| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Hel opera-seizoen is nauwelijks voorbij of de heer Van der Linden begint reeds plannen te maken om zijn zwaar beproefde inrichting op de been te helpen tegen het volgende najaar.
In een brochure verdedigt hij haar recht van bestaan, en ter verkrijging van een waarborgkapitaal komt hij met een loterij-voorstel voor den dag.
Er zullen 100 doorloopendc abonnementen op een der eerste rangen worden verloot.
De loterij bestaat uit 100 serieën van 250 loten, waarvan de prijs op 1 gulden is gesteld en waarvan de trekking zal plaats hebben in de eerste helft van Augustus, ten overstaan van een notaris.
Dit waarborgfonds, waarvoor reeds eenig kapitaal gevonden is, zal strekken om te voorkomen, dat de leden van het Operagezelschap, uit gemis van vertrouwen in de onderneming, elders verbintenissen zoeken.
Verder heeft de heer Van der Linden nog de vorming van een reservefonds op het oog, welk fonds het karakter eener borgstelling zal dragen ten overstaan der leden van het gezelschap en der abonnés.
Nu er door tooneel en opera geen tijd meer in beslag wordt genomen, is er weer plaats gekomen voor algemeene vergaderingen en congressen. Daaronder had men hier de 26ste algemeene vergadering van het Tooneelverbond, de algemeene vergadering der Nederlandsche toonkunstenaren, een belang- | |
| |
rijk Landhuishoudkundig Congres te Sneek en de algemeene vergadering der Nederi. Zuid-Afrikaansche vereening.
Bij deze algeineene vergaderingen, die in meer beperkten kring bekend zijn, sluit zich nog aan de vergadering der Nederlandsche Maatschappij van letterkunde.
Tot de in ruimer kring bekend zijnde vergaderingen, behooren de jaarlijksche van Toonkunst. De reden daarvan is waarschijnlijk, dat zij zoo schitterend worden gevierd. Ditmaal had Haarlem de beurt. Onder de solisten was een Zuid-Nederlander: Edmond Duquesne, leerling van den heer Demest, die voor twee jaren bij het jaarfeest te Utrecht, zooveel bijval genoot met zijn partij in ‘Les Béatitudes' van Cesar Franck.
Rotterdam had talrijke vergaderingen van geheel anderen aard. De stakende bootwerkers hielden eiken dag bijeenkomsten. het ging er rauw aan toe. Politie, schutterij en leger trachtten de orde te handhaven; samenscholingen van meer dan vijf personen werden niet geduld.
De vrouwen der bootwerkers kwamen voor hunne mans op. Zij vielen den burgemeester meermalen lastig en belegden vergaderingen in een zaaltje te Katendrecht in de nabijheid van Rotterdam, aan de overzijde der Maas gelegen.
Ziehier een beschrijving, mededeeling van iemand, die zulk een vergadering bijwoonde:
Het bestuur werd gevormd door 3 vrouwen, die op een biljart hadden plaats genomen. Hare gezichten, vuurrood, barstten bijna onder het strakgespannen, glimmende vel. De presidente voerde het woord met krijschende, valsche stem; stevig vloekend, en met heftige, woeste bewegingen van het lichaam, waardoor hare rokken haar van het lijf zakten, balde zij de vuisten. De vergadering gilde onder vloeken en vuistenballen: ‘staken, staken.’
Louise Michel, die den 31sten Mei j.I. te Amsterdam sprak | |
| |
in het Paleis voor Volksvlijt, zeide, dat de werkstaking der Rotterdamsche bootwerkers serieus was, omdat de vrouwen zich er mede bemoeid hadden.
Louise Michel heeft hooge illusiën van de kracht der vrouw: alleen die zaak was ernstig, waarin zich de vrouw mengde. Of zij evenwel de bootwerkersvrouwen als voorbeeld had gesteld, indien zij hare vergaderingen had bijgewoond, betwijfel ik zeer.
De Fransche anarchiste is een vrouw van onmiskenbaar talent; trots haar gevorderden leeftijd verdedigt zij met gloed hare beginselen. Zij spreekt zeer vloeiend in dichterlijke taal en onvermoeid.
Doch haar persoonlijkheid is geenszins aantrekkelijk.
Domela Nieuwenhuis, die eveneens in het Fransch sprak, zeide in zijn openingsrede:
‘Wij zijn veel aan Frankrijk verplicht.’ Als hij met dat wij de socialisten bedoelde, kan dat wel waar zijn.
Verder zei hij, dat men steeds had geluisterd naar het kraaien van den Gallischen haan en dat men nog steeds naar de zijde van Frankrijk zag. (Helaas al te waar!)
De socialist Cornelissen gaf in hoofdzaak in de Nedcrlandsche taal weer, wat de roods maagd (naam die men L.M. te Parijs wel geeft) gezegd had.
