Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1
(1896)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
De slag bij Krugersdorp of ‘Een mislukte samenzwering’.De jongste gebeurtenissen in Zuid-Afrika - Dr Jameson's inval, Krugersdorp, Doornkop, de val van Sir Cecil Rhodes - zijn slechts een episode uit den reuzenstrijd tusschen het Hollandsche en het Engelsche element in het zwarte werelddeel. Geen beter middel om er de beteekenis van te vatten dan hier de politieke staatsmannen te laten optreden, hunne plannen, hun doel, hunne wijze van uitvoering in korte woorden uiteen te zetten. Een uitstekende schets van Sir Cecil Rhodes vond ik in het hoek van den zoo gunstig bekenden reiziger Jules Leclercq, ‘A travers l'Afrique Australe’ (1895)Ga naar voetnoot(1). Ik kan aan den lust niet weerstaan van ze hier letterlijk te vertalen: ‘Sir Cecil Rhodes is de man van wien lord Randolph Churchill gezeid heeft dat ‘men over het Afrika van heden of het Afrika van morgen niet meer zou kunnen spreken, zonder den naam te noemen van den meest bekenden en machtigsten staatsman van onzen tijd en van alle tijden.’ | |
[pagina 130]
| |
‘Ik zag den premier in den Civil Service club en aanstonds op de bruske wijze, die hem eigen is, heeft hij mij voor den volgenden dag op een diner te Rondebosch, waar hij verblijft, uitgenoodigdGa naar voetnoot(1). Zijn kasteel op 12 kilometers afstand van Kaapstad is het schoonste in de heele buurt. Het is gelegen in een frisch en lommerrijk landschap aan den Zuidelijken voet van den Tafelberg. Ik ging er heen per rijtuig, en daar de weg nog al lang is, was de avond ingevallen eer ik aan het park van het kasteel aankwam. Gissen kon ik slechts hoe heerlijk de dreven moesten wezen. Men zou zich op een heerengoed in Engeland wanen, viel het oog niet op die lakeien, die zuivere kaffers zijn. Ja, wij zijn wel in Zuid-Afrika!’ ‘De receptie was van intiemen aard. Geene dames - al te samen zes dischgenooten.... In dit kasteel van Rondebosch zou men zich waarlijk niet bij den rijksten van alle Engelsche prime-ministers wanen: weinig weelde, maar Engelsche comfort en goede smaak, een mengsel van eenvoudigheid en geraffineerde verfijning, eene franke en hartelijke gastvrijheid, een vroolijke beleefdheid en veel ‘bonhomie,’ humoristische zetten, fijne antwoorden, onverwachte opmerkingen - dit alles gezeid met een onnavolgbaar aplomb.’ ‘Een verblijf van vijf en twintig jaar in Afrika heeft van hem een volkomen Afrikaander gemaakt. Er is geen mensch die beter, niet alleen Zuid-Afrika, maar zelfs het heele Zwarte werelddeel kent, van de Kaap de Goede Hoop tot de Nijldelta, die hij verleden jaar (1894) heeft bezocht en door eene continentale telegraaf met de Kaap wil verbinden. Hij interesseert zich in alle Afrikaansche zaken, vooral in de kwestie van depolitieke verdeeling, welke doorliet initiatief vanden koning der Belgen een grooten stap heeft gedaan. Hij heeft mij over deze zaak gesproken met de ruwe openhartigheid van een man | |
[pagina 131]
| |
die geendoekjes weet om te winden. Ik heb in mijn bezit een kleine kaart van Afrika, die hij mij toeliet mede te nemen: tusschen het opslurpen van een kopje moka en het rooken van een havana, had hij mij met een potlood de grenzen aangewezen van alle gebieden waar hij aanspraak op maakte; de strepen waren min of meer scherp, volgens dat hij aan het bezit der landen waarde hechtteGa naar voetnoot(1).’ ‘Niet alleen als politieker boezemt hem Afrika belang in. Van zijn huis heeft hij een Afrikaansch museum gemaakt. Hij toonde zich hartstochtelijk archeoloog, toen hij ons zijne Afrikaansche oudheden liet zien....’ ‘De Plutarchussen der XXste eeuw, zullen ongetwijfeld de ongeloofelijke loopbaan van dien man verhalen, die hier arm en onbekend toekwam, en met zijn veertigste jaar tot het toppunt van roem en rijkdom geraakte. Zoon van een dorps-‘clergyman’ (geestelijke), wiens zesde kind hij was, werd hij door een dokter als ongeneesbaren teringlijder aangezien; met zijn vijftien jaar vertrekt hij naar de Kaap met een valiesje en eenige ‘sovereigns.’ Als planter zet hij zich neer in Natal, maar laat het suikerriet en het katoen weldra daar voor het diamant: dat was in 1870, toen er diamant te Kimberley werd ontdekt. Rhodes kwam er een der eersten, per ossewagen. Op korten tijd verkreeg hij een uitgebreid vermogen en een sterke gezondheid. Maar vermogen en gezondheid zijn hem niet genoeg: hij gaat de wetenschap te Oxford ook halen, en vijf jaar lang reist hij tusschen Afrika en Europa, de eene helft van het jaar aan de hoogeschool, de andere in de diamantvelden. In 1881 - acht en twintig jaar oud zijnde - maakt hij deel uit van het ministerie Scanlen als minister der financiën of liever als schatbewaarder der kolonie. Dank aan deze omstan- | |
