| |
| |
| |
Nederlandsch congres te Antwerpen.
Al hadden de Nederlandsche taal- en letterkundige Congressen, waarvan liet XXIIIe van 23n tot 26n Augustus jl. in de Scheldestad plaats had, geen ander gevolg dan het warm houden van ons zelfstandigheidsgevoel en het versterken van den hand tusschen de verschillende deelen van den éenen Nederlandschen stam. - den innigen band tusschen al de oorden, waar zich Nederlandsche zonen bevinden, sprekende éene taal, zingend éenzelfde lied, - dan reeds ware hunne rol grootsch genoeg om alle sympathie te wekken. Maar ook 's volks belang werd hier in 't oog gehouden, o.a. bij de quaestie van eene Nederlandsche Hoogeschool in Zuid-Nederland. En ook de Nederlandsche kunst werd gehuldigd in hare meest concrete uitingen: muziek en tooneel, namelijk door de uitvoering van Nederlandsche muzikale scheppingen en door de vertolking van Rodenbach's Gudrun. En dus zal het jongste Congres goede herinneringen nalaten - en misschien ook goede vruchten dragen.
Het gevoel van zelfstandigheid en van broederlijke eendracht, - het gaf zich - onvermijdelijk - lucht, bij de ontvangst der congresleden ten stadhuize, in de hartelijke welkomrede van Antwerpens burgemeester, in de antwoorden van de vertegenwoordigers van Noord-Nederland, Transvaal en België, in het opwekkende woord van dichter Schaepman: ‘Zij zullen het niet hebben, het kleine Nederland!’
| |
| |
Het gaf zich, krachtiger, lucht in de openingsrede van Dr. Max Rooses: een kernig pleidooi voor ons recht op eigen beslaan, ons recht op eigen taal.
De redenaar herinnerde het roemrijk verleden van ons vrijheidslievend volk, somde eenige luidklinkende namen op van onze kunstenaars, geleerden en schrijvers, en vatte daarin de hoedanigheden samen die onze vaderen kenmerkten en den plicht die op ons rust, om er op te waken, dat die kenmerken niet worden uitgewischt, - niet door te pochen op Wat wij waren, maar door hoogachting af te dwingen voor wat wij zijn.
Liefde voor en beoefening van de taal is - hoe dikwijls hoorden wij het tegenovergestelde beweren! -geen afzondering in den strijd op economisch gebied.
‘Het is het begrip van recht en plicht aankweeken en onderhouden bij een volk, het te overtuigen dat het zich geen vernedering of verdrukking mag laten welgevallen, onverschillig of stoffelijk voor- of nadeel voortvloeie uit dezen wederstand. En de taal immers is en zal altijd blijven het werktuig der ontwikkeling van den mensch. De moedertaal is de natuurlijk aangeduide vorm waarin hij kennis opdoet, denkt en zijne gedachten uit; hem dwingen een anderen vorm in plaats van dezen aan te nemen is niet alleen zijn recht krenken, het is zijne ontwikkeling belemmeren. Wie zijne taal niet leert kennen naar behooren, verarmt zijn geest; wie eene andere taal beoefent dan die van zijn volk, blijft zonder invloed op zijne medeburgers. Met de eerbiediging onzer taal staat de zedelijke verheffing van ons volk, met het verspreiden harer kennis, zijne verstandelijke opbeuring in nauw verband.
‘In onze dagen van democratische hervorming dringt zich meer dan vroeger eene zorgvuldige beoefening der taal op. Meer en meer worden mannen uit het volk geroepen om hunne denkbeelden voor hunne makkers in openbare vergaderingen uit te spreken en te verdedigen. Het is in hun en in aller voordeel, dat zij helder denken en hunne meening duidelijk uiteenzetten; het is een punt van eer voor ons allen, dat in onze openbare vergaderingen eene taal gesproken worde, die noch den spreker noch den aanhoorder doe blozen.