Zij heeft nog achtereenvolgens gesproken te Haarlem, 's Gravenhage, Rotterdam, Koog a/d Zaan en Sneek.
In een ‘Haagsch beschuitje’ in het Familieblad (een spotvogel noemde het eens ‘supplement op de kindercourant’) las men over Nicolaï:
‘ Een directeur, die in zijne school voor den lessenaar de maat sloeg, steeds streng en kloek maat hield en toch met zijn leerlingen goede maatjes bleef. ’
Die geestigheid moet Johan Gram's pen ontvloeid zijn. Of het volgende dezelfde pen ontschoot? (Ik meen het ook gelezen | |
| |
te hebben in zoo'n Haagsch beschuitje) ‘Armenzorg, die alles doet om hare armen te verzorgen.’
Mogelijk is dit een waarheid voor zooverre het Armenzorg in den Haag betreft. Evenwel de philanlhropische inrichtingen op dat gebied te Amsterdam hebben zich niet bijzonder bemind gemaakt in den laatsten tijd.
Groot was de verontwaardiging, loen vernomen werd, dat een jeugdige moeder, die met haar meisje van 8 jaar in kommervolle omstandigheden verkeerde, door de philanthropische instellingen te Amsterdam was afgewezen.
De honderden, die de vereenigingen toevloeien zijn alleen bestemd voor fatsoenlijk gehuwde moeders; een penning was zelfs te goed voor de jonge vrouw, op wier levenswandel niets aan te merken viel.
Slachtoffer van een lichtmis, slachtoffer ook van de wet, die de verwoesters van zoovele jonge levens beschermt, had ze geworsteld om het gebrek te ontvlieden, had ze gekampt tegen het veroordeel der maatschappij, die zulk een vrouw brandmerkt als een gevallene. De strijd niet vol kunnende houden, had zij hulp gezocht en na overal te zijn afgewezen, wierp ze zich met haar kindje aan zich gebonden op een donkeren winteravond in het IJ.
Toen ze later in het ziekenhuis weer tot bewustzijn gekomen was, kwam de justitie en bracht haar op de bank der beschuldigden.
Niettegenstaande haar groot leed, kreeg zij nog 8 dagen; de eisch was drie maanden.
Maar haar advocaat. Mr Lambrechts Hurrelbrinck is een man, die het hart op de rechte plaats heeft. In een boekje: Wanhoop en Misdaad, dat hij ten voordeele der ongelukkige uitgeeft, en dat ik hoop ook in Zuid-Nederland veel gekocht zal worden, zegt hij: ‘Zij zal die straf NIET ondergaan.’ Zijn hoop is gevestigd op de koningin-regentes. Haar heeft hij gratie verzocht.
Schande zou het zijn, zoo die straf werd voltrokken aan een | |
| |
zoo zwaar beproefde, terwijl de ellendeling, op wien grooter schuld rust, vrijloopt en misschien voortgaat levens te verwoesten.
De dames, die zoo openlijk uitschreeuwen te werken voor de belangen der vrouw, hadden in boven omschreven feit een schoone aanleiding kunnen vinden, om te handelen; om op te komen tegen het wetsartikel, zoo misplaatst in het wetboek van een volk, dat zich een beschaafde natie noemt.
Zij hebben die aanleiding evenwel over het hoofd gezien; de kieswet in de 2e Kamer ging haar meer ter harte. Zij heetten te strijden voor de belangen der vrouw; zij ijveren evenwel om van zich te doen spreken.
Primo September zal weer een blad verschijnen, gewijd aan de belangen der vrouw.
Het zal uilgaan van een commissie, die ijvert voor de Vrouwen-beweging. Het is te hopen, dat het iets uitwerkt, want bijzondere resultaten zijn noch gezien van de Vrouwen-Vereenigingen, noch van hare organen.
De liedertafel ‘Haagsch Mannenkoor’ zal deelnemen aan den nalionalen en internationalen zangweclstrijd op 13 Septe Brussel.
Naast dit nieuwsje uit de muziekwereld nog een paar op litterair gebied.
De firma Jac. Dusseau te Amsterdam heeft het geïllustreerde blad, dat zij te Kaapstad uitgeeft, ook voor Nederland verkrijgbaar gesteld tegen f 5,50 bij vooruitbetaling.
Couperus is verschenen met Hooge Troeven, dat hij, evenals zijn nog kort geleden uitgegeven Wereldvrede, een vervolg noemt op Majesteit.
Couperus is artist; hij weet de innigste zieletoestanden meesterlijk weer te geven. Die zachte en zoete beroeringen der ziel, wie beschrijft ze als hij?