[pagina 132]
| |
digheid werd hij niet met Gordon te Karthoem vermoord. Gordon die hem aan de Kaap had ontmoet, had dadelijk in hem een buitengewoon man erkend, die op hem zelven nogal geleek. Hij placht hem te zeggen: ‘gij zijt een van die mannen die nooit iets beamen, tenzij zij het zelf hebben uitgevonden.’ Gordon wilde hem naar Karthoem mee hebben, en Rhodes had dit stellig aangenomen, zoo hij niet schatbewaarder ware geweest. Zoo ontsnapte hij aan de Mahdisten, evenals hij aan de tering heeft ontsnapt. Eens ontmoette hij te Londen den dokter die hem in zijne jeugd opgegeven had. ‘Zijt gij die zelfde Rhodes, sir?’ zei hem de verbaasde dokter; ‘Niet mogelijk! Volgens mijn zakboekje moet gij sedert tien jaar dood zijn! bij uw naam heb ik geschreven: ongeneesbare tuberculosis.’ Onmogelijk is een woord dat voor een man als Rhodes niet bestaat.’ ‘Wie zijn grijs en droomerig oog ziet, en zijn ietwat vadsigen gang, zou nooit de koortsachtige bedrijvigheid raden, welke hij in alle financiëele en politieke zaken aan den dag stelt. Hij is de ziel van de machtige British South African CompanyGa naar voetnoot(1) waarvan hij de stichter is. Hij is de ziel van de De Beers Diamond Mining Company, welke het monopolie van exploitatie der diamantvelden heeft. Terzelfder tijd man van zaken, en staatsman - de eenen noemen hem den ‘premier’. de anderen ‘den diamentenkoning.’ ‘Zijne benijders - welk buitengewoon man heeft er gene! - laten geene gelegenheid na om hem van deze dubbele hoedanigheid een verwijt te maken. Zij nemen niet aan dat een ster tusschen twee punten kan omwentelen. Zij vragen zich af, of de staatsman zich van zijne politiek bedient om zijne financiën te begunstigen, of wel zich van zijne financiën bedient om zijne politiek door te zetten. Wat zeker is, het is hem in de politiek even als in de financiën meegegaan. Door herhaalde | |
[pagina 133]
| |
zegepralen heeft hij aan zijne benijders geantwoordGa naar voetnoot(1). Ofschoon schatrijk, maakt hij zich weinig uit het geld. Door persoonlijke geldelijke bijdragen heeft hij vaak tot militaire tochten bijgedragen, die het Britsche rijk moesten uitbreiden. Nooit heeft hij de zeer hooge jaarwedde willen trekken, waarop hij als ‘prime minister’ recht heeft. Eens heeft hij aan Parnell 2 1/2 millioen frank toegezonden, tot bestijving van de Home Rule zaak. Rijk zijn is zijn droom niet, maar heerschen. Het doel dat hij steeds voor oogen had, is geweest de niet bezette grondgebieden in te palmen, om de Transvaalsche Boeren te beletten zich verder te verspreiden. Zijne heerschzucht bepaalt zich niet tot het besturen van eene kolonie; hij heeft den trek naar het grootsche: hij wil een uitgebreid rijk, een rijk zoo groot als Europa. Hij was reeds minister, toen hij eens aan een boekhandel voorbij kwam, waar eene kaart van Afrika aan de ruit hing: met den vinger wees hij naar een heele brok van dit werelddeel: ‘Engelsch, dit heele gebied, dat is mijn droom!’ ‘Ik geef U tien jaar om uw droom te verwezenlijken,’ klonk het antwoord van den toehoorder. Nu, is de termijn bijna afgeloopen, de droom werd bijna bewaarheid. De oorlog tegen de Matabele's is slechts een tusschenhandeling geweest om tot het doel te geraken, dat hij zonder jacht op populariteit beoogt. Want de aanvallen, waaraan hij blootstond in de pers en van het spreekgestoelte af, in de kolonie of in het moederland hebben hem altijd onverschillig gelaten. Hij voelt dat hij een onmisbaar man is. Waar zal zijne heerschzucht ophouden? Op tien jaar tijds heeft hij de kaart van Zuid-Afrika zoo veranderd, dat men zich afvraagt wat nu volgen zal.’ Dat is de indruk welken Rhodes op onzen landgenoot heeft gemaakt. Een buitengewoon man moet hij stellig wezen, die | |
[pagina 134]
| |
met zijne tien vingers in Afrika gekomen, op twintig jaar tijd, verscheidene honderden millioenen frank heeft weten te bemachtigen. In de Engelsche pers wordt hij doorgaans de Napoleon van Zuid-Afrika genoemd. Zijne benijders zouden hem met eenig recht, na de jongste gebeurtenissen, kunnen toesnauwen ‘een Napoléon fin de siècle misschien’, of beter nog ‘Napoleon beursspeculant.’
