Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 101]
| |
De gouden vlinder.Onder de Zuidnederlandsche schrijvers van het jongste geslacht is Hendrik de Marez en om zijne kunstgeestdrift en om zijne werkzaamheid ongetwijfeld een dergenen, die het meest beloven. Hij is niet alleen een getrouw medemerker van verscheidene onzer Vlaamsche tijdschriften, maar hij durft vol vertrouwen op eigen hand uitgebreidere werken laten verschijnen. Daarin onderscheidt hij zich gunstig van het grootste getal zijner kunstgenooten, die zich meestal tevreden stellen met een schets, een versje of een brokstuk van het een of ander ‘onuitgegeven’ werk aan een tijdschrift te zenden, maar zich wel wachten de hand te leggen aan een werk van langeren adem, dus van krachtiger opvatting en rijker bezieling. Voor een paar jaren reeds toonde H. de Marez in zijn eersten gedichtenbundel van de Engelen zonder Vlerken (Gent, Vuylsteke) dat hij niet bij toeval schrijft maar door een krachtigen, innerlijken drang er toe aangezet wordt. Die eersteling was weliswaar als een vuurtje, door een nog onervaren hand aangestoken, het smookte en rookte; maar hier en daar kronkelden toch mooie vlammentongen omhoog, heerlijken glans aankondigend. Overigens, wie H. de Marez persoonlijk kent, weet welk kunstenaarstemperament hij bezit. Reeds op het Brugsch atheneum, waar hij medeopsteller was van het letterkundig blaadje Jacob van Maerlant, dat wij in onzen schooljongenswaan stichtten, wist hij zijn grooten aanleg in lieve verzen te veropenbaren Later aan de hoogeschool was hij met zijn vriend Frans Du Moleyn, de eenige, die het wagen dorst een bundel gedichten uit te geven. Schrijven schijnt bij hem als het ware een behoefte te zijn. Niet alleen de kunst der letteren wekt zijn geestdrift en ijver op, maar alle uitingen van het schoone vinden in hem een warm, overtuigd bewonderaar. De schetsen die hij over | |
[pagina 102]
| |
binnen en buitenlandsche schilders liet verschijnen, leveren het sprekende bewijs dat hij in de schilderkunst geen vreemdeling isGa naar voetnoot(1). Personen, die hem van heel dicht bij kennen, vertellen zelfs dat hij wel eens een penkrabbeltje of een waterverfschetsje maakt. Een nieuwe vrucht van dien kunstenaanleg gepaard met onverzwakkenden werklust is De Gouden Vlinder (Gent, Siffer). De beloften in de Engelen zonder Vlerken gedaan, worden hier grootendeels vervuld, en van nu af aan kan men, zonder propheet te zijn, voorspellen dat H. de Marez eerlang in onze Nederlandsche letterkunde een welklinkenden naam zal verworven hebben. De Gouden Vlinder is een roman-legende, een samenleven dus van menschelijke hartstochten en gevoelens met de fantasie der sprookjeswereld. Het was stellig geen gemakkelijk werk om die twee zoo verschillende elementen met malkaar goed te doen huishouden. H. de Marez is er nochtans op de meeste plaatsen in geslaagd. Het komt ons echter voor dat het roman-gedeelte het zwakste van de twee is. Het verhaal is uiterst eenvoudig en munt uit noch door eigenaardigheid noch door diepte. Het vertelt ons van twee Noormannen, die zich na de invallen, in de Leiestreek als burchtheeren vestigen. De eerste, heer te Oyghem, is christen geworden en heeft een bekoorlijke dochter, Alies, een toonbeeld van teedere gevoelens en christelijkheid. Deze Alies is verloofd met Godfried van Ghistel, die bij het begin van het verhaal als kruisvaarder naar Palestina getrokken is. De andere oud-Noorman, heer te Deerlijk, is heiden gebleven en heeft een ruwen, half-wilden zoon, Rolff, die zich op Alies wil wreken over eene krenking, door haar tegen elken prijs te trouwen. Hij verklaart zich zelfs bereid zijn oud geloof af te zweren om haar bruidegom te kunnen worden. Met tooverlisten gelukt het hem Alies een wonderbaar juweel te ontstelen, den Gouden Vlinder, dien zij van Godfried van Ghistel als verlovingsgaaf ontving. Dit juweel doet hij dan doorgaan als een liefdepand van Alies. Daar Alies' verloofde zoolang op de kruisvaart bleef, dacht men dat hij in het verre Oosten gestorven was en eenieder | |
[pagina 103]
| |
drong bij Alies aan, opdat zij in het huwelijk met Rolff zou toestemmen. Alies verzet er zich lang, en hardnekkig tegen, maar eindelijk geeft ze toe en het huwelijk zou gesloten geweest zijn, ware Godfried niet op het gepaste oogenblik teruggekeerd om de donkere plannen van Rolff te verijdelen. De karakters van de hoofdpersonen in dit verhaal zijn juist getroffen, maar ze gaan toch over het algemeen niet verder dan de ruwste grondtrekken. Het komt ons voor dat H. de Marez zijn werk heeft willen genietbaar maken ook voor minder ontwikkelden en kinderen. Daarvoor heeft hij wellicht die toegevingen gedaan, want wij kennen van hem kleine novellen waar de karakterontleding veel dieper gaat. Dit eenvoudig verhaal heeft de schrijver echter met zijn rijke verbeelding weten te redden en ook voor den letterkundig ontwikkelden lezer