| |
| |
| |
Dordrecht.
Bij de heeren Morks en Geuze, uitgevers en boekdrukkers te Dordrecht, is onlangs de tweede druk verschenen van een boekske, getiteld: ‘Dordrecht, Voorheen en thans. Gids voor ingezetenen en vreemdelingen’. Het bevat in de eerste plaats een beknopt overzicht van Dordrechts geschiedenis, daarna beschrijvingen van wandelingen door de stad en daarbuiten, van stadsgezichten, van merkwaardigheden en een belangrijke opsomming van de oude gevels in de stad. Het boekje is fraai verlucht en kost slechts 25 cents.
Wie dus Dordrecht gaat bezoeken en de stad eens goed wil bekijken verzuime niet het zich aan te schaffen.
De bedoeling der volgende regelen is, tot zulk een bezoek aan Dordrecht eenvoudig op te wekken, en zoo losweg het een en ander over deze plaats mede te deelen.
Eerst nog dit.
Dordrecht is geen groote stad; het telt 36,000 inwoners.
Het heeft eene schilderachtige ligging aan Oude Maas en Merwede, dus ten Noorden van het Hollandsch diep, en is alzoo een echt Noordnederlandsche stad. Het ligt op een eiland, dat door bovengemelde rivieren, en verder door 't Hollandsch diep, de Dordtsche kil en en de Biesbosch omsloten wordt.
De afstand van Zuid-Nederland is ruim een uur sporens, van Antwerpen twee uren; Rotterdam bereikt
| |
| |
men binnen het half uur, en Amsterdam is er ruim twee uur sporens van verwijderd.
Dordrecht is bovenal een antieke stad.
Als zoodanig oefent zij op den vreemdeling de grootste bekoring.
Eene wandeling door de oude stad, langs de bochtige straten, de schilderachtige havens, is eene wandeling vol intens geestelijk en artistiek genot.
Hier wordt het oog geboeid door een oud geveltje; daar is het de gebogen lijn van een geheele straat, verder op weer een karakteristiek havengezicht, dat den wandelaar tot stilstaan noopt. Wie een wandeling door het oude Dordrecht maakt, mag vooral niet vergeten zich eens eenige oogenblikken te posteeren op de verschillende bruggen, die de Voorstraatshavens overspannen.
Dit gedeelte van de stad zou men het Venetiaansche kunnen noemen.
De beide straten namelijk, die deze haven, welke de gansche stad doorsnijdt, vergezellen, zijn zóó gebouwd, dat de achtergevels der huizen aan het water uitkomen, zoodat deze haven geen kaden heeft, maar meer gelijkt op een Venetiaansche waterstraat.
Welk een aardige, mooie, schilderachtige kijkjes heeft men van af die verschillende bruggen!
Overal hoekige, brokkelige geveltjes; daar hangt er een schuin voorover; ginds heeft men achter 't huis een soort van tuintje, dat als op palen gebouwd over 't water schijnt te hangen; verderop een afdak; daarnaast een zonderling mengelmoes van steen en pannen, met een uit het lood gezakten schoorsteen er boven op, dat iets van een achterhuis verbeelden moet. Aan alle huizen is iets aardigs; er zijn balkonnetjes aan getimmerd of geheele uitbouwingen, die hoog in de lucht hangen;
| |
| |
Voorstraatshaven.
| |
| |
een plat is ingericht als hangende tuin van Semiramis; aan bijna alle vensters bloemenrekjes met bloempotjes er in. Vóór ons in 't water staat eenigszins scheef een groote paal, waaraan een paar melkschuiten gemeerd zijn, in de verte liggen houtvlotten, of wel aan de tegenovergestelde zijde ziet men het water verdwijnen onder de donkere overbrugging van het Scheffersplein, of onder de sombere bogen van het stadhuis, dat over de haven heen is gebouwd.
Voorstraatshaven vanat het Scheffersplein.
En zie nu eens die zelfde havens bij avond, wanneer bijna ieder venster verlicht is en het geheel het karakter heeft aangenomen van de decoratie eener reuzehchineesche schim; ieder oogenblik verwacht gij dat de zwarte klapperman op de brug zal verschijnen, en zijn ‘elf uur heit de klok, elf uren’ door de stilte van den nacht zal doen weerklinken.
| |
| |
Voorstraatshaven met Groote Kerk.
| |
| |
En zie eens diezelfde havens bij fijnmistig weer, als alle vormen als weggevaagd zijn door den wazigen sluier van den mist, als alle vormen ineensmelten tot één geheel van melancholieke en droeve schoonheid.
