in tegenovergestelden zin; zoodat, in den loop van éen jaar, die twee punten van 61",9 tot elkander naderen; over 3400 jaar zal het perihelium met het lenteeveningspunt samenvallen.
De natuurlijke aanvang van het zonnejaar is het tijdstip van eene evening of van een zonnestilstand. Voor het noordelijk halfrond, dat toch het voornaamste en het meest bevolkt is, ware de lenteevening heel en al aangeduid.
Wellicht zal men eersdaags, om niet te veel met de bestaande gewoonten af te breken, het jaar doen aan vangen met den winterzonnestilstand, die nu invalt den 22 December of daaromtrent: den 1 Januari zou alsdan 10 dagen vroeger komen. In alle geval is het moeilijk te begrijpen waarom, na de verschillende wisselvalligheden waaraan het begin des jaars in den loop der eeuwen is onderworpen geweest, men nog is teruggekeerd tot die verouderde overlevering van Julius Cesar, die het aldus had geschikt omdat het jaar 46 onzer tijdrekening, wanneer hij zijn kalender heeft ingevoerd, de nieuwe maan een tiental dagen na het wintersolstitium viel.
Nu nog een woord over het inlasschen der schrikkeljaren.
De gemiddelde waarde van het zonnejaar of tropisch jaar, dit is de tijdruimte van de eene lenteevening tot de andere, is 365, 2422166 gemiddelde zonnedagen, of 365d5u48m47s,57. In den Juliaanschen kalender rekent men 365d,25 met om de vier jaar een schrikkeljaar te nemen van 366 dagen; die waarde is dus te groot van 0d,0077834, hetgeen een verschil geeft van 1 dag na 128 jaren, of iets meer dan 3 dagen na 400 jaar.
Volgens de Gregoriaansche tijdrekening worden op 400 jaar 3 schrikkeljaren weggelaten; zoo telt het Gregoriaansch jaar, 365d of 365,2425 dagen, Die waarde is nog wat te groot; doch het verschil bedraagt slechts 0d,0002834, en maakt alleen een dag uit na ruim 3500 jaren.
Die uitkomst is stellig zeer bevredigend; en het vaststellen der schrikkeljaren is zeer eenvoudig. Doch, zoo men wil kan