Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joost Schilperoord
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingArjan Ederveen startte een aflevering uit zijn 30-minuten serie uit de jaren '90 van de vorige eeuw met de volgende zin.
Ederveen persifleert hier de zin waarmee presentator Henk Mochel zijn programma ‘Rondom Tien’ steevast opende: ‘We gaan vanavond praten over X en de problemen die daarbij komen kijken’, waarbij voor ‘X’ het gespreksthema van die avond werd ingevuld. Het persiflerende effect van Ederveen's zin is niet zozeer gebaseerd op het ‘nieuwe’ of strikt innovatieve van (1), maar werkt op basis van een nabootsing van de staande expressie die de openingszin van Mochel's destijds was. Een combinatie in één talige uitdrukking van het bekende en het nieuwe noemt Giora (2003) een optimal innovation. Ze definieert haar zogeheten optimal innovation hypothese als volgt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elders (Giora et al. 2004) voegt ze hier aan toe dat een expressie optimaal innovatief is wanneer beide responses in de gebruikscontext ook relevant zijn. Ederveens zin voldoet aan die twee criteria; Mochels zin verschaft zijn persiflage de ‘salient meaning’ terwijl de weggelaten voorzetselgroep over X een ‘novel response’ oproept of mogelijk maakt. De relevantie van beide responses volgt uit het feit dat de hoorder enerzijds de gepersifleerde zin herkent, dus weet wat er gepersifleerd wordt, terwijl de innovatie - de weggelaten constituent over X - een response als ‘dat programma gaat eigenlijk altijd over hetzelfde’ ontlokt. Giora's hypothese is een stelling over het (semantische) effect van een talige innovatie; het gaat haar om de ‘recovery’ van een bekende/bestaande (i.e ‘salient’) response en een ‘novel’ response die een uiting activeert hetgeen zo de innovatie ‘optimal’ maakt. Met name de eerste response onderscheidt het fenomeen dat ze op het oog heeft van ‘pure’ innovaties. Dat laat onverlet dat naar mijn idee een optimal innovation betrekking heeft op een onderscheidbare stijlfiguur - een talig artefact dus, en dat we de twee typen responses kunnen terugvoeren op de vormelijke en conceptuele eigenschappen van die figuur. De twee vragen die ik in deze bijdrage aan de orde stel zijn dan ook hoe die vormelijke aspecten gekarakteriseerd kunnen worden, en hoe de verwerking ervan aanleiding geeft tot de twee soorten responses die Giora noemt. Als schot voor de boeg beschouwen we twee van de (Engelse) voorbeelden die Giora geeft (zie 3-4).
De expressie weapons of mass distraction is afkomstig uit een Engels theaterstuk waarin de oorlogsplannen van de Britse en Amerikaanse regering tegen Irak worden bekritiseerd (zie Giora et al. 2004, 115). In de propaganda rond die plannen speelde, zoals bekend, Iraks vermeende bezit van massavernietigingswapens een belangrijke rol. De vervanging van destruction voor distraction leidt tot een nieuwe response die de taalgebruiker toevoegt aan de response op de staande uitdrukking: de beschuldiging ‘Irak bezit massavernietigingswapens’ wordt zo ontmaskerd als een poging om de aandacht van de publieke opinie af te leiden van de ‘ware’ motieven om die oorlog te voeren (Rich 2006, 95). Om die reden is weapons of mass distraction een optimale innovatie. Op soortgelijke wijze werkt de optimal innovation in (4), een trouvaille waarmee in een Israëlische krant een bepaald vredesverdrag afgedaan werd als ‘papieren vrede’ (waardeloos dus). De voorbeelden suggereren dat een optimal innovation ontstaat door een staande expressie (weapons of mass destruction, piece of paper) als uitgangspunt te nemen en daarop ‘op een bepaalde wijze’ een variatie aan te brengen. In de voorbeelden (3) en (4) bestaat die ‘bepaalde wijze’, als gezegd, uit het vervangen van een onderdeel uit de staande expressie door een ‘nieuw’ element dat fonetisch sterk verwant is aan het bekende element. De vraag is dan of we nog meer van zulke procedés kunnen onderscheiden. De voorbeelden in (5) suggereren dat dat inderdaad het geval is.Ga naar eind1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Net als weapons of mass distraction is (5)a gebaseerd op vervanging van een bepaald onderdeel uit de staande expressie paradepaardje (paardje door lammetje), maar de relatie tussen het vervangen en het vervangende onderdeel is nu eerder semantisch dan fonetisch/prosodisch. In Kiplekkerder klinkt de staande expressie kiplekker door, maar deze innovatie voert terug op de morfologische regel in het Nederlands voor de vorming van de overtreffende trap. Nog een verschil is dat de voorbeelden in (5) een (samengesteld) woord als uitgangspunt nemen terwijl de expressies in (3-4) gebouwd zijn op een woordgroep. Deze informele observaties roepen de eerste vraag op die in dit artikel aan de orde is: Hoe zijn de combinaties van staande expressie en innovatie structureel te karakteriseren?