Immer zullen zij op het ontvankelijk gemoed van den artistiek aangelegden mensch een indruk maken, die hem zijn gansche leven zal bijblijven.
Niet minder schoon zijn de overige havengezichten, die men vooral geniet bij eene wandeling langs Wollewevers-, Nieuwe- en Kalkhaven.
Nieuwe Haven.
Bij de beide laatste is het vooral de achtergrond met den mooien, statigen toren, die het geheel helpt voltooien tot eene schilderij van buitengewone schoonheid.
Die Dordtsche toren is beroemd in Noord-Nederland.
Niemand minder dan Jacob Maris, heeft hem tot
| |
| |
motief zijner heerlijkste kunstscheppingen uitverkoren en hem verheerlijkt met de schitterende kleuren van zijn palet. De dichter, die hem in zijn zangen zal roemen moet wellicht nog geboren worden. Want waarlijk men zou over dien toren een gedicht kunnen schrijven; men zou hem kunnen nemen als het middelpunt van een groot Epos, dat ons verhaalt van de opkomst, den bloei en het verval eener weleer machtige handelsstad.
Groote Kerk en Bomkade.
| |
| |
Wánneer gij hem ook ziet, altijd is hij belangwekkend, altijd is hij mooi. Soms kan hij iets deftigs over zich hebben, zoo iets van een solieden, oud-Hollandschen koopman - wel wat stug en ontoeschietelijk, maar flink en onwrikbaar in zijn trouw; een anderen keer, 's wintersavonds bij maanlicht, kan hij er zoo fantastisch spookachtig uitzien, dat gij in een middeleeuwsche stemming geraakt en thuisgekomen bij uw kinderen, sprookjes gaat vertellen; maar diezelfde zware vierkante steenmassa, met haar kolossale wijzerplaten, kan worden tot iets van etherische schoonheid, wanneer zij beschenen door de stralen van de ondergaande zon, als in een rozen lichtsluier gehuld, zachtkens schijnt te blozen. Dan is hij geen steen meer, die toren, maar louter kleuren.
Machtigst is de invloed, dien hij maakt, gezien bij wild voorjaarsweder, als zware wolken voortjagen door het luchtruim en de achter wolken verborgen zon, door een luchtscheur, haar stralen, als pijlbundels om hem heen naar beneden schiet; midden in het licht staat hij dan, in een gouden lichtzegening uit den hooge, als een Rembrandtieke figuur; midden in het licht staat hij dan, in volle heerlijkheid, als een held, kalm wachtend op den strijd.
Zoo vormt die toren, oprijzend te midden van 't hem omringend geboomte, voor menig stadsgezicht, den onmisbaren achtergrond; zoo helpt hij mede het schoon en schilderachtige, dat ons op eene wandeling door de stad treft, te voltooien; zonder hem ware Dordt, Dordt niet.
Ook eene wandeling langs de rivier schenkt menig genotvol oogenblik. De Oude Maas en Merwede, waarbij zich vlak tegenover de stad nog de Noord komt voegen, zijn de drie groote waterwegen, die aan de stad leven en vertier schenken. Lange treinen sleepkanen getrokken door kleine, stevige sleepbootjes,
| |
| |
die nu en dan hun krachtige stoomfluit met korte stooten of langgerekt gebrul over 't water doen weerklinken, komen onophoudelijk voorbij; daar tusschen allerlei soort van stoombooten met hooge rookpluimen boven de pijpen en wat vooral den aanblik zoo uiterst schilderachtig maakt, de zeilende en laveerende schepen.
Vooral des zomersavonds, kort na het ondergaan van de zon, is het heerlijk te toeven aan den oever van de rivier.
Rivier voor Dordrecht.
Zwart afkomend tegen den goudgloeienden horizon, liggen aan de overzijde de huizen en fabrieken van het dorp Zwijndrecht, waartusschen hooge fabriekschoorsteenen oprijzen en de molens met hun fijne wieken roerloos staan. Het licht aan den ingang van de Noord is reeds ontstoken en flikkert onzeker en eenzaam in den scheidenden dag. Staalblauw weerkaatst de stroom de hooge, stille lucht. Nog enkele schepen komen langzaam voorbijdrijven om daarna voor anker te gaan, met het doffe gerammel hunner kettingen, die wegschieten
| |
| |
in de diepte; kleine sleepbootjes keeren, met snelle vaart het water doorklievend, huiswaarts, als eenzame nachtvogels, die bij 't vallen van den avond voortijlen door het luchtruim.