Eene scherpe tegenstelling met sir Cecil Rhodes maakt Paul Kruger, president der Zuid-Afrikaansche Republiek. Het is alsof de kenmerken der beide rassen, het Nederlandsche en het Engelsche, zich in beide staatshoofden hebben verpersoonlijkt. Rhodes heeft in heel het eerste gedeelte van zijn leven niets anders betracht dan schatrijk te worden, om in de grootste weelde te mogen leven. Kruger integendeel leeft nog altijd met den patriarchaten eenvoud van zijne voorvaders, ondanks de 175 duizend frank die hij als president jaarlijks ontvangt. Alle dagen verleent Kruger audiëntie om 6 uur ‘s morgens. Elkeen wordt gemakkelijk bij hem toegelaten. Ook kent ieder Transvaler hem persoonlijk: hij heeft de sympathie van zijne landgenooten gewonnen niet alleen als politieke leider, maar ook als voorbeeldige vader van zijn huisgezin. Zijne kinderen zijn talrijk; naar mij verzekerd werd, heeft hij er 21 gehad. Rhodes daarentegen, die in zijne koorts naar goud door vrouw en kinderen zou belemmerd zijn geweest, is ongehuwd gebleven. Kruger is een zwijger: hij heeft groote dingen uitgericht, hij pocht er nooit over. Hij is er de man niet naar om een vreemdeling te verbluffen, kaartjes te teekenen van Afrika, plannen te maken die een Napoleon of een Bismarck alleen kunnen uitvoeren. Hij is een denker, die tot handelen nooit overgaat, eer hij alles nauwkeurig gewikt en gewogen heeft; wanneer hij zijn besluit genomen heeft, legt hij u in eenige | |
[pagina 135]
| |
woorden zijne zienswijze en zijn doel uit, zonder woordenpraal. Men schrijft hem toe dat hij, eens gevraagd zijnde om het woord te voeren, eenvoudig uitriep: ‘ik geen spreek-generaal, maar een vecht-generaal!’ en terug ging zitten. Rondborstig en oprecht bovenal, maakt hij geen geheimen van zijn sympathieën en antipathieën, bij voorbeeld, wat het Engelsche volk en zijne taal aangaat. Eenige maanden geleden werd een tentoonstelling te Johannesburg geopend. Het comiteit was uit Engelschen samengesteld. Toen de president de tentoonstelling kwam bezoeken, stapte een der heeren van ‘t Comiteit naar hem toe, en begon eene rede in ‘t Engelsch voor te lezen. Kruger maakte een teeken met de hand om te toonen dat hij een opmerking had te maken. ‘Ik versta geen Engelsch’ zeide hij. De heeren van het Comiteit begonnen te lachen; dan voegde hij er bij met nadruk: ‘en ik wil geen Engelsch spreken!’ Toen hij op einde December 1895 in de oostelijke districten van de Transvaal was, vernam hij dat Johannesburg binnen kort in opstand zou komen. Een Boer, Johannes Botha, ging naar hem toe en zei: ‘ik heb al vele kogels in mijn lijf gekregen; maar er is nog plaats voor enkele, indien de Engelschen van Johannesburg in opstand komen.’ Sommige Boeren ondervroegen den President om te weten of hij dien opstand vreesde. ‘Wie een schildpad wil doodtrappen,’ antwoordde hij, ‘moet wachten tot zij den kop uitsteekt’. Zoo spraken de Romeinen in ‘t gulden tijdvak hunner geschiedenis.
Eer wij over den opstand van Johannesburg verder uitweiden, moeten wij eenige feiten bespreken die vooraaf gingen. De vreemdelingen, vooral de Engelschen, die zich te Johannesburg zijn komen neerzetten, om aan de goudnijverheid te doen, hadden een maatschappij, de National Union, | |
[pagina 136]
| |
gesticht. Die maatschappij moest de belangen der vreemdelingen behartigen, en niets het in den beginne veronderstellen dat zij tegenstrijdig met de wetten van de Transvaal zou handelen. Heel onverwachts, in November 1895, sprak de heer Lionel Phillips, voorzitter van de mijnenkamer, een stoute rede uit, waar hij van de ‘grieven der uitlanders’ of vreemdelingen gewaagde. Op dat oogenblik scheen alles te Joannesburg nog rustig en de uitlanders hadden, voor zooveel geweten werd, over niets te klagen. Maar sedert dien dag kon men een zekere agitatie gewaar worden. Toevallig, of misschien door drukking van sommige financiers, begonnen de aandeelen in de mijnenmaatschappijen te dalen. Hieruit ontstond natuurlijk eene zekere misnoegdheid, want het getal personen, die als het te weinig of te veel regent, bereid zijn om uit te roepen: ‘de regeering heeft er schuld aan,’ is altijd en overal zeer groot geweest. Zeker is het ook dat de witte werkman vooreerst te Johannesburg volkomen onverschillig bleet, maar dat sommige groote financiers er niet naaromzagen om geld uit te geven en mannen om te koopen. Geweren en zelfs mitrailleuzen werden in Johannesburg binnen gesmokkeld, verborgen in de mekanieken die voor de goudmijnen moest dienen. Den 27 December 1895 droeg de advocaat M. Charles Leonard, voorzitter van de National Union, een manifest voor, waarin alle zoogenaamde grieven uiteen gezet warenGa naar voetnoot(1). Een groot deel van de hervormingen die voorgestaan werden, hebben met de uitlanderszaak niets te maken - hervorming van de rechtspleging, liberaal onderwijs, enz.... Slechts eenige punten, de voornaamste, laten ons toe te zien wat de zoogenaamde Nationalisten beoogden. Ten eerste, om het discrediet op de regeering te werpen, begonnen zij met haar van | |