boeiend te maken. Het legende-gedeelte treedt in zijn boek op het voorplan. De heer de Marez heeft zich stellig vele opzoekingen moeten getroosten om de menigvuldige folkloristische bijzonderheden te verzamelen, die hij met zoo kwistige hand in zijn werk uitstrooit. Te allen tijde gaat van die volksoverleveringen een zoo verkwikkende geur uit, dat we niet begrijpen hoe in dien weelderig bloeienden tuin niet meer door onze schrijvers geplukt wordt. De scheppers van Faust en Macbeth hebben nochtans op schitterende wijs aangetoond, welk gebruik er van die folkloristische gegevens kan gemaakt worden. De heer de Marez heeft dat goed begrepen en ontegensprekelijk is zijn werk daar het boeiendst waar hij b.v. spreekt van dat wonderbare juweel, een meesterwerk der Oostersche goudsmeden, dat bijwijlen levend wordt en als een ware vlinder rondfladdert; of wel waar hij de reidansen der heksen, het leven en zweven der Leiegeesten, het bereiden der tooverphilters, het verkeeren met Urial enz. beschrijft. De schrijver heeft nog meer dan die bijzonderheden uit den schat onzer folklore geput. Het komt ons voor dat zijn stijl ook den invloed van den sprookjestrant heeft ondergaan. Trots al de kunst, die zich hier en daar vertoont, en soms aan onzen meester stylist Louis Couperus denken doet (ook door de Marez met voorliefde bestudeerd!Ga naar voetnoot(1), bezit zijn stijl iets | |
[pagina 104]
| |
frisch en bekoorlijks dat wij alleen in de volkssprookjes vinden. De beschrijving van het leven der kobolden en feëen aan de oevers der Leie is in dit opzicht treffend. De beschrijving van den wonderbaren vlinder staat al meer onder den invloed van Couperus, wiens oogen nooit moe gekeken zijn op Oostersche gesteenten, tapijten en wat al meer. Als glanspunten in het werk troffen ons nog: de tocht van Rolff en Urial door het woud, het hoofdstuk der incantatie, het gevecht van Godfried met den wolf, het klokkenlied op den dag der bruiloft, de beschrijving van den stoet der edelen en meer andere nog. Tot de beste brokken van het werk behooren ook die gedeelten waar de Marez spreekt over de Leie en het omgevende landschap. Al die fragmenten zijn con amore geschilderd. Ook dweept de Marez met zijn Leieland en waar hij de gelegenheid ziet om die heerlijke Vlaandersche streek te gaan bezoeken, laat hij ze niet ongebruikt voorbijgaan. Een der beste beschrijvingen van het gansche boek is het binnenvoeren van den oogst langs de Leie. Al de eigenschappen, die wij in de Engelen zonder Vlerken zagen ontkiemen, vinden wij hier weer, maar reeds gelouterd of op krachtiger stengels de knoppen wiegend, die een heerlijken bloei beloven. Rijke verbeelding, warmte in den verhaaltrant en diepe natuurzin, maken een trits eigenschappen uit waarmede een schrijver ver gaat; de Marez bezit die ongetwijfeld. Wij wenschen den schrijver geluk met zijn werk en hopen dat het Nederlandsch-lezend publiek de pogingen van den jongen letterkundige zal weten te ondersteunen zooals hij het verdient. Het werk is overigens zeer geschikt om als geschenk gegeven te worden. De uitgever Siffer heeft geen moeite gespaard om iets puiks te leveren. De jonge Brugsche kunstenaar Alfred Van Neste werd belast met het versieren van het boek en wij moeten bekennen dat hij zich zeer goed van die taak gekweten heeft. Zonder uit te schitteren door oorspronkelijkheid, vertoonen zijne twaalf penteekeningen een zeer artistiek karakter. Enkele zijn werkelijke toonbeelden van smaak en bevalligheid, als b.v. de tuin waarin Alies den tooverzwaan volgt door de kniehooge grashalmen en bloemenstengels. Alfred van Neste verricht zeer | |
[pagina 105]
| |
verdienstelijk werk door zich bij enkele onzer Vlaamsche letterkundigen aan te sluiten om hunne werken met prenten te versieren. De gouden Vlinder is reeds het tweede boek van de Marez, dat hij versiert. Voor eenige weken verschenen er nog van hem een tiental lieve teekeningen in de Moderne Sprookjes van Rudolf Baumbach, in het Nederlandsch bewerkt door Julius Pée (Gent, Van der Poorten). Op dit oogenblik is Van Neste nog bezig met het verluchten van een bundel fabels van Jacob Stinissen. Mocht zijn streven nog door meer andere kunstenaars nagevolgd worden, dan zouden onze Vlaamsche uitgaven eene eervolle plaats innemen in de hedendaagsche wedergeboorte van het boek, waartoe de Engelschen voor eenige jaren den eersten stoot gaven. Wij bezitten reeds eenige ware prachtuitgaven als Het lied van heer Halewijn en Iris van Pol de Mont, te Antwerpen door den ondernemenden kunstdrukker P. Buschmann uitgegeven, met de kostbare hulp vooral van den Gentschen puikkunstenaar K. Doudelet. Ook de prachtige tijdschriften De Vlaamsche School en Van nu en straks mogen reeds naast het schoonste geleid worden wat het buitenland kan aanbieden. Het hangt maar van den ondernemingsgeest van onze kunstenaars en uitgevers af om heerlijk werk te leveren. Roeland Buskens. |