De laatste boot uit Rotterdam is pas aangekomen, en bij het dwarrelend schijnsel van fakkels betreden de passagiers den wal. De gezichten slechts even roodgetint door 't fakkellicht, duiken op boven de zwarte lijven der wachtende menschen op de kade en verdwijnen dan in de duisternis.
Het waaiende fakkellicht werpt breede, heen en weer schuivende lichtsmeren over de raderkasten van de boot en over de hoofden der menschen doet het koperwerk van de brug slechts even opglimmen.
Dan volgt het gegooi en gesmijt van kisten, die aan wal gebracht worden met er bij roepende stemmen; langzaam worden daarna de lichten aan boord uitgedoofd.
De raampjes van de kajuiten, die als lichtende kijkoogen schenen in den nacht, worden verduisterd. Slechts een klein groen lantaarntje aan de brug blijft zijn flikkerend schijnsel verspreiden.
Op de kade is alles stil geworden. Alleen uit de herbergen, die door hun vensters gele lichtstrepen werpen over het plaveisel, klinkt nu en dan het gepraat van stemmen en 't gerinkel van glazen. Rustig, in breede majesteit stroomt de rivier langs de kade en verkwikkende frischheid stijgt op uit het water.
Ver aan de overzijde flikkeren met gezelligen schijn de lichten van het dorp Zwijndrecht; dof rommelt de laatste trein uit Rotterdam over de spoorbrug en dan hoort men niets meer, dan het breede geluid van den nachtwind, die strijkt door de toppen der boomen.
Diezelfde rivier, die des zomersavonds zoo kalm en rustig kan wezen, geeft vooral in het voor- en najaar heel wat last aan de bewoners van de buitenstad, dat
| |
| |
gedeelte namelijk waar zich de havens bevinden en dat buiten den dijk, die door de Voorstraat gevormd wordt, gelegen is.
Een flinke Noord-Westenwind steekt op, juist op het tijdstip, dat de vloed invalt; daarbij komt dat het peil op de rivier al bijzonder hoog is, zoodat na korten tijd, het door wind opgestuwde water de havens begint over te stroomen en de stad onderloopt. Alles wat maar eenigzins laag gelegen is wordt geinundeerd; kelders en keukens loopen vol en vooral de keukens aan de Voorstraatshaven hebben een hard lot. Daar dobbert de pollepel naast de petroleumkan op de ongewisse baren. Het vuur in het fornuis is uitgedoofd, nadat men eerst nog te vergeefs gepoogd heeft dit te voorkomen, door het kooktoestel op stoven en planken te plaatsen. Niets baat. Het water stijgt, stijgt, en om vijf uur komt uw hospita boven, om u de noodlottige tijding te brengen, dat ze dien dag onmogelijk uw biefstuk kan bakken, daar het water al zes trappen hoog in de keuken staat; ze verzoekt u vriendelijk maar buitenshuis te gaan eten. Gij gaat de straat op, loopt een restaurant binnen, maar als gij hoort, dat ook daar het keukenpersoneel een bain-mixte heeft georganizeerd, waar het eertijds placht te koken, besluit gij eerst maar naar het hooge water te gaan kijken.
Overal is uitbundige vreugde en uitgelaten pret.
Het Hollandsch volk is nu in zijn element. Men verhaalt van de Rotterdamsche kermisgangers, dat ze op straat bij voorkeur midden in de plassen dansen; een Dordtsche straatjongen kent geen grooter genot, dan tot zijn knieën door het water te marcheeren.
Aan het eind van de Gravenstraat ligt een bootje gereed en het is hier: ‘Lieve schipper, zet mij over.’ Ook andere middelen van vervoer worden thans als overzetveer gebruikt, zooals hooge, tweewielige wagena en allerlei soort van karren; ja menig teer juffertje
| |
| |
versmaadt den krachtigen arm des stoeren dokwerkers niet, die haar midden door het zwalpend nat draagt naar de haven harer hope.
Een enkelen winter gebeurt het wel eens, wanneer de rivier zich boven de stad heeft vastgezet, dat wil zeggen een ijsdam heeft gevormd, die het afkomende ijs tegenhoudt, een enkelen winter gebeurt het wel eens, dat de rivier voor de stad en ver de Noord op één prachtige ijsvlakte vertoont.