[pagina 137]
| |
omkooping te beschuldigen. Kruger en zijne mannen staan gelukkig boven alle verdenking. Er blijft slechts op te merken dat de beschuldiging niet uitgaat van burgers van het land, maar van vreemdelingen die de gastvrijheid in den Staat genieten. Verder zegt het manifest dat ‘er een beraamd plan bestaat om de republiek te verhollandschen en de Engelsche taal uit te roeienGa naar voetnoot(1).... Wij zijn in feite geregeerd door gentlemen uit de Nederlanden. We staan, op politiek gebied, onder Dr Leyds; op financiëel gebied onder M. Middelburg, beheerder van de Zuidafrikaansche spoorwegmaatschappij; op het gebied van't onderwijs, onder Dr Mansvelt; op het gebied van het rechtswezen, onder Dr Coster.’ Het manifest sluit met een opsomming van de wenschen der uitlanders: 1. Het inrichten van de republiek als eene echte republiek (a true republic). 2. Het vervaardigen van eene grondwet, die door bevoegde personen zou zijn opgesteld en tegen haastige wijzigingen zou beschut wezen. 3. Het stemrecht en eene juiste vertegenwoordiging voor de natie. 4. Gelijkheid van het Engelsch en het Hollandsch. 5. Verantwoordelijkheid van de uitvoerende macht en van de hoofden der regeering. 6. Afschaffing der voorwaarde die een bepaalden godsdienst voor zekere ambten eischt. 7. Onathankelijkheid der gerechtshoven en billijke jaarwedden voor de rechters. 8. Het openbaar onderwijs op breeden en liberalen voet ingericht. 9. Aanstelling van burgelijke ambtenaren met jaarwedden en pensioenkas. | |
[pagina 138]
| |
10. Vrijhandel voor Zuidafrikaansche koopwaren (Dit is tolunie van Zuid-Afrika). Twee dingen kenschetsen het belachelijke van dit programma: de uitlanders vragen het stemrecht, maar zij willen hunne oorspronkelijke nationaliteit niet verliezen, en willen geene burgers der Zuidafrikaansche republiek worden. Hetgeen zij vragen is geene wijziging van de naturalisatiewet, maar de afschaffing der onderscheiding, die in eiken beschaafden staat bestaat, tusschen den burger van het land en den vreemdeling. Ten tweede, de uitlanders klagen er over dat de jury waarvoor zij in rechtszaken moeten verschijnen, niet samengesteld is uit hunsgelijken, maar uit burgers van het land, die niet altijd met een diepe liefde voor de uitlanders zijn bezield. Alsof er een enkel land in de beschaafde wereld bestond, waar eene jury uit vreemdelingen samengesteld is en niet uit burgers. Het manifest verzweeg slechts een punt: hoe zou men tot herstel der grieven geraken? Hierover moest eene algemeene vergadering van de National Union den 6den Januari een besluit nemen.
Terwijl advocaat Leonard en Lionel Philipps de uitlanders te Johannisburg tegen de Transvaalsche regeering ophitsten, werd ten Noorden van de Zuidafrikaansche republiek een andere coup de théâtre voorbereid. Dr Jameson, bestuurder der Chartered Company, had de mannen der Police Border van Bechuanaland in den dienst van de Company genomen. Hij had te Gubulawayo een troep van nagenoeg 600 man bijeen. Zonder dat deze eigenlijk wisten waarheen zij gingen, werden zij in kleine troepjes van omtrent 80 man verdeeld; het geschut werd gedemonteerd en in karren verborgen. Zoo trokken die manschappen naar Mafeking (Bechuanaland) Pitsani Makluger, een kamp omtrent 40 kilometers N.W. van Mafeking (Bechuanaland). | |
[pagina t.o. 138]
| |
[pagina t.o. 139]
| |
[pagina 139]
| |
Toen de leiders der uitlanders te Johannesburg vernomen hadden dat alles gereed was, werd een brief aan Jameson gezonden, waarin stond dat het leven van hunne vrouwen en kinderen in gevaar was: de Boeren vergaderden rondom Johannesburg dat ongewapend was, zij zouden de stad uitplunderen en neerschieten wie tegenstand bood. Den Zondag 29 December 1895, om 8 uur ‘s avonds, trok Jameson over de Transvaalsche grens, hij brak de telegraphische draad van Mafeking naar Gubulawayo, waarschijnlijk om Rhodesia te laten te wapen loopen zonder dat er iets van geweten werd. Hij brak ook de telegraaf van Zeerust naar Pretoria, zoodat President Kruger niet onmiddellijk dus kon verwittigd worden van Jameson's handeling. 24 uren verliepen eer Kruger de zekerheid had, dat het gerucht dat in omloop was, bevestigd moest worden. Juist 24 uren na den inval, vervaardigde Kruger zijne proclamatie waarbij hij alle zijne burgers te wapen riep om het land te verdedigen. Te gelijkertijd zond hij zijn kleinzoon, den hr Eloff, om Dr Jameson te verzoeken terug te trekken. Eloff ontmoette den volgenden dag de Engelsche bende. Hij deed zijne boodschap bij Dr Jameson, maar deze nam hem gevangen. Den heelen nacht werd hij opgehouden en ‘s morgens van den volgenden dag liet de doctor hem komen; hij gaf hem zijn paard terug. ‘Wat uw geweer en uwe wapenen aangaat,’ voegde er Jameson bij, ‘die kunt gij komen halen te Pretoria in het gouvernementshuis.’ Zoo zeker was Dr Jameson dat hij de Boeren overwachts beet had genomen!