De voorbeelden in (3-4) suggereren eveneens de cruciale rol van een staande uitdrukking bij de verwerking van optimal innovations. Zo kunnen we met wat passen en meten uiting (3) parafraseren als een ‘nieuwe’ expressie weapons that are capable of massive destruction, maar de innovatie weapons that are capable of massive distraction lijkt eerder op een verschrijving dan op een optimal innovation. Met andere woorden, de tweevoudige response waarover Giora spreekt kan alleen goed verklaard worden door ervan uit te gaan dat de lezer/hoorder in de gaten heeft dat er een uitdrukking in het spel is die z/hij ‘al kent’ en die uitdrukking ook bij de verwerking betrekt. Dat is minder triviaal dan het wellicht op het eerste gezicht lijkt. Het verwerken en begrijpen van een optimal innovation is bijzonder om dat daarbij specifiek talige kennis betrokken moet worden die niet in de input is gegeven (uiteindelijk komen de staande expressies weapons of mass destruction en piece of paper in 3-4 niet voor!). Optimal innovations zijn, om te variëren op Martinus Nijhoffs fameuze aansporing, gevallen van kijk maar, er staat ook wat er niet staat! De betekenis die de taalgebruiker toekent aan een optimal innovation impliceert daarom een integratie van conceptuele structuren die er geen van beide echt ‘staan’. We begrijpen weapons of mass distraction door daar op de een of andere wijze ook de (betekenis van) de staande expressie weapons of mass destruction bij te betrekken. De tweede kwestie die ik in dit artikel aan de orde stel is daarom hoe we zo'n bijzonder verwerkingsproces kunnen verantwoorden in termen van een theorie van taalverwerking, en hoe kennis van staande expressies bij het interpreteren van optimal innovations is betrokken.
De twee hierboven afgeleide vragen bepalen de opbouw van dit artikel: in sectie 2 staat de structuur van optimal innovations centraal en in sectie 3 de verwerking ervan. Sectie 4 sluit het artikel af met een aantal conclusies. Alvorens echter met deze zaken aan te vangen, wil ik kort stilstaan bij de optimal innovation als (retorische) figuur. Zoals eerder gezegd: Giora's term optimal innovation draagt de response van de taalgebruiker in zich: een lezer/hoorder beoordeelt een innovatieve expressie als ‘optimaal’ wanneer die aanleiding geeft tot twee responses (experimentele evidentie voor die hypothese wordt gerapporteerd in Giora et al. 2004). Au fond is een optimal innovation daarom geen stijlfiguur of een aanduiding daarvoor, maar een hypothese over het effect van zulke figuren. De vraag is dan wat, in termen van stijlfiguren, het bereik is van de hypothese. Dat probleem wordt gecompliceerd door het feit dat die dubbele betekenis/response kenmerkend is voor zo ongeveer iedere retorische categorie (vergelijk Maes & Schilperoord 2007). In die zin zouden dus ook, bijvoorbeeld, metaforen en hyperbolen onder het bereik van de hypothese vallen.Ga naar eind2 zo'n uitholling lijkt me op voorhand niet erg wenselijk. Je kunt bovendien op basis van de voorbeelden die Giora bespreekt (en als experimentele stimuli gebruikt) opmaken dat ze daarbij niet metaforen of hyperbolen op het oog heeft. De woordspeling lijkt er nog het dichtst bij in de buurt te komen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(zie 5), zij het dat het ook om woordgroep-spelingen kan gaan (zie 3-4). Een woord(groep)speling kan weliswaar de ‘drager’ zijn van een metaforische conceptualisering, zoals het geval is in (4): peace is paper; maar evengoed van een ‘normale’ predicatie, zoals in (3): weapons of mass destruction is distraction. De expressie a peace of paper