Dan heeft men daar het echte ijsvermaak. Naast de banen der schaatsenrijders, die bij honderden en duizenden vlug dooreenkrioelen, wordt geard of getikkerd, zooals men hier zegt, en vliegen de ijsschuitjes met hun hooge blanke zeilen met duizelingwekkende snelheid over de bevrozen vlakte.
Dan is 't een ongekende vreugde en pret en nog jaren daarna wordt zoo 'n kermis op het ijs herdacht.
Genoeg van de rivier nu en thans iets anders.
Wij zeiden boven, dat Dordrecht vooral een antieke stad was. Menig oud geveltje, menig mooi poortje zal den vreemdeling in die overtuiging versterken. Veel, zeer veel is er natuurlijk gesloopt. Vooral het tijdperk 1830 tot 1870 was een tijdperk van waar wandalisme.
Eene vereeniging tot instandhouding van oude gebouwen tracht nu zooveel mogelijk het afbreken van mooie geveltjes te voorkomen, en te bewerken, dat datgene wat vervallen en oud is, gerestaureerd en hersteld wordt. Zoo iets is onlangs gebeurd met 't mooie Muntpoortje en dat van den hof op 't Begijnhof. De Spinstraat, de Nieuwstraat, Steegoversloot zijn vooral rijk aan oude gebouwtjes.
Dordrecht is Holland 's oudste stad.
Gesticht in 1015 door Graaf Dirk III, die er wederrechterlijk een tol ging heffen van de voorbijkomende schepen, heeft het zich gaandeweg, na veel strijd en veel tegenspoed ontwikkeld tot Hollands eerste handelsplaats gedurende de Middeleeuwen.
| |
| |
Die ontwikkeling als handelsstad is zeer merkwaardig, omdat zij die te danken had aan het stapelrecht, haar door Jan II van Henegouwen in 1299 geschonken.
Dit recht, later aanzienlijk uitgebreid, ook wel eens herroepen, wanneer de landsheer met de stad overhoop lag, bepaalde in het algemeen, dat alle koopmansgoederen, die de Zuid-Hollandsche rivieren werden op- of afgevoerd, te Dordrecht ter markt moesten gebracht worden en daar verkocht. Vervolgens moesten zij vermeten, in andere schepen verder gevoerd en belasting betaald worden. In later tijd nam dit stapelrecht den vorm van een belasting aan omdat de stad er zich mede tevreden stelde, dat van de goederen, die vermeten en overgeladen werden, eenvoudig zekere rechten betaald werden, zonder ter markt te worden gebracht.
Poortje Hof Lindegracht.
Men kan begrijpen welke voordeelen dit recht de stad bezorgde, aan hoeveel handen het werk gaf en hoe al spoedig aanzienlijke takken van handel begonnen te bloeien, zooals de wijnhandel, de hout- en ijzerhandel en vooral de handel in zout niet te vergeten.
Men kan begrijpen, hoe Dordrecht niet de minste inbreuk daarop gedoogde, maar hoe ook de andere Hollandsche steden alles in het werk stelden, om de gehate
| |
| |
mededingster, die hen allen boven 't hoofd wies, van de aanzienlijke winsten van dit recht, te berooven. Op allerlei wijzen trachtten daarenboven de Hollandsche en Zeeuwsche steden, die ook ‘der stapel subject waren’, goederen voorbij de stad te smokkelen; maar wee, wanneer zij ontdekt werden; een geduchte boete en als het voor den tweeden keer was het verlies van lading en schip, waren er mede gemoeid.
Soms zegt de een of andere stad openlijk aan Dordrecht de gehoorzaamheid op.
Het komt tot een formeelen stapeloorlog, waarbij b.v. de Oudraad van Dordrecht aan zijn burgers vergunning geeft op ‘die van Gorinchem’ ter kaapvaart uit te gaan en alles wat zij kunnen pakken voor goeden prijs te verklaren ‘half voor de stad, half voor die van Dordrecht.’ De wijnvaten, die zij buit maken, en welke ze niet naar Dordrecht kunnen vervoeren, moeten zij den bodem inslaan en den wijn laten wegloopen. Daar ‘die van Dordrecht’ in die dagen, gelijk al hun landgenooten, nu direkt geen afschaffers waren, zullen zij, voor dat zij tot dit laten wegloopen overgingen, nog eerst wel eens ‘aan de wieg gestooten hebben’ en zal menig stichtelijk tooneeltje daarvan het gevolg geweest zijn. In meer dan één zin zullen zij daarna dan wel met een nat zeil naar huis zijn teruggekeerd.