Groot was de opgewondenheid te Johannesburg, toen men's morgens 30sten December vernam dat Dr Jameson aansnelde en zijne hulp kwam aanbieden om het programma der | |
[pagina 140]
| |
National Union te verwezenlijken. Het reform committee vergaderde onmiddellijk en stelde een voorloopig bewind in, totdat de zaak zon zijn geregeld. Het zond zelfs een ultimatum naar Pretoria! Den 31 December, omstreeks 10 uur, werd op het lokaal van de National Union de Transvaalsche vlag geheschen om wel te laten zien dat de hervormers niet de afschaffing der Republiek wilde bewerken. Nu kwamen de wapenen te voorschijn; ieder die binnen kwam, mocht zijn naam opgeven en kreeg een geweer en ammunitie; 33 fr. per dag werden hem toegezegd, indien hij dienst wilde nemen. De uitlanders stroomden allen daarheen, zelfs degene die onverschillig waren: met een geweer in de hand is men toch veiliger dan zonder wapen om zich te verdedigen. Toen de politie bemerkte dat de uitlanders allen gewapend op straat kwamen, en dat zij niet bij machte was om hun deze af te nemen, trok zij zich in aller stilte terug; de stadsoverheid concentreerde hare mannen in het gevang: men vreesde, hetgeen altijd in een revolutie gebeurt, dat men de aangehouden schurken zou komen vrij stellen, wat een nieuwe macht aan de revolutionairen geeft. De plaats der politie werd dadelijk ingenomen door gewapende patroeljes der uitlanders. Van dat oogenblik af, was de stad in handen der Revolutiemannen. Colonel Franck Rhodes, broeder van Sir Cecil Rhodes, nam de leiding der militaire operatie en de heele dag ging door in bewapening en vorming van bataljons. ‘s Avonds werden wachten om de stad gezonden, daar men een nachtelijken aanval der Boeren vreesde. Tegen 1n Januari ‘s avonds verwachtte men Dr Jameson. Zijn inval was zoo onverwacht dat er geen mensch aan twijfelde dat de Boeren overrompeld waren, en dat hij te Johannesburg zou aankomen eerdat hunne concentratie zou gedaan zijn. ‘Van de zijde der Boeren’ telegrafeerde de correspondent van de Times ‘is er niets waar te nemen. Zij houden zich volkomen stil, er wordt niets gedaan!’ | |
[pagina 141]
| |
Er werd niets gedaan! Ja, in schijn. Maar in alle stilte voerde generaal P. Joubert zijn plan uit. De weg van Mafeking is de eerste drie dagen heel gemakkelijk: maar in de nabijheid van den Rand is de weg heel slecht: hij slingert zich tusschen heuvels en bergen. Joubert gaf onmiddellijk aan zijne burgers bevel naar Krugers dorp op te trekken om aldaar de Engelschen af te wachten. Den Dinsdag avond kwam er reeds eene kolom van verscheiden honderdeii ruiters te Pretoria aan. Zij hadden 10 uur gereden, rustten een oogenblik in de hoofdstad en vertrokken aanstonds naar Krugersdorp. Woensdag, den 1n Januari om 4 uur's namiddags daagde Dr Jameson op. Hij werd met kogels ontvangen. Colonel sir Willoughby nam de militaire leiding op zich. Daar hij niet wist hoe talrijk de Boeren waren, gaf hij aan zijne mannen het bevel om tegen den vijand op te rukken. Tot driemaal toe trachtten zij door de linie der Boeren te geraken, hun pogen bleek ijdel te zijn. De nacht viel in, het gevecht hield op. Maar Jameson die nu gewaar werd dat hij langs Krugersdorp niet tot Johannesburg kon komen, besloot in den nacht langs Doornkop, een klein plaatsje 1 ½ uur ten zuiden van Krugersdorp, te passeeren. Van 2 uur 's nachts bemerkten de Boeren, wat hij voorhad. Er was een heerlijke maneschijn, de burgers stonden op, en in de stilte van den nacht hoorde men het geknetter van de geweren. Met het krieken van den dag begon een geregeld gevecht. Sir Willoughby, ziende dat hij te Doornkop evenmin kon doorgeraken, keerde zich naar het Noorden en marcheerde in een vallei; het duurde niet lang of de Boeren hadden dien weg ook versperd. De Engelschen deden wat zij konden om verder te rukken, maar het bleek onmogelijk te zijn, te meer omdat hunne stelling heel slecht was. Aan weerskanten waren er heuvels waar de Boeren zich neervleiden en van daar gerust op de Engelschen schoten. Willoughby gaf dus het bevel om terug te trekken, maar op hetzelfde oogenblik kwam juist een afdeeling Boeren | |
[pagina 142]
| |
aangeloopen, die langs dien kant ook den weg sloten; een laatste poging werd gedaan: ze mislukte. Dr Jameson zat vast; hij begreep nu dat zij allen tot den laatsten man zouden neergeschoten zijn, en toen hij dat zag begon hij te schreien als een kind. Intusschen was een sneltrein uit Johannesburg aangekomen; 6 mitrailleuzen van de Boeren verschenen op het slagveld; zij werden ver van elkander geplaatst, zoo dat de aanvaller aan hun vuur blootstond waar hij voortrukte. Willoughby bemerkte dat alles gedaan was; hij liet de witte vlag hijschen: een hemd werd daartoe aan een geweer vastgeknoopt. Het vuren hield op, en aan de Engelschen werd 5 minuten toegestaan om zich onvoorwaardelijk over te geven.