Maar zijn taal is nog geen goed Nederlandsch. Leelijke zinnen | |
| |
als: ‘Maar ik beloof en beloof mijn belofte te zullen pogen te houden,’ in Extase. III van hoofdstuk III, leest men ook nog wel in zijn nieuwe werken. Zijn voorliefde voor basterdwoorden is nog groot.
Dr G. Hulsman zegt, in de Januari-, Februari- en Maart-afleveringen van Stemmen voor Waarheid en Vrede, sprekende over Couperus: ‘Gaarne zouden wij zoo eens op Couperus willen schelden, en willen zeggen, dat wij hem niet kunnen zien op zijn portret in llluzie, met dat coquette fhnveelen colbertje, dat wij de brillantine van zijn snor en de lait d'lris zijner pas geschoren wangen, en de rimmeltjes en de violette de Parme en de mille fleurs zijner satijnen zakdoekjes niet mogen rieken, dat wij walgen van de exsudaten van zijn lymphatisch gestel; dat wij met een glimlach kijken naar de agaten nagels zijner Madonna Antoniis handen; dat wij een weerzin hebben tegen de gardenia's en gloxinia's in het knoopsgat van zijn feestrok; dat wij ons onwel gevoelen aan zijn maaltijd van ortolanen en chaufroids van leeuwerikken, van zijn mille-feuille-taart en gateau Henri IV, van zijn Cantemerle en Chambertin; dat wij ons benauwd gevoelen op zijn divan, onder zijn ar alia,in het licht van bougies en kroonluchters, in het gezelschap van zijn dames du demi monde; dat wij onze stem moeten voileeren om hem niet te agaceeren, door hem te taquineeren met al zijn vriendinnetjes, die hun wulpsche hoofdjes getooid hebben met tiara's, aigrettes en rivières, en hun zondig hartje verscholen hebben in broché-satijn, ja zelfs in vieux-rose-broché met zijn tantes die minaudeeren en met zijn nichtjes, die zich décolleteeren, opdat men ze kan lanceeren in de maatschappij, waar zij in morbide fragiliteit en intens sensitivisme cotillons en lanciers dansen’.
Elders heet het zeer waardeerend; ‘Mag Ilelène Swarth, als eene wel wat sentimenteele, maar toch zeer dichterlijke Semiramis zitten op de konninginnetroon, Couperus is de oppermaarschalk, die de eere van het land ophoudt, en voor wien de geletterde troepen mogen defileeren. O, een lange stoet, een tweede Bataafsch legioen.
| |
| |
Van Eeden en Van Deyssel te paard voorop als kolonel; Van Nouhuys en P. Van Hall te voet als kapitein; en verder als luitenant, sergeant, korporaal en voetknechten, een groote schare: Van Loghem, Pol de Mont, Kloos, Gorter, Kalff, Emants, Honigh, Koster, Lovendaal, Nelscher, Penning, enz., terwijl nog eenige schoonen als marketenster fungeeren.’
Het laatste is zeker geschreven onder den indruk van de Van Deyssel-vergoding, waaraan hier vooral veel zwetserige jongelui leden. Hoe anders is het verklaarbaar, dat Van Deyssel het plaatsje inneemt vlak achter Couperus en te paard mag zitten, terwijl Kloos en Pol de Mont op hun voeten moeten gaan, en tot die groote menigte behooren, in éen adem genoemd; waardoor het dus moeielijk wordt uit te maken of Dr Hulsman beiden rangschikt onder de luitenants, de sergeants of onder de voetknechten. Hun komt ook wel een plaatsje te paard toe.
Wereldvrede wordt, een paar tijdschriften uitgezonderd, als een veel minder werk gequalificeerd dan Majesteit.
Of Couperus wel heel goed bekend is met het interieur van vorsten in het Noorden, betwijfel ik sterk na lezing van Majesteit.
Het verschilt nogal van die, welke ik in de gelegenheid was te leeren kennen.
De theegeschiedenis in Hoofdstuk V van het 2de deel van Majesteit geeft evenmin een juisten blik op de levenswijze ginds. Het theeuurtje in den hall met de prinsessen, tantes en kinderen is iets zeldzaam buitengewoons. Mogelijk is men Couperus ter eere, zoo geheel van de gewoonte van het land afgeweken.
De eenige thee, die men ginder drinkt, wordt rondgediend na het avondeten en bij mijne heugenis werd daarvan nooit afgeweken.
Een getrouwe schildering van het familieleven in het Noorden geeft Majesteit, voor zoover het dat behandelt, niet.
Maar een prachtig werk blijft het.
| |
| |
De kieswet Van Houten is den 17 Juni ‘door de tweede Kamer aangenomen. Nederland zal daardoor zoo ongeveer een half millioen stemgerechtigheden tellen.
Alle kamerleden waren op één na tegenwoordig. Die één was Tack van Poortvliet, wiens kieswet een paar jaar geleden’ verworpen werd.
18 Juni 1896.
Veritas.
|
|