Soms maken de Gorkummers gebruik van een nieuw vaarwater, dat door doorbraak van een dijk is ontstaan, om zoo het varen langs de stad Dordrecht te vermijden. De Dordtenaars komen het gat stoppen, en Gorkummers verzetten zich en het komt tot een duchtige kloppartij, waarbij men elkaar met tolhouten te lijf gaat.
Eindelijk in 1504 - maar nog krachtiger in 1515 - vereenigen zich alle Hollandsche en Zeeuwsche steden tot eene machtige coalitie tegen de gehate stad. Een strijdkas wordt bijeengebracht en de stad met een proces
| |
| |
bedreigd. Maar wederom weet zij te overwinnen en haar rechten en privilegiën te handhaven.
Toch heeft zij in deze dagen haar hoogtepunt bereikt. Amsterdam in 1400 nog haar gelijke, is haar sedert over 't hoofd gewassen en zware rampen had zij de vorige eeuw te doorstaan gehad, die er toe bijgedragen hadden langzaam de krachten van de machtige stad te sloopen. Zoo bijvoorbeeld, de Sint-Elizabethsvloed, die haar van 't vaste land afscheurde en haar langen tijd als een drijvend eiland deed zijn te midden van het woeste element, hetwelk zelfs haar muren en wallen ondermijnde. Met Filips den Goede had zij menigen twist en in 1457 werd zij door een hevigen brand bijna grootendeels vernield, waarbij ook de Groote Kerk in de asch werd gelegd.
Na 1500 teert Dordt op zijn ouden roem. In 1541 wordt nogmaals het stapelrecht door een nieuwe stapelsententie van Karel V duidelijk omschreven en na dien tijd vooral is het, dat dit recht den vorm van een zeer drukkende en zeer onrechtmatige belasting aanneemt.
Gedurende de zeventiende eeuw is Dordrecht niet minder merkwaardig in de geschiedenis van Noord-Nederland.
Van 1618 tot '19 wordt er de Nationale Synode gehouden, die den kerkelijken strijd tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten tracht tot een eind te brengen. Uit deze dagen dateert de organisatie der Nederduitsch Hervormde gemeente, die tot 1795 in de Republiek staatskerk was en gewoonlijk, de groote kerk genoemd werd. De vergaderingen der Synode werden gehouden in de Kloveniersdoelen, die in 1857 gesloopt zijn, maar waarvan een gedeelte in Oud-Dordt op de tentoonstelling opnieuw verrezen is.
Wat Dordrecht daarna gedurende de zeventiende eeuw vooral merkwaardig maakt, is dat wij haar de geboorteplaats mogen noemen van tal van beroemde
| |
| |
Nederlandsche regenten en staatslieden, waarvan de gebroeders de Witt de schitterende vertegenwoordigers zijn.
De een, Johan, groot staatsman, vooral uitnemend in buitenlandsche politiek, de krachtige tegenstander van den Prins van Oranje, niet uit persoonlijken haat, maar uit politieke overtuiging; de ander, Cornelis, Ruwaard van Putten, meest beroemd door zijn energiek, krachtdadig doorzetten van den tocht naar Chattam, die de Engelschen dwong de vredesvoorwaarden te Breda gesteld, te aanvaarden.
De achttiende eeuw!
De achttiende eeuw is voor de Nederlanden over het algemeen een tijdperk van rust en welvaart. Het is een tijd van weinig actie, maar des te meer van veel en rustig vegeteeren.
De felle kater van Pieter de la Court is een loome huispoes geworden en zit genoegelijk te spinnen. Het zwaard is vervangen door de couponschaar.
De Nederlandsche burger, die zijn schaapjes op het droge heeft, ontbijt des morgens in een fraaie Japansche zijden kamerjapon en drinkt des avonds met zijn geliefden meer Rijnschen wijn, dan voor zijn gezondheid strikt noodzakelijk is. Zijn gelaat neemt de kleur aan, ons zoo welbekend door de geestige pastelteekeningen van een Cornelis Troost. De achttiende eeuw is de tijd der glimmende tronies en der welgedane burgemeestersbuiken; de tijd waarin men vrij onverschillig is voor de ideëele zijde van het leven, maar des te meer belangstelstelling koestert voor een uitgebreid menu en een fijne flesch.
Hard werken deed men niet, maar hard rijk worden des te meer. Zoo ook in Dordrecht.