‘De tijden zijn voorbij toen men dacht en zegde: Een volk kent zijne moedertaal van zelf en hoeft ze niet in de school te leeren. Maar de tijd is niet gekomen waarop wij zeggen mogen: De Nederlander | |
| |
kent zijne taal. Integendeel; alles bijeengenomen, is er geen volk in de wereld - van Zuid-Nederland althans gesproken en om van Zuid-Afrika te zwijgen - dat zijne taal zoo weinig kent als het onze. Daarin ligt eene oorzaak van verachterdheid, een hinderpaal tot toenadering der klassen, waarvan de hoogere zich schaamt eene zoo weinig beschaafde taal te spreken als die, welke klinkt uit den mond van het volk. Wie bijdraagt tot het verdwijnen van dien toestand verricht geen werk van liefhebberij, maar van het hoogste nut.’
Deze waarheid is ook eene waarheid - en meer: eene hulde - voor het Willems-Fonds.
Ten slotte onderzocht de redenaar wat er dient gedaan om meer belangstelling te verkrijgen in wederzijdschen arbeid.
‘Meer bekendheid met elkander moet het middel wezen om meer genegenheid te kweeken: onbekend heeft al te veel onbemind gemaakf. Dit geldt hier niet enkel voor de voortbrengselen van taal en letterkunde, die aan beide zijden onzer grenzen dienen verspreid te worden en die ons geestesleven meer gemeenschappelijk moeten maken. Onze mannen van wetenschap zouden door schrift en woord hunne kennis aan beide zijden der grenzen kunnen verspreiden; wat onze kunstenaren voortbrengen zou als gemeen goed dienen beschouwd en behandeld te worden. Onze tooneelschrijvers en onze tooneelspelers moeten zich ten Noorden evenzeer als ten Zuiden der grens thuis gevoelen; de muziek onzer componisten moet weerklinken in concert- en schouwburgzalen van hier en van ginder; de werken onzer schilders en beeldhouwers moeten onthaald worden in de tentoonstellingen en in de museums, als uitingen van den kunstzin der kinderen van den huize,... zonen van het groote Nederland, een van taal en een van zin.’
Ditzelfde verlangen tot eendrachtig samengaan sprak ook uit het ter algemeene kennis brengen, door den heer H. Meert, van het bestaan en den werkkring van het Algemeen Nederlandsch Verbond, een genootschap, dat gesticht werd tot handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal, tot behartiging van de stoffelijke en zedelijke belangen van den Nederlandschen stam, overal waar zijn invloed reikt.
Niet alleen wordt onze taal gesproken en beoefend door | |
| |
volken, welke reeds op den weg der beschaving een voornaam eind weegs hebben afgelegd; maar zij is, na het Engelsch, de meesl verspreide taal in die landen, waar de scheepvaart zich voordoet.
Behalve de Noor J-Nederlanders, de Vlamingen uit Zuid-Nederland en Noord-Frankrijk, behooren tot den Nederlandschen stam, zij die de Kaap koloniseerden: de Afrikaners of Boeren, over Zuid-Afrika verspreid: in de Kaapkolonie, Natal, Oranje-Vrijstaat, de Zuidafrikaansche Republiek, Swazieland, Bechuanaland, Massonaland, Damaraland. Namaqualand, de volksplanting van Humpata in Portugeesch Angola (Afrika's Westkust). Het Nederlandsch is de voornaamste Europeesche taal van Afrika, zoo voornaam, dat ze daar reeds sedert 300 jaar is ingeburgerd en dat Zoeloe's en Kaffers op de Antwerpsche tentoonstelling haar spraken en haar de Afrikaansche taal noemden. En dan Belgisch Congo, Nederlandsch Guyana, de Nederlandsche kolonies in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika - Chicago, San Francisco, Paterson, 't nieuwe station Friesland in Minnesota, ook Texas - waar men zelfs vele Nederlandsche dagbladen lelt.