Op den avond van 1n Januari, waar men te Johannesburg Dr Jameson verwachtte, was ieder zeer verwonderd hem niet te zien opkomen. Meer nog, een gerucht verspreidde zich in de stad dat de Doctor met de Boeren aan het vechten was te Krugersdorp. De verbazing der uitlanders was groot, maar zij twijfelden aan den gelukkigen uitslag niet. Later in den nacht meenden sommigen te mogen bevestigen dat het niet allerbest met den Engelschman was afgeloopen.'s Morgens wist men nog niets zekers. Een correspondent van Reuter's Office wilde weten hoe het stond: hij steeg te paard met een vriend en spoorde in allerijl in de richting van Krugersdorp. Nauwelijks was hij buiten de stad of viel hij op posten der Boeren; deze lieten hem doorgaan. Na eenige uren rijdens kwam hij op den rand van het gebergte. ‘Ik zag voor mij twee troepen marcheeren, waarvan eene zeker Dr Jameson's manschappen moest zijn. Zij schenen slaags te moeten komen. Op eens zie ik een van de twee troepen rechts-om-keer doen en naar Krugersdorp optrek- | |
[pagina 143]
| |
ken. Ik begreep niet wat die beweging beteekende en was er ver van af te veronderstellen dat Jameson zich kon overgegeven hebben - ik snelde toe; een Boeren Commandant die den weg versperde, kwam bij mij, hij vertelde mij alles wat gebeurd was:’ zoo telegrafeerde de correspondent. Hij kreeg verlof om naar de bende op te trekken zonder met iemand te mogen spreken, en zag toen de Engelsche soldaten van Jameson in hunne hemdsmouwen tusschen de Boeren voortmarcheeren. Daar de Boeren in hun burgerpak oorlog voeren en geen uniform hebben en dat de Engelschen van Jameson een uniform dragen dat zeer op een burgerpak geleek, hadden zij geen beter middel gevonden om de gevangenen van de overwinnaars te onderscheiden dan hunne jas af te nemen en hen in hemdsmouwen te doen staan. Den volgenden morgen deed Dr Jameson zijne intrede in Pretoria; het doel van zijn tocht was bereikt. Ongelukkig voor hem ging hij niet naar het Gouvernementshuis, waar hij aan den jongen Eloff zijne wapens zou terug geven, maar werd regelrecht naar de gevangenis gevoerd.
Toen alles te Doornkop en te Krugersdorp gedaan was, begon men te Johannesburg het gebeurde te vernemen: den 2 Januari's avonds was er weer algemeene vergadering in de National Union. Colonel Rhodes nam het woord. Hij verhaalde al hetgeen in den dag was voorgevallen en eindigde met te zeggen: ‘Dit is het bitterste oogenblik dat ik van mijn heele leven heb beleefd.’ De leden van het Reform Committee werden bestormd door een opgewonden menigte die hun rekenschap over hunne daden vroeg. Maar de hoofden der uitlanders begrepen nu dat alle tegenstand nutteloos was. Te meer daar zij vernomen hadden, dat Chamberlain, | |
[pagina 144]
| |
Minister van Koloniën, den tocht van Jameson had afgekeurd, en daar Sir Jacobus de Wet, vertegenwoordiger van hare Britsche Majesteit te Pretoria, verboden had Jameson te ondersteunen. De regeering van Pretoria liet aan Johannesburg weten dat zij een wapenstilstand toestond. Twee dagen nadien werd de onvoorwaardelijke overgave der stad geëischt. Het Reform Committee gaf zich dan over aan Sir Hercules Robinson, den vertegenwoordiger van Engeland aan de Kaap, welke onmiddellijk na den inval van Jameson naar Pretoria was gekomen. De Boeren namen de stad terug in bezit en zoo eindigde die zonderlinge revolutie die geen droppel bloed te Johannesburg had gekost. ‘Er zouden geen twee andere rassen in de wereld gevonden worden,’ schreef de Times, ‘die zoo kalm en zoo meester van zichzelf zijn als het Engelsche en het Hollandsche: de stad werd aan de uitlanders overgelaten zonder dat een geweerknal gehoord werd, en ging op de zelfde wijze van de handen der uitlanders in die der Boeren terug.’ Te Johannesburg is alles nu zoo stil dat geen mensch zou kunnen denken dat daar een onweer heeft gebroeid. Dr Jameson en zijne mannen werden door president Kruger aan de Engelsche autoriteiten uitgeleverd op de grenzen van Natal. Maar daarmede is alles niet uit. De Zuidafrikaansche republiek heeft recht op een vergoeding voor de haar toegebrachte schade. Zal zij met eene geldelijke vergoeding vrede hebben? Dat weet nog geen mensch. Vele geruchten zijn in de pers in omloop. Men gaat voort te beweren dat de republiek de suzereiniteit van Engeland wil verwerpen. Waarom? Er is geen sprake meer van suzereiniteit in het verdrag van 17 Februari 1884. Indien er nog sommige Engelschen gevonden worden die meenen dat ze bestaat, dan zijn deze wetens en willens blind.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 145]
| |