Uit dezen tijd dagteekenen, de groote, deftige heerenhuizen, die men in zoo grooten getale daar aan treft, voor 't meerendeel in rococostijl gebouwd.
| |
| |
Inwendige der Groote Kerk. Naar eene photographie van G. Stoof
| |
| |
Met den rijkdom nam de weelde toe. Men had prachtige, dure begrafenissen, weelderige en kostbare bruiloften. Voor de veredelirig van geest en gemoed meende men genoeg gedaan te hebben, wanneer men aan kerk en godsdienstige instellingen groote geschenken gaf. Voor de getrouwe trawanten der patricische en deftige burgerfamilies werden hofjes gebouwd, waarin zij hun ouden dag in rust en vrede konden slijten.
Overal buiten de stad had de deftige burgerij, die zich de weelde van een geheel buiten niet kon veroorloven, theetuinen, meest met koepels, die als voorwereldlijke paalwoningen boven een sloot gebouwd waren, en waarin de gansche familie met den onmisbaren Rijnschen wijn des zomers-avonds zat te luisteren naar het melodieuze gezang van den Hollandschen nachtegaal.
Wie heden ten dage eene wandeling langs de Dordtsche singels doet, zal nog menige paalwoning ontwaren.
In het jaar 1795 verloor de stad haar stapelrecht, en sedert dien tijd bleef Dordrecht een handelsplaats van minderen rang. Vooral in de laatste jaren heeft de stad veel te lijden door de concurrentie van het machtige Rotterdam. Daar komt bij, dat de waterweg naar zee aan het verzanden is. Toch geeft men den moed niet op, Dordrecht weder tot een handelshaven van beteekenis te maken: de uitdieping van den weg naar zee zal spoedig een voldongen feit zijn en groote plannen tot aanleg van een nieuwe haven zijn in voorbereiding. Moge Dordrecht burgerij, wier energie en wakkerheid nog lang niet uitgedoofd zijn, zooals ons dit jaar maar al te schitterend bewijst, daarvan eenmaal rijke vruchten plukken.
In Dordrecht wonen vele mannen, die de kunst en vooral de schilderkunst liefhebben, maar onder hen is er geen, die zulk een diep en devoot vereerder van deze
| |
| |
kunst is, die haar zou beschouwt als de alvoedster van ons bestaan en de kweekster van alle menschelijk geluk, dan de heer Hidde Nijland, Burgemeester van Oud-Dordt.
Gij hebt slechts het woord kunst tot hem te zeggen en dadelijk brengt gij hem in een vergenoegde stemming; gij vraagt hem, of gij zijn schilderijenschat eens moogt bewonderen, en dadelijk is hij vol welwillendheid gereed om u in zijn vertrekken rond te geleiden. Want de heer Hidde Nijland is behalve een devoot vereerder van de schilderkunst, ook een smaakvol verzamelaar en vooral de nieuwe en allernieuwste kunst vindt in hem een vurig bewonderaar.
Maar wie hem vraagt om zijn schilderijen te mogen zien, moet dat ook doen, gedreven door oprechte belangstelling en zuivere liefde tot de kunst. Dezen zal de heer Hidde Nijland met open armen ontvangen. Voor anderen is de weelde niet weggelegd zijn Israëlsen, zijn Toorop's, zijn mooie doeken van de Bock, Breitner, Rink, zijn zoo belangwekkende studies van den te vroeg gestorven zoeker van Gogh te mogen bewonderen.
Naast deze partikuliere verzameling bezit Dordrecht nog een zeer schoone publieke in het Museum in de Wijnstraat. De stukken hier zijn het eigendom van de Vereeniging ‘Dordrecht's Museum’. In den beginne was de Scheffer-afdeeling hoofdzaak. Zooals men weet was de groote Ary Scheffer Dordtenaar van geboorte. Zijn dankbare stadgenooten hebben zijn nagedachtenis vereerd, door 't oprichten van een standbeeld op het naar den schilder genoemde Scheffersplein.
Door een groot legaat van den heer L. Dapper, Maecenas, en door belangrijke geschenken van Mevrouw Marjolin-Scheffer, de dochter van Ary, kon aan het Museum een grootere uitbreiding gegeven worden.
Van de andere meesters vinden we er werken o.a.
| |
| |
van Ferdinand Bol, Albert Cuyp, Dordtenaar van geboorte, Nicolaas Maes; onder de nieuwere van Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris, Mauve, Alma Tadema, Bosboom, Bles, Neuhuys, Breitner, Ronner, Roelofs, Rochussen en onder de Dordtsche schilders van Lebret, Koldewey en Lary.