is zo beschouwd niet zozeer optimaal innovatief vanwege de verrassende metaforische conceptualisering van de gedachte dat die vrede waardeloos is, maar vanwege de wijze waarop die conceptualisering talig gestalte krijgt. Dit alles lijkt te suggereren dat de optimal innovation-hypothese allereerst betrekking heeft op een taalvorm en niet op een bepaalde retorische conceptualisering van een gedachte-inhoud (zoals geldt voor metaforen en hyperbolen).Ga naar eind3 Ook met het oog op het aan te leggen corpus voor dit onderzoek (zie sectie 2) ben ik daarom uitgegaan van de gedachte dat het bereik van de hypothese betrekking heeft op talige artefacten die worden gekenmerkt door de combinatie van een staande, geconventionaliseerde expressie (een woord of woordgroep, zie bijvoorbeeld Schilperoord 1999 [2002]) met een ‘nieuw’ element (een morfeem of een woord). Maar omdat dat nogal een mond vol is, zal ik de betreffende taalvorm aanduiden als optimal innovations, en om de zaak nog wat korter te sluiten gebruik ik de afkorting OI. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Structuurkenmerken van optimal innovationsDeze sectie beschrijft een analyse van de structuurkenmerken van optimal innovations, en biedt zo een inventaris van de sjablonen waarop ze gebouwd zijn. Het uitgangspunt daarbij is dat een optimal innovation gevormd is door een algemene operatie van unificatie van de formele en/of semantische kenmerken van een staande expressie en die van een bepaald ‘nieuw’ element. De vraag in deze sectie is hoe die unificatie z'n beslag krijgt. Om dat te onderzoeken is een corpus optimal innovations aangelegd (zie de bijlage). De set criteria om een expressieGa naar eind4 daarin op te nemen zijn de volgende:
Een voorbeeld is de expressie ‘het schip verging met man en kruik’, afkomstig uit een gedicht van een schipbreuk die te wijten was aan een dronken stuurman (www.ouwetukker.nl/logboek/liederenboek/stormopzee.htm). Met man en kruik is geen bestaande uitdrukking (criterium 1; een google zoektocht leverde 2 hits op, 21/02/08), de staande expressie met man en muis is evident (criterium 2; google leverde ruim 11.000 hits op) en de dubbele betekenis volgt niet uit de gebruikscontext, maar uit de vervanging van muis door kruik (criterium 3). Kennis van de context helpt uiteraard bij het doorzien van de functie van de innovatie, maar het derde criterium dient om gevallen uit te sluiten waarbij een ‘ongeschonden’ staande expressie in een zodanige context wordt geplaatst dat een dubbele response volgt (cq. ‘wij weten van wanten’ in een advertentie voor een handschoenmerk). De verzamelde expressies zijn vervolgens geanalyseerd volgens de volgende stappen (6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op basis van deze analytische procedure blijken drie vormen van unificatie te kunnen worden onderscheiden, die in de komende subsecties één voor één aan bod komen (2.1 tot en met 2.3). Ik duid ze aan als fusies, splitsingen, en vervangingen. Met die set is in elk geval het corpus (vrijwel) uitputtend te beschrijven (een aantal lastig te classificeren gevallen komen aan het eind van deze sectie aan de orde). Of ze volstaan voor de beschrijving van ‘alle’ optimal innovations, zal uit nader onderzoek moeten blijken. De staande expressie waarop een OI is gebouwd noem ik de grondvorm, afgekort GV, en de innovatie de nieuwvorm, afgekort NV. De unificatievormen duid ik aan als sjablonen. De betekenissen van GV en NV, ten slotte, duid ik aan als de saillante en de nieuwe betekenis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 FusiesWe bezien de OIs in (7).