Er bestaat wel is waar een artikel IV, dat bepaalt dat alle verdragen die de republiek met vreemde mogendheden, buiten den Oranje-Vrij staat, zou sluiten, aan Engeland zullen medegedeeld worden, en dat dit land binnen de 6 maanden zijn veto mag uitspreken over het medegedeelde verdrag. Doch de Transvaal heeft sedert 1884, verscheiden verdragen, met Portugal, België, Nederland, Duitschland, enz. gesloten en nooit heeft Engeland van zijn recht van veto gebruik gemaakt. Dit bewijst hoe weinig het artikel te beduiden heeft. De Boeren hebben een veel te practischen geest om zich met dergelijke rechterlijke snuisterijen bezig te houden. Na eene aandachtige lezing van het verdrag van 1884, vind ik er een andere bepaling in, waarover weinig gesproken wordt, en die mij veel gevaarlijker voorkomt dan art. IV. De jongste gebeurtenissen hebben bewezen dat de Transvaal misschien wel zou doen ernstige maatregelen tegen de immigratie te nemen. Verleden jaar zijn er niet minder dan nagenoeg 20 duizend immigranten in het land ingedrongen. De Vereenigde Staten van Amerika die ook voor hen overdreven immigratie bevreesd waren, hebben verscheiden wetten aangenomen om deze te regelenGa naar voetnoot(1). Nu is het twijfelachtig of de Zuidafrikaansche republiek tot een soortgelijke regeling kan overgaan, wegens een artikel XIV der conventie dat luidt aldus: ‘Alle personen. - de negers daargelaten - die zich aan de wetten van de Zuidafrikaansche republiek zullen onderwerpen, (a) zullen volle vrijheid genieten in de Zuidafrikaansche republiek met hunne familie binnen te komen, te reizen, of | |
[pagina 146]
| |
zich te vestige; (b) zij zullen huizen, manufacturen, stapelplaatsen, winkels, magazijnen mogen huren of bezitten; (c) zij zullen handel mogen drijven, hetzij persoonlijk of door middel van de agenten, die zij daartoe willen aanstellen; (d) wat hunnen persoon en hunne goederen aangaat, alsook hunnen handel of nijverheid, zullen zij aan geene andere belastingen onderhevig zijn, hetzij algemeene of plaatselijke, dan degene die op de burgers van de republiek geïnd worden.’ Hetgeen rechtstreeks niet te verrichten is, kan in de meeste gevallen onrechtstreeks door middel van policiemaatregelen verkregen worden. Indien de republiek niet kan beletten dat Engelsche immigranten zonder voldoende leefmiddelen zich op haar gebied komen vestigen, dan kan zij toch beletten dat de Engelschen er eene houding nemen die nergens aan vreemdelingen wordt toegestaan. Sommige predikanten der Anglikaansche kerk, onder andere Ds Andrew Lang, te Johannesburg, en eenige non conformists - predikanten gaan voort met hunne brieven de dagbladen van Engeland vol te stoppen. De regeering van Pretoria toont hier cene lankmoedigheid die haar duur kan komen te staan. Indien de uitlanders geene vrede hebben met de wetgeving van de Zuidafrikaansche republiek, hoe komt het dat de regeering ze niet bij de kraag vat en binnen de 24 uren over de grens steekt? In alle beschaafde landen bestaat er eene police des étrangers, een toezicht op de vreemdelingen, en wie verdacht onder hen voorkomt, wordt onmiddellijk verzocht de plaats te ruimen. Waarom handelt de Zuidafrikaansche republiek op dezelfde wijze niet? Er werd ook beweerd dat de Transvaalsche regeering den afstand van Amatongaland zou eischen. Dit gebied is eene ongezonde streek die tusschen de republiek en de zee gelegen is. Het is ongetwijfeld zeer te betreuren dat de Transvaal zich niet tot hare natuurlijke grens, den Indischen Oceaan, uitstrekt. Maar de republiek is nu op buitengewone wijze | |
[pagina 147]
| |
vooruitgegaan zonder aan de zee te grenzen, en niets bewijst dat zij zich niet verder zal ontwikkelen zonder Amatongaiand. Engeland is er nu eens op gesteld dat de Transvaal geene haven zal bezitten, en Engeland zal dit plan niet opgeven. Wat misschien te verkrijgen zou zijn, is een afstand van Stellaland, Goschenland en het gebied van Montsioa, dat de Engelschen in 1883 hebben ingepalmd en dat heden door Boeren is bewoondGa naar voetnoot(1). Indien de republiek hare natuurlijke oostgrens niet bereikt, dan zou zij hierdoor ten minste hare natuurlijke westgrens bereiken, namelijk de Kalahari woestijn. Bovendien hoe uitgebreider en talrijker de districten zijn waar men zich uitsluitend op landbouw toelegt, hoe moeilijker het voor de mijnwerkersbevolking wordt tot de meerderheid te geraken en de hoofdrol in den Staat te spelen. Doch genoeg over hetgeen kan en moet gedaan worden! Het bewind is in de Transvaalsche republiek in handen van mannen waarover de Nederlandsche stam te recht fier mag zijn. Tot nog toe hebben zij in alle gevallen hun scherpe doorzicht laten blijken. De Kapenaars hadden, bij voorbeeld, aan Kruger een verwijt gemaakt dat, wanneer hij onder zijne Transvalers geen bevoegd man voor een staatsbediening vond, hij zich bij voorkeur tot Hollanders wende. Welnu, de jongste gebeurtenissen hebben getoond hoe zeer men zich in acht moet nemen voor sommige Anglo-Hollanders - dit zijn Kapenaars welke een Engelsche opvoeding hebben genoten - of Engelsche Kapenaars, die Ilollandsch verstaan. Verschelde leden van het Reform Committee zijn Kapenaars: advocaat Leonard, over wien wij spraken, is Kapenaar van Hollandsche afkomst; advocaat Van Hultsteyn, zijn partner, is in hetzelfde geval; W.H.S. Bell, advocaat, Kapenaar van | |