Na alles wat gezegd is van het schilderachtige der stad, zal het geen wonder baren, dat Dordrecht ook een groot aantal schilders onder zijn inwoners telt, te meer wanneer we er bij voegen, dat ook de omstreken van de stad menig mooi kijkje en fraai landschap vertoonen.
De schilders hebben zich vereenigd tot een genootschap ‘Pictura’, dat zeer belangwekkende kunstbeschouwingen geeft en menige tentoonstelling op touw zet.
Ook vele vreemde schilders, vooral Engelsche, bezoeken de stad. Zij nemen meestal hun intrek in de bij de rivier gelegen hotels van Bouclier of van Pennock. Deze laatste heer heeft in zijn conversatiezaal een zeer mooie verzameling schetsen, studies en schilderijen van kunstenaars die bij hem vertoefd hebben.
Na de schilderkunst, die tegenwoordig overal in ons land nummer een is, zullen we nog het een en ander mededeelen over het muzikale en litteraire leven in onze stad.
Dordrecht is een bij uitnemendheid muzikale stad. Het telt onder zijn zonen en dochteren velen, die op dit gebied naam, ja zelfs roem verworven hebben.
Mejuffrouw Cornelia van Zanten is Dordtsche van geboorte. Zij is een zeer talentvolle zangeres en hoogst ontwikkelde leerares. De leden van het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres zullen in de gelegenheid zijn haar te leeren kennen, daar zij als echte, onvervalschte dochter van Dordt, dadelijk gereed was den alouden roem van haar stad te helpen handhaven, en zij haar welwillende medewerking toezeide voor den kunstavond, die in Augustus den Congressisten zal worden aangeboden.
| |
| |
Willem Kes, eerst directeur van het Amsterdamsch Orkest uit het Concertgebouw, nu te Glasgow, is eveneens Dordtenaar; zoo ook Van der Linden, directeur der Nederlandsche Opera, Arnold Spoel, talentvol zangonderwijzer en componist en nog vele anderen.
Dordt heeft een uitstekende muziekschool onder directie van den heer Henri Vink, die de leiding van het muzikale gedeelte van bovengemelden kunstavond op zich heeft genomen; het heeft eene bloeiende afdeeling van toonkunst en een kranige orkestvereeniging met den heer Erdelmann tot directeur.
Nog onlangs is de ‘Kindercantate’ van Peter Benoit, door 3500 kinderen op het Tentoonstellingsterrein onder het bevel van bovengenoemden heer met groot succes uitgevoerd. De geestdrift was algemeen en groot. Des winters genieten de Dordtenaars behalve vele concerten, eenmaal 's weeks de uitstekende opvoeringen van de Hollandsche opera.
Het litteraire leven is niet minder ontwikkeld in Dordrecht.
Uit den aard der zaak vertoont zich dit vooral des winters meer in het openbaar.
Het Letterkundig Genootschap ‘Diversa Sed Una’ vergast zijn leden eenige malen op voordrachten van voorname letterkundigen uit Zuid- en Noord-Nederland. Zoo trad eenige jaren geleden de heer Prof. Paul Fredericq in dit genootschap als spreker op.
Dordrecht bezit een zeer bloeiende afdeeling van het Nederlandsch Tooneelverbond, onder Praesidium van Dr H.J. Kiewiet de Jonge, thans eersten voorzitter van de Regelingscommissie voor het Taal- en Letterkundig Congres. Nog onlangs werd de Algemeene Vergadering in deze stad gehouden.
Ten slotte is de stad in 't bezit van een wel niet groote, maar allergezelligste schouwburgzaal, waar des winters door de beste gezelschappen uit Noord- | |
| |
Nederland de beste en ook nieuwste stukken vertoond worden.
Toen hierboven over de vereeniging gesproken werd, die zich ten doel stelt oude gebouwen te sparen en te restaureeren, vergat ik melding te maken van het Museum ‘Oud-Dordt’ op de Groote Hoofdspoort, waar menig overblijfsel van het vroegere Dordrecht bewaard wordt.
De vereeniging ‘Oud-Dordt’, door wier initiatief dit Museum tot stand kwam, is nog van jongen datum. De verzameling dagteekent van het jaar 1894, maar is reeds belangrijk genoeg. In het voorhuis b.v. vindt men een rijke verzameling gevelsteenen, in de bovenzalen van het gebouw oude platen en schilderijen, die betrekking hebben op de geschiedenis van Dordt, wapens, scheepsmodellen, huisraad en wat niet al.