't Nederlandsch is de bestuurlijke taal van dertig millioen menschen in de rijkste kolonie der wereld, Nederlandsch Oost-Indië.
Groot-Nederland strekt zich ver uit!
In Japan is het Nederlandsch de Europeesche taal welke er het meest geěerbiedigd wordt. Het bewijs? Toen onlangs tusschen Japan en de twee voornaamste mogendheden van westelijk Europa, Frankrijk en Engeland, verdragen werden gesloten, drukte 't Japansch Staatsbestuur den wensch uit, dat de geschriften niet alleen in 't Japansch en in de taal der landen, waarmee men het verdrag aanging, maar tevens in 't Nederlandsch zouden worden opgesleld.
Het is dus van belang dat een sterke band tot stand kome tusschen al de leden van het Nederlandsche huisgezin. Van daar het Algemeen Verbond.
| |
| |
Binnen den kring van de werkzaamheden van 't genootschap vallen:
Het bevorderen van kolonisatie in Zuid-Afrika of elders, waar die kolonisatie den eigen stam versterkt.
Het stichten of begunstigen van Nederlandsche leesbibliotheken in Zuid-Afrika, of elders, waar zulks doelmatig geacht wordt.
Het verleenen van studiebeurzen aan Zuidafrikaansche of andere Nederlandsche jongelieden, om te studeeren aan de Nederlandsche hoogescholen.
Het ondersteunen van den Nederlandschen boekhandel overal, waar het doelmatig geschieden kan.
Het verkrijgen, van de Hollandsche en Belgische Regeering, van een posttarief gelijk aan het binnenlandsche.
Het samenwerken met de Kamers van Koophandel en andere daartoe geroepen lichamen om te verkrijgen: de aanstelling van consuls in alle havensteden van de wereld; desnoods voor beide Rijken dezelfde personen, geboren Zuid- of Noord- of andere Nederlanders; van de Zuidnederlanders zou kennis van de Nederlandsche taal geëischt worden.
Ten slotte zal binnen den kring van de werkzaamheden van 't genootschap vallen alles, wat geacht wordt het belang van den Nederlandschen stam te kunnen bevorderen.
Het betaamt dus iederen Nederlander - Hollander, Vlaming, Zuidafrikaan van Nederlandsche bloede - het genootschap in zijn streven te steunen.
Begunstigers betalen in eens ten minste 100 fr.
Beschermende leden betalen eene jaarlijksche bijdrage van ten minste 10 fr.
Leden betalen eene jaarlijksche bijdrage van ten minste 2,50 fr.
De leden ontvangen het maandschrift Neerlandici, waarin, behalve gewone letterkunde - novellen, romans, gedichten - stukken opgenomen worden, handelende over het leven en het streven van den Nederlandschen stam over de wereld, de Nederlandsche belangen in de uitgebreidste opvatting.
Werd aldus geijverd voor het behoud en de verbreiding, in al de vertakkingen van Groot-Nederland, van onze taal, die | |
| |
Dr. Schaepman in een geestdriftig zegelied bezong - naar aanleiding van eene hulde aan Vondel, ‘s lands hoogsten poëet, - ook de loutering, het gemakkelijker aanleeren en de vereenvoudiging van onze taal werden - zij het dan ook met een beknopt woord -aangeroerd. Niemand minder dan Jan van Ryswyck handelde over beschaafde uitspraak, terwijl de heer Frans Van den Weghe aantoonde, dat de leeraar en de onderwijzer aan onze beweging een grooten dienst zullen bewijzen, indien zij waken over eene sierlijke uitspraak, zoo buiten als binnen de school. De heer Jan Wannijn beval de Gouinmethode bij het onderwijs aan, ten einde de vreemdelingen, bepaaldelijk de Walen, het aanleeren van het Nederlandsch te vergemakkelijken. En de heer P.H. Mulder leidde het vraagstuk Vereenvoudiging der Spelling in, dat stoffelijker wijze tot geen grondig debat aanleiding kon geven en naast knappe verdedigers taaie bestrijders telde.