De unificatie van de OIs in (7) voert terug op een gedeeld element van de GV en de NV: petit in bon appetit fours, gaatjes in beschermt tegen gaatjes in de hand, stukken in biefstukken lekkerder, et cetera. Het gedeelde element kan een woord zijn (gaatjes in 7b), of een woorddeel (tong in 7e), een deel daarvan ((s)pot in 7d) of een combinatie van die twee (7a, c, f). Unificatie lijkt in deze gevallen dus te berusten op een fusie van een GV en een NV. Kenmerkend is dat de GV en de NV elk op zich geheel gehandhaafd blijven, maar dat op basis van het gedeelde element toch een innovatie ontstaat. De GV in deze voorbeelden is telkens een generieke term, niet toevallig ook telkens de claim ten aanzien van het geadverteerde product (zie 8).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het idee is dat de lijst in (8) vrij gebruikelijke, ‘bekende’ productclaims zijn in reclamebood-schappen, terwijl de producten waarover die claims gedaan worden juist een noviteit zijn (7b is mogelijk een uitzondering). Dus die laatste fungeren in fusies als de NVs. Omdat GV en NV samen genomen zijn op basis van een gedeeld element, is de relatie ertussen noodzakelijk fonetisch - een identiek element is immers de basis van een fusie. Om GV, NV en OI samen met het sjabloon overzichtelijk te kunnen presenteren, hanteer ik vanaf nu een grafische conventie waarvan (9) een illustratie biedt. Het gaat daar om de vorming van de OI hutspotprijsje (waarbij de verbindingsstreepjes aanduiden om welke woorddelen het gaat). We herkennen in (9) allereerst de GV (tussen vierkante haken), de NV en de OI (tussen ronde haken)- de resultaten van de analytische stappen 1 en 2. In het kader wordt de relatie tussen GV en NV geëxpliciteerd, en daarmee het betreffende sjabloon (stap 4). De pijl in het kader duidt de talige aard van de GV-NV-relatie aan (stap 3; die is in dit geval als fonetisch aan te duiden). Het geval van een combinatie van een gedeeld woord/woorddeel (7c bijvoorbeeld), is weergegeven in (10). Merk op dat in de gegeven voorbeelden het gefuseerde element slechts in één geval dezelfde semantische rol in de GV en NV heeft (7b). In andere gevallen betreft het een homoniem (7c en e), of is het gewoon niet benoembaar (7a, d en f). In één geval is het fusie-deel van noch de GV, noch de NV een discreet element: *hut-spot en *pot-prijsje. Een bijzonder geval van fusie is (12).
Deze OI wijkt enigszins af van ‘normale’ fusies omdat de GV ervan niet een staande expressie is, maar een morfologische constructie die we kunnen weergeven als (13).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met (13) kun je expressies vormen die een uitzonderlijk geval aanduiden van het object waar het substantief de gedachte aan oproept (droomvakantie, droomvrouw, droomlinksbuiten, et cetera). Me dunkt dat we (13) als de GV van (12) kunnen aanmerken waarmee de betekenis zoiets is als ‘uitzonderlijk geval van roomsoes’:een droomroomsoes. De OI ontstaat op basis van het gemeenschappelijke element room in de GV (droom+ N) en de NV (roomsoes) en dus kunnen we (12) als een fusiegeval analyseren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 SplitsingenBezie nu de expressie in (14).
Splitsingen zijn een randgeval van OIs omdat in uitingen als (14) welbeschouwd niets onbestaands staat. De OI wordt hier gevormd door een bepaalde GV (panklaar) uiteen te nemen waarbij het eerste deel in de éne NV, en het tweede deel in de andere NV terugkeert. De relatie tussen GV en NVs is dus identiteit per samenstellend deel. Het algemene sjabloon is (15) Bijzonder is hier dat het de NVs lijken te zijn waarvan de betekenis herleidbaar moet blijven (in plaats juist die van de GV). Om die reden zou je zelfs kunnen betogen dat een geval als (14)Ga naar eind5 geen OI is. Anderzijds werkt het voorbeeld wel, net als reguliere OIs, op de activatie van twee (of zelfs drie) betekenissen die in de gegeven context alle relevant zijn. Merk verder op dat de GV en de NVs in dit sjabloon, anders dan bij fusies, geen enkel element (woorddeel, woord) delen. Ten slotte is het relevant hier te vermelden dat de expressie in (14) een van de drie exemplaren in het corpus zijn die - mogelijk (?) - op (15) terugvoerbaar zijn. Splitsingen van samengestelde staande expressies is daarmee het minst aangetroffen sjabloon. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 VervangingenOIs die zijn gebaseerd op het sjabloon van vervanging nemen een GV als uitgangspunt, en vervangen daarin één (of meerdere) onderdelen door een NV met een OI als resultaat. Dit is verreweg het meest aangetroffen sjabloon; reden om er wat meer aandacht aan te besteden. Voorbeelden staan in (16), waarin hoogfrequente staande expressies telkens de GV zijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met name (16)e is een even creatieve als subtiele OI. De expressie is afkomstig uit een bijdrage aan een forumsite (www.sdokamerik.nl) waarop de deelnemers ten tijde van de raadpleging (07/12/07) druk doende waren het thema ‘stappen in Woerden’ te bespreken. Een van de deelnemers raadt zijn medediscussianten aan toch maar de voorkeur te geven aan Utrecht als stapstad. Er zijn wel cafés in Woerden, maar als buitenstaander voel je je daar niet echt thuis vanwege de dominante hun kent hun-sfeer die er zou heersen. Hun kent hun heeft ons kent ons als GV, en is een ‘echte’ OI in de zin dat er geen sprake is van regelgeleide vervoegingen (de uiting zou dan iets als Zij kennen zichzelf moeten zijn geweest), en omdat activatie van de betekenis van de GV cruciaal is om de ‘kliek’-betekenis op te roepen.Ga naar eind6 De GV kan overigens ook een woord zijn, zoals blijkt uit de voorbeelden in (17).