Het museum-gebouw zelf, dat in zijn tegenwoordigen vorm van het jaar 1618 dateert, is een mooi specimen van Renaissance-bouwkunst. De poortdoorgang is een overblijfsel van een oudere poort. Het geheel wordt gekroond door een koepel, waarin men behalve van een uitgebreide verzameling munten en penningen, tevens kan genieten van een allerverrukkelijkst panorama over rivier en stad.
In het museum zal men ook de photo's vinden van het fraaie, antieke vertrek ten huize van den heer G.J. Rijsoorts van Meurs, Voorstraat. De eigenaar van deze mooie kamer is steeds met groote welwillendheid bereid, haar door stadgenoot en vreemdeling te doen bewonderen.
Alles is er volmaakt in de puntjes Zij is manshoog van een fraaie eikenhouten betimmering voorzien; op de vloer fijne matten; het ameublement is eveneens van oud eikenhout en in het midden van het vertrek staat de vierkante, soliede tafel. Onder de hooge schouw, waaraan
| |
| |
een schoorsteenvalletje met de spreuk ‘Oost West, thuis best’, staat de groote bak voor het turfvuur; tegen den met tegels bekleeden muur hangen de koperen beddewarmers en spaarlampen en in 't midden de zwavelstokkenbak. De zware Statenbijbel, met het massieve slot kan men evengoed vinden als een folioexemplaar van Vader Cats, die in geen enkel zeventiende-eeuwsch gezin in Noord-Nederland mocht ontbreken.
Het Vendel op Oud-Dordt.
Een bezoek aan de Groote kerk kunnen wij iederen vreemdeling ten zeerste aanbevelen. Het inwendige van dit prachtige gebouw maakt een diepen indruk. De koorbanken van Jan Terween, vervaardigd in 1530 tot 1541, zijn beroemd. Zij vertoonen het fijnste en smaakvolste houtsnijwerk. Niet minder kunstwaarde heeft
| |
| |
het geel koperen hek, stijl rococo, dat de afsluiting van het koor vormt en vervaardigd is in 1740 door Adriaan Krans. De fraaie predikstoel met marmeren beeldhouwwerk is gemaakt door Asmus Franen en de bekroning van het klankbord door Gerrit de Wael.
Dit artikel zou niet voltooid zijn, wanneer er ten slotte niet het een en ander gezegd werd over de Dordtsche tentoonstelling. We moeten echter kort zijn en verwijzen naar de fraai verluchte reclameboekjbs uitgegeven door de heeren Morks en Geuze te Dordrecht.
Dit willen wij er evenwel van mededeelen, voor hen, die soms zulk een boekske niet machtig konden worden, dat zij in alle opzichten een bezoek waardig is. Zoowel de tentoonstelling van Nieuwe Nijverheid als Oud - Dordt met zijn kranig vendel en met de daaraan verbonden expositie van Oude Kunst zullen den bezoeker menig genotvol oogenblik schenken. Reeds nu heeft het aantal betalende bezoekers bijna het getal 100,000 bereikt, wat voor een stad als Dordt werkelijk geen kleinigheid is.
Het uitvoerend comité is dan ook dapper in de weer door allerlei feesten, concerten, wedstrijden, om het leven in de brouwerij gaande te houden. Ook de lectuur van het stuk in ‘Neerlandia’, van de maand Juli, kunnen
| |
| |
wij iedereen, die belang stelt in de tentoonstelling, ten zeerste aanraden.
En nu zou ik nog heel veel kunnen vertellen over Dordrecht, want ik ben bij lange na nog niet uitgepraat. Ik zou u nog een tocht met een boot van Fop Smit kunnen beschrijven, eene wandeling over het eiland; ik zou nog heel veel kunnen verhalen van dien mooien toren en die oude kerk; kunnen spreken over het eigenaardig dialekt van het volk, over de knappe boerenmeisjes, die met marktdag de stad bezoeken.
Beierlandsch costuum.
Daar komt echter niets meer van in. Indien gij de heerlijkheden van een tochtje per boot wilt ondervinden, indien gij de mooie oude stad wilt bewonderen, en geheel en al wilt geraken onder de bekoring van haar eigenaardig en eenig schoon, kom dan zelf naar Dordt.
Duizendmaal sterker zult gij dan de aandoeningen ondervinden, die ik slechts zwak en in geringe mate bij u trachtte op te wekken.
Kom vooral van 23 tot 26 Augustus, wanneer Zuid en Noord in Dordrecht hun groot verbroederingsfeest zullen vieren!
Joh. van Beverwijck.
|
|