De lezer hoorde van de zaak wel gewag maken. Weet hij ook waarin de vereenvoudigingen beslaan, uitgaande van de Vereniging, die naar aanleiding van Dr. Kollewyn's voorstellen tot stand gekomen is? En zoo niet, mag ik er hem, beknopt, eenige opsommen?
De o zou - evenals de a en u - op 't eind van eene lettergreep nooit verdubbeld worden: dus zó: hoge bomen, rode holen. - Ook de e zou enkel geschreven worden, behalve op 't einde van een woord en in eenlettergrepige woorden en de daaruit voorigekomen afleidingen en samenstellingen: bleken, delen, lelik, rede, demoed; maar dominee, zee, mee, wee, twee, en zeeschip, meegeven, weemoed, tweede.
In open lettergrepen en op 't einde van bastaardwoorden zou men ie schrijven: Junie, Julie, olie, olieën, fabriekant, jezwieties.
Waar een toonlooze klinker uitgesproken wordt, zou men hem in 't schrift weergeven: dageliks, mogelik.
De stomme ch en de stomme h zouden vervallen: een vals mens, een Frans visser, de Hollandse jongen; tans, nochtans, tee.
| |
| |
Ph zou f worden: fotografie, geografiese namen in alfabetiese orde.
Waar men algemeen in de beschaafde uitspraak geen n of s als tussenletter in samenstellingen hoort, zou men er ook geen schrijven: zedeleer, hondehok, oorlogschip, enigzins.
Buigingsuitgangen en onderscheid tusschen mannelik en vrouwelik geslacht zouden vervallen. En men zou schrijven, genitieven en datieven ter zijde latende: de leuning van deze oude stoel; zet mijn oude stoel in de donkerste hoek van de grote tuin.
Ik zeide het reeds: de quaestie is enkel aangeraakt, niet opgelost geworden. En men heeft in het niet grondig behandelen daarvan aanleiding gevonden om te verzoeken, dat de bestendige commissie voortaan onder de opgegeven vraagstukken eene beperkte keuze doe van onderwerpen, die van aard zijn om belangrijke besprekingen uit te lokken, en die onderwerpen dan, uitvoeriger dan nu toegelicht, tijdig aan de deelnemers te zenden. Dit zal reeds zoo geschieden bij het volgend Congres, dat te Dordrecht zal gehouden worden. Tevens zal worden onderzocht of de afdeelingen dienen afgeschaft of op andere wijze ingedeeld te worden.
Een zeer belangrijk vraagstuk was: Eene Nederlandsche Hoogeschool in Zuid-Nederland, ingeleid door den heer Pol de Mont. De spreker zeide het te recht: zoolang, in ons land, zij die weten uitsluitend zullen weten in en door het Fransch, terwijl degenen, die van al dat hooger weten verstoken zijn, uitsluitend hun plaatselijk dialect blijven spreken, zonder dat er wrijving en omgang mogelijk zij met meer beschaafden - welke hunne grootere beschaving kunnen mededeelen aan de massa in de taal van de massa - zal ons volk geen cultuurvolk zijn.
Van de Universiteit alleen, niet van lager of middelbaar onderwijs, niet van een letterkundig genootschap of eene | |
| |
Academie, gaat de invloed uit, die eene natie stempelt tot datgene wat zij is.
Is die Universiteit Fransch in een Nederlandsch gewest, dan moet en zal de invloed van de richtende standen zoo niet een verderfelijke, dan toch een uiterst geringe wezen.