Het sjabloon van vervangingen leidt ertoe dat de GV op defecte wijze in de OI terecht komt - reden om deze gevallen niet als fusies of splitsingen te beschouwen. Het sjabloon kan schematisch weergegeven worden als (18). Met betrekking tot de relatie tussen het vervangen element uit de GV en de (vervangende) NV springt een opmerkelijk consistent patroon in het oog. Wanneer de GV een staand woord is, is die relatie hoofdzakelijk prosodisch/fonetisch: authentiek➜authenthais, spinazie➜spinazië, paashaas➜kaashaas. Is de GV een staande expressie, dan is de relatie semantisch: nergens➜overal, ons➜hun, of zelfs niet eens meer zinvol te benoemen: hoed➜rijmwoordenboek. Dat wijst er naar mijn idee op dat de ‘rek’ om OIs te vormen van staande uitdrukkingen groter is dan bij ‘staande’ woorden. Authenthais werkt blijkbaar, maar hoe zou dat uitpakken bij (bedachte) vormen als (19)?
Dit lijken me voorbeelden van pure innovaties - je herkent er de grondvorm niet meer in, en dus zijn het geen OIs. Dat de vervangingsmogelijkheden voor staande expressies als GV | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoveel ruimer (lijken te) zijn, zou wel eens puur een kwantitatieve kwestie kunnen zijn: er is in die gevallen simpelweg sprake van ‘meer’ gefixeerd taalmateriaal, en daarmee is de herkenning van de GV en de saillante betekenis veel langer mogelijk.Ga naar eind7 Op internet gevonden varianten van de OI in (16)d zijn (20) die ik, intuïtief, heb gegroepeerd naar oplopende ‘afstand’ tussen GV en NV.
Nog ‘dichter’ (anderzijds) blijft de NV bij de GV wanneer het vervangen element niet meer dan een woorddeel is (zie 21).
Op het gesignaleerde patroon is (22) wellicht een uitzondering
De GV in (22) is de staande expressie ‘en daarmee basta’ maar de rek is er niettemin snel uit (Venz maakt hagel en daarmee vermicelli...). Of het gesignaleerde verband tussen de lengte en aard van de staande expressie en de mogelijkheden om nieuwe elementen in te voegen stand houdt, is een empirische vraag die dan ook op die wijze nader onderzocht zou moeten worden. Van een bijzondere variant van het vervangingssjabloon biedt (23) een reeks voorbeelden.
Wat deze OIs bijzonder maakt is dat de GV niet zozeer een staande expressie is, maar een morfologisch procedé, namelijk dat voor de vorming van graadbepalingen in het Nederlands. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van bepaalde invullingen daarvan (mooi, mooier, mooist) wordt een element vervangen door de NV. De ‘salient response’ van deze OIs kunnen we dus verantwoorden op basis van de semantische regelmatigheden van graadbepalingen. Graadbepalingen worden gevormd op basis van adjectieven die een bepaalde eigenschap aanduiden van het object waaraan het substantief de gedachte oproept. De vergelijkende en overtreffende trap duidt dan aan dat van die eigenschap in meerdere of maximale mate sprake is (zie 24).
