkunst en muziek, de Nederlanders, de Vlamingen, niet minder dan de Italianen en de Grie- | |||||||||||||||||
[pagina XXX]
| |||||||||||||||||
ken voor den Latijnschen stam, de voorgangers van alle volkeren zijn geweest, als uitdrukking van den Germaanschen stamgeest. In de wetenschappen moeten zij leeren weten, dat, naast Fransche, Engelsche, Duitsche uitvinders, de Nederlandsche eene plaats innemen, die groot genoeg zou zijn voor een veel grooter volk. De namen van Vesaal, Palfijn, Verheyen, Dodoens, Diederik Martens, Damhouder, Huyghens, Leeuwenhoek, Ruysch, Boerhaave, Hemsterhuys, Huig de Groot, Simon Stevin, Swammerdam, Spinoza, Erasmus, Lipsius, en honderd anderen, dre nu vreemd en nieuw klinken, moeten voor onze jeugd verbonden worden met al de uitvindingen, ontdekkingen en kundigheden, tot wier geschiedenis zij behooren. Onze kinderen moeten weten dat wij het gaslicht, den aardappel, de dagbladpers bijv. vroeger in gebruik hadden, dan de Franschen, die er op bogen. En wat op de school onderwezen wordt, moet dan door geen prijsboeken of schrijfboeken met geïllustreerde omslagen, die ons uit Frankrijk komen, vernietigd worden. Een waakzaam oog op die prijs- en schrijfboeken! Zij zijn, nu vooral, het ergste voertuig van Fransch chauvinisme. Als men in middelbare scholen en athenaeën muziek leert, wat nu op zeer bijkomende wijze geschiedt, dat men de gelegenheid gebruike om onder de jeugd de kenms onzer nationale liederen, Vlaamsche oorspronkelijke zoowel als eene vertaalde Brabançonne, te verspreiden en te onderhouden. Dat men op nationale groote gedenkdagen, zooals 18 Juni, 11 Juli, Waterloo, Groeningen, in alle scholen op warme onderhoudende wijze vertelle wat er op die dagen vroeger is geschied. Dat men, als eerste les van aardrijkskunde, in onze oude, historische steden, aan de kinderen die steden zelven leere kennen, haar geschiedenis, hare monumenten, hare kunstschatten. Dat allen daarvan een bondigen, volledigen kleinen gids | |||||||||||||||||
[pagina XXXI]
| |||||||||||||||||
gedurig op zak hebben, die hun toegelicht worde in alle zinnen. Dat men ze wandelen leide in die steden; waar zij schoolgaan, en met eigen oogen alles doe zien en op prijs stellen. Zoo zullen die jongelingen voor die steden de eerste en beste propagandisten worden. Dat de klassen volgehangen worden met allerlei verbeeldingen, die de nationale roemwaardigheden doen kennen en liefhebben. Dat de handelsmuseeën en -klassen in onze scholen sprekende collectie's tentoonstellen van de vele Nederlandsche bladen, die in alle werelddeelen verschijnen. Dat op alle schrijfboekomslagen verbeeld en gedrukt worde al wat vreemden van naam waardeerends gezegd hebben over ons volk en ons land. Dat men de kinderen leere groeten voor de nationale vlag, zich ontdekken voor alle symbolen van ons vrij volksbestaan. Ziedaar, en nog veel dingen meer, wat er te doen zou vallen in de school, en er zou zooveel tijd niet noodig zijn om weer het nationaal gevoel, zonder chauvinisme, te doen blaken, als er noodig was om dat verheffende en vereerende gevoel onder water te drukken, gelijk het zulks nu is, zoo beschamend voor ons. Wat kan het W.-F. practisch doen om tot zulk een uitslag te komen, die zoo zeer overeenstemt met dat punt zijner statutten, dat zegt dat we ingesteld zijn om te ijveren “voor de versterking van den nationalen geest in België?” Het eerste is een omstandig verslag opmaken, gesteund op den brief van minister Brassine, om dat openbaar te maken en aan den minister de uitvoering van onze wenschen te vragen. Ten tweede zou een handhoek dienen uitgegeven te worden, waarin alles ontwikkeld is wat in alle leergangen der scholen kan bijgebracht worden ter eere van den naam van Vlaming, van Belg, van Nederlander. Een soort van handboek van den Belgischen burger. | |||||||||||||||||
[pagina XXXII]
| |||||||||||||||||