[pagina 148]
| |
Engelsche afkomst; zijn partner, adv. Mullin, eveneens; Dr. Sauer, Hollandsche Kapenaar; advocaat Auret, Hollandsche Kapenaar; Hudson, Kapenaar; George Richards, goederenbeheerder van de Transvaal Consolidated Goldfields, Kapenaar uit Port-Fdizabeth; Max Langermann, Kapenaar van Duitsche afkomst; W.H. Rogers, Kapenaar; evenals MitchellGa naar voetnoot(1). Wij mogen ons overtuigd houden dat de toegevingen, die aan de uitlanders zullen gedaan worden, met van dien aard zijn dat zij het bestaan der republiek in gevaar stellen. Indien bij voorbeeld nu aan Joannesburg zal gegund worden, eenen gemeenteraad te bezitten (hetgeen met geen enkele stad, in de Zuidafrikaansche republiek het geval is), dan zullen stellig de noodige maatregelen genomen worden, opdat deze stad geene Engelsche republiek in den Hollandschen Staat uitmaakt. Er zal geen lord-mayor aankomen, die door zijne medeburgers wordt gekozen, maar een burgemeester op zijn Hollandsch, die de vertegenwoordiger van het centraal bestuur zal zijn, en aan wien men de politie der stad gerust kan toevertrouwen.
Een laaste woord over de gevolgen van Jameson's nederlaag. Het Daily News schreef dat de doctor, door zijn onbezonnen optreden, de versmelting der beide rassen in Zuid-Afrika voor honderd jaar heeft achteruitgeschoven: ‘de rassenhaat was van lieverlede aan het verdwijnen en nu opeens is hij weer op het hevigst aan het woeden. Het is een vreeselijke knak voor Engeland geweest en de prestige van de Zuidafrikaansche republiek | |
[pagina 149]
| |
heeft er oneindig bij gewonnen.’ Maar het grootste gevolg van Jameson's nederlaag, dat waarover de Hollanders zich het meest mogen verheugen, is de val van sir Rhodes. Toen sir Hercules Robinson zich naar Pretoria begaf, heeft de prime minister bij hem aan het station te Kaapstad zijn ontslag ingediend. Robinson weigerde voorloopig een besluit te nemen; maar eenige dagen later, telegrafeerde hij dat hij het aannam. Een nieuw ministerie werd in de Kaapkolonie gevormd onder leiding van sir John Gordon Spriggs. Personen die op de hoogte der zaken zijn, beweren dat dit nu het eerste Hollandsche ministerie is dat aan de Kaap aankwam. Sedert een tiental jaren hebben de Hollanders de meerderheid in het parlement, maar desniettegenstaande zijn er steeds Engelsche ministers aangebleven. Ditmaal vinden wij naast sir Spriggs, sir James Sivewright, aan wien het de Hollanders gedeeltelijk te danken hebben dat hunne taal in het parlement mag gesproken worden; verder, twee leden van de Hollandsche meerderheid de heeren Faure en te Water. Laat ons niet vergeten dat aan de Kaap de Hollanders tot de Engelschen in de verhouding van 5 tot 3 zijn. Onze stamverwanten mogen het er dus op toeleggen om niet slechts tijdelijk aan het bewind te zijn, maar er voor eeuwig aan te blijven: met beleid en kennis van zaken te regeeren is daartoe het eenige vereischte. De toekomst doet zich helder voor, want de Hollanders hebben aan hun hoofd een man die bewezen heeft, een staatsman van den echten stempel te wezen. Wij hebben genoemd den heer Hofmeyr, voorzitter van den Afrikaanders-Bond. Aan hem behoort hel nu te bewijzen dat sir Rhodes de onmisbare man niet is, dien hij zich verbeeldt te wezen. Hofmeyr is voor die groote taak berekend. Onder de leiding van den man, dien de Engelsche pers den Zuidafrikaanschen Parnell noemde, gaat de Afrikaanders partij schoone dagen te gemoet. Welk heerlijk droombeeld! eene gelijkheid der Hollandsche taal met de Engelsche, niet enkel op het papier zooals het tot | |
[pagina 150]
| |
nu toe aan de Kaap is - evenals bij ons met het Fransch - maar eene gelijkheid van feitelijke behandeling, van dagelijksche toepassing. En welke eene schoone les! Te Kaapstad werd gis leren de samenzwering tegen de Transvaal gesmeed; daar kwam het geld van daan dat den tocht van Jameson moest bekostigen, alsook den opstand van Johannesburg. Te Kaapstad komt thans een ministerie aan, dat de handhaving der onafhankelijkheid van de Zuidafrikaansche republiek als een eerste vereischte voor den vrede in Afrika beschouwt. |
|