De OIs in (23) ontstaan door (24)c te vervangen door het product, de producent, of merknaam, waarmee een soort ‘meer dan het normale geval/de concurrent’ claim wordt gedaan. Zo wordt in (21)d het adjectief mooi volgens de GV verbogen, maar wordt de NV Shakira ‘ingevuld’ voor de overtreffende trap (in de plaats van mooist). Dat levert (25) op.
De meeste voorbeelden van het type (23) die ik gevonden heb werken als (25), maar een bijzonder geval zou (26) kunnen zijn.
Deze OI is in beginsel te analyseren als (25), maar het lijkt me dat die gebaseerd is op een gefixeerde variant van de GV - de staande expressie (27).
De OI ontstaat door in de GV best door de NV Bertens te vervangen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Twee bijzondere gevallenIn deze sectie bespreek ik twee gevallen die zich niet zonder slag of stoot laten analyseren in termen van een van de besproken sjablonen. Het gaat om (28) en (29).
Ik weet niet zeker of dit optimal innovations zijn, maar ik doe een poging te argumenteren dat dat zo is. (28) is een variant op de gevallen die we zagen in (23). De expressie is gebaseerd op de morfologie van graadaanduidingen in het Nederlands, maar anders dan de in 2.3 besproken gevallen neemt (28) naar mijn idee een staande expressie (kiplekker) als GV, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn de ‘kale’ constructievarianten voor graadaanduidingen op een andere wijze betrokken bij de vorming van de OI dan bij de (23)-gevallen. Merk allereerst op dat kiplekkerder niet een regulier geval van vervanging is (zoals bijvoorbeeld in kipsmakelijk het geval zou zijn). Ook is de OI mijns inziens niet een splitsingsgeval: kip-lekker. Het betekeniseffect (‘kipfilet wordt met dit product nog lekkerder’) ontstaat door aanwending van de graadaanduidende constructie: het affix __der/ter ‘draagt’ de betekenis [more of [property [lekker]]]. Splitsing speelt echter wel een rol bij deze OI omdat de vorming van overtreffende trappen in het Nederlands gehouden is aan bepaalde restricties: ze ‘mogen’ niet gevormd worden van samengestelde adjectieven van het type (N+A) als het substantief al een bepaalde specificatie uitdrukt van de eigenschap waaraan het adjectief de gedachte oproept: sneeuwwit - *sneeuwwitter; Bordeauxrood - *Bordeauxroder; beetgaar - *beetgaarder, etc. Die beperking geldt ook voor gevallen waarbij het substantief de overtreffende trap uitdrukt van die eigenschap: inktzwart - *inktzwarter; botergeil - *botergeiler; kletsnat- *kletsnatter; moddervet - *moddervetter, etc. De vorming van kiplekkerder lijkt bijgevolg in twee fases te gaan: (i) kiplekker (=GV) + __der(=NV) --> kiplekkerder (ii) --> kip-lekkerder (=OI). Een soortgelijk geval waarbij een (morfo-)syntactische regel, of constructie juist het procedé voor de vorming van een OI is (en niet de GV of NV) is (29): je hebt bier en je hebt Grolsch. Ook hier is meer aan de hand dan een simpel geval van vervanging. Deze OI voert terug op wat constructiegrammatici een constructie of een formeel idioom noemen. De constructie die aan (29) ten grondslag ligt is (30); enkele voorbeelden ervan (allen van internet) staan in (31).
De constructie kent een aantal formele kenmerken. De essentie ervan is dat het tweede lid van de nevenschikking een letterlijke herhaling bevat van de eerste. Zowel elliptische als niet-elliptische varianten komen voor - dus zonder en met ‘je hebt’ in het tweede deel van de nevenschikking. Kenmerkend is verder dat de expressies in (31) uitgesproken worden met een zogenaamd contrastaccent op de tweede X: Je hebt van lotje getikt en van LOTje getikt; Je hebt klein en je hebt KLEIN, etc. Anders gezegd, de constructie is niet alleen lexicaal (2 x ‘je hebt’) en categorisch (de twee X-en) gefixeerd, maar ook prosodisch. Wat alle formele idiomen gemeenschappelijk hebben is dat er een betekenisaspect in aanwezig is dat je