Ten derde zou een onderzoek kunnen ingesteld worden van de boeken, die men in sommige scholen als leerboeken of als prijsboeken in de handen der kinderen stopt, en wat daar voor het nationaal gevoel slecht in voorkomt, aan de overheid aanwijzen; misschien wel eene geschikte lijst der aanbevelenswaardige boeken opmaken. Onderwijzers en leeraars van onze overtuiging zouden daarin zeer nuttige hulp kunnen verleenen. Ten vierde aan al onze Afdeelingen aanbevelen een open oog te hebben voor hetgeen in de school gebeurt in nationaal opzicht, en verzoeken daarmeê het hoofdbestuur behulpzaam te zijn, om desnoods een klachtenlijst over nog bestaande misbruiken op te maken. Ziedaar, naast het ijveren voor onze eigen taal, haar behoud en de volledige verovering harer rechten, wat ik denk dat het W.-F. zou kunnen doen om den nationalen geest in België herop te wekken of te versterken.’ | |||||||||||||||||
Middelen tot opbeuring van kwijnende Afdeelingen (Alg. Bestuur).De heer J. Vercoullie, secretaris. Dit punt is, wat de uitvoering betreft, van gansch bestuurlijken aard en kan dus slechts in eene zitting van het Algemeen Bestuur besproken worden. Het werd vooral op de dagorde gebracht: 1o om gelegenheid te geven tot het vestigen van de aandacht der leden op de belangrijke giften die werden gedaan om nieuwe leden in sommige Afdeelingen te brengen; 2o om de afgevaardigden op te wekken elk in zijn kring zijne medeleden aan te wakkeren om vrienden en kennissen als leden aan te winnen. Van de 700 fr. giften werd dit jaar reeds 72 fr. besteed, zoodat nog 628 fr. overschieten om kwijnende Afdeelingen te doen herleven. Die som zal gedeeltelijk aangewend worden om de kosten van he[ri]nrichting te dekken en gedeeltelijk om | |||||||||||||||||
[pagina XXXIII]
| |||||||||||||||||
hulpgelden aan behoeftige Afdeelingen te verleenen of voordrachten in te richten. Reeds heeft het Algemeen Bestuur besloten aan de Afdeelingen een premie van 1 fr. toe te staan voor ieder lid, dat zij meer zullen hebben dan het vorige jaar, en het Algemeen Bestuur heeft thans o.a. een voorstel in bespreking om zijne zondagzittingen niet alleen meer te Gent te houden, maar in verschillende plaatsen, zoodat het aldus gelegenheid zou hebben in betrekking te komen met de besturen en leden der Afdeelingen, die opwekking behoeven. Ik eindig met mijnen oproep te hernieuwen om elk in zijne omgeving propaganda te maken tot het aanwerven van nieuwe bijtredingen tot het W.-F. | |||||||||||||||||
Aanduiding van plaats en dag der buitengewone Algemeene Vergadering van 1898.De heer J. Vercoullie, secretaris. De plaats is van zelf aangeduid. De Afdeeling Brussel viert in 1898 haar vijf-en-twintigjarig bestaan, 't is dus natuurlijk te Brussel dat onze buitengewone Algemeene Vergadering zal moeten plaats hebben, zooals overigens daartoe de wensch is uitgedrukt. De keuze van den dag zou kunnen overgelaten worden aan het Algemeen Bestuur, dat in overleg met de Brusselsche Afdeeling zou handelen. Aangenomen.
De heer J. Sabbe (Brugge) vraagt of het Algemeen Bestuur iets gedaan heeft in zake der Concerts Ysaye.
De heer J. Vercoullie, secretaris, antwoordt dat de heer Sabbe in de buitengewone Algemeene Vergadering van Brugge inderdaad over de franschgezinde inrichting van die concerten heeft gesproken en er heeft bijgevoegd dat het hoogst dringend was daartegen te handelen, maar er werden geene bepaalde voorstellen gedaan en het Algemeen Bestuur | |||||||||||||||||
[pagina XXXIV]
| |||||||||||||||||
weet ook niet wel hoe het bestuur der Concerts Ysaye er zal kunnen toe gebracht worden om van stelsel te veranderen.
De heer J. Sabbe (Brugge). Die concerten worden ondersteund o.a. door het Brusselsch Gemeentebestuur en door het Staatsbestuur. We zouden dus aan die twee besturen moeten vragen dat zij in 't vervolg hunne ondersteuning slechts meer zullen verleenen op voorwaarde dat de Vlaamsche werken in 't Vlaamsch uitgevoerd worden.
De heer G.D. Minnaert, d.d. voorzitter. Het Algemeen Bestuur zal in dien zin schrijven. De zitting wordt kwant voor 2 uren gesloten. |
|