De beste krachten immers - of althans een goed deel van de beste krachten onzer ontwikkelde jongelingschap gaan voor onze nationale letteren, gaan voor de opheffing van ons volk te eenen male verloren. Is het gewaagd te veronderstellen, dat Vlaamsch geboren jonge mannen als Giraud, Eeckhoudt, de Molder, Emile Verhaeren, Van Lerberghe, Maurice Maeterlinck, Georges Rodenbach - die thans hunne gedichten en fantazieën scheppen in het Fransch - in meer normale voorwaarden, onder den invloed van een op natuurlijke en logische grondslagen ingericht middelbaar en hooger onderwijs, onze eigen letteren zouden hebben versterkt en verrijkt met de vruchten van hunnen geest? En wat waar is voor de letterkunde is waar voor de wetenschap, is waar voor de algeheele ontwikkeling van het volk.
De vergadering nam dan ook het volgende besluit:
Het Congres, ten volle overtuigd, dat het eenige middel om het Vlaamsche volk, in zijn geheel beschouwd, eerlang te verheffen tot den rang van cultuurvolk, is, het deelachtig te maken, in eigen taal, aan al de weldaden van het hooger onderwijs, erkent de noodzakelijkheid dat, in eene onzer grootere Vlaamsche steden, eene in al hare faculteiten Nederlandsche Universiteit besta.
Het is den voorsteller onverschillig of er eene volledig nieuwe Hoogeschool worde gesticht, dan wel of er aan het onderwijs in bestaande Universiteiten wijzigingen gebracht worden.
Eene commissie werd benoemd, waarvan de leden zich zullen belasten met de studie der princiepsquaestie en het onderzoek van de middelen tot uitvoering, en, zoo noodig, eene propagandabeweging ten gunste van dit princiep zullen op touw zetten.
| |
| |
Op voorstel van Mr. L. Willems werd bij de motie van den heer de Mont de volgende paragraaf gevoegd:
In afwachting dat de door het Congres aangestelde commissie haar verslag uitbrenge, drukt het Nederlandsch Congres den wensch uit, dat die commissie zich wende tot de Vlaamsche volksvertegenwoordigers, om hen te verzoeken een wetsvoorstel neer te leggen, bepalende, dat voortaan aan de Universiteit te Gent, in alle faculteiten, buiten de speciale scholen (Ponts et Chaussées, enz) geen hoogleeraar meer aangesteld worde, zonder dat hij eerst een bewijs heeft geleverd dat hij desnoods de hem toevertrouwde leergangen in 't Nederlandsch zou kunnen doceeren.
De heer Willems wendde zich tot den heer Van der Linden - aan wien wij eene wet over het verplicht aanleeren van 't Nederlandsch voor de notarissen hebben te danken - om hem te vragen of het voorstel rechtvaardig is en of hij het met zijne collega's zou willen bespreken en er een woordje voor zeggen.
De heer Van der Linden verklaarde dat de rechtvaardigheid van het voorstel voor hem geen twijfel lijdt en nam de verplichting op zich het bij zijne collega's te verdedigen.
Van de trapsgewijze vervlaamsching van het hooger onderwijs in eene bestaande Universileit - eene lang gevoelde behoefte en een lang uitgedrukte wensch, de noodzakelijke bekroning van de wet van 1883 over het gebruik van liet Nederlandsch bij het middelbaar onderwijs - verwachten wij, uit een practisch standpunt beschouwd, meer dan van het stichten uit eene nieuwe Hoogeschool.
Maar het voorstel van den heer Willems schijnt het vervlaamschen der Gentsche Universiteit te verdagen tot het oogenblik, waarop al de thans doceerende Vlaamsch-onkundige hoogleeraars zullen vervangen zijn door professoren, die zullen hebben bewezen - op welke wijze werd niet uiteengezet - dat zij hunnen leergang in 't Nederlandsch kunnen geven.
Kan er niet dadelijk voordeel getrokken worden uit de bekendheid der hoogleeraars met de Nederlandsche taal? Men | |
| |
ridite b.v. facultatieve leergangen in 't Nederlandsch in. Men doe een practisclien leergang geven in den aard van dengene dien Prof. Fredericq heeft ingericht voor de Nederlandsche geschiedenis en Prof. Mac Leod voor de plantenkunde. Men eische dat. na alle vier of vijf gewone lessen, een beknopte inhoud van het gezegde in het Nederlandsch worde medegedeeld. Men doe de ondervragingen in 't Nederlandsch plaats hebben, enz. Op die wijze zou de regeering in de onmogelijkheid worden gesteld iemand als hoogleeraar te benoemen, die gemakkelijker zou kunnen beweren dan bewijzen dat hij desnoods, in eene niet te voorziene toekomst, zijn’ leerlang in 't Nederlandsch zou geven.
Ten slotte zullen wij nog eenige wenschen vermelden, in de afdeelingen geformuleerd.
In de eerste (Nederlandsche taal- en letterkunde) werd besloten dat aan den Minister van binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs zal gevraagd worden, zoo spoedig mogelijk de officieele lijst uit te vaardigen van de namen der gemeenten, en als grondslag aan te nemen het verslag, dat de officieele commissie ad hoc, in 1886 benoemd, daarover in 1895 uitbracht.
In de tweede (Nederlandsche geschiedenis en oudheidkunde) werd de wensch uitgedrukt dat, te zelfder tijd dat het beroepsonderwijs uitgebreid worde, kunstscholen ingericht worden in verschillende Vlaamsche steden, om de oude Vlaamsche kunst op de hedendaagsche nijverheid toe te passen en al zoo aan beide een nieuwen bloei te geven, en dat verdienstvolle verzamelingen van voorwerpen der verschillende nijverheden worden aangelegd, om de vordering aan te wijzen, welke uit de toepassing der kunst kan spruiten.
Daar werd ook gewenscht dat aan het Staatsbestuur verzocht worde eene speciale commissie te benoemen, om tot het samenstellen en uitgeven van eene historische taalkaart te geraken.
| |
| |
Hernieuwd werd het voorstel, reeds in 1869 te Leuven door Julius Vuylsteke gedaan, om eene commissie te benoemen, waaraan de taak zal worden opgedragen een historischen atlas der Nederlanden te bewerken, voor schoolgebruik geschikt, en voorzien van de onpartijdige aanhaling van de voornaamste feiten, gebeurtenissen en staatsinstellingen.
In de derde afdeeling (Nederlandsch tooneel, muziek en boekhandel) werd de uitbreiding gewenscht van het tooneelonderwijs in Zuid-Nederland, door het toevoegen van eene tooneelschool aan de bestaande declamatieklassen; werden wijzigingen voorgesteld aan de samenstelling van het Leescomiteit en het toekennen van tooneelpremiën; werd de toetreding van Nederland gewenscht tot de Berner-conventie van September 1886 aangaande de schrijversrechten, en werd, op voorstel namelijk van Julius Sabbe, de volgende motie aangenomen, die in de algemeene vergadering op geestdriftige toejuichingen werd onthaald:
Het Nederlandsch taal- en letterkundig Congres, te Antwerpen vergaderd, in de stad, waar de Vlaamsche Muziekschool, onder de leiding van Peter Benoit, is gevestigd, neemt de vrijheid den heer Minister van schoone kunsten en den Belgischen Staat eerbiedig dringend te verzoeken, de verheffing van hooger genoemde school tot Conservatorium van den Staat voor de Nederlandsche toonkunde, onder de gansch overwegende en liefst uitsluitende leiding van den grooten Vlaamschen meester voornoemd, wel te willen beslissen, in verwezenlijking van lang en algemeen gevormde wenschen, van dagelijks meer gevoelde behoeften, en van uitdrukkelijke beloften, die onlangs nog openbaar en zoo goed als in naam van den Staat werden gedaan.
P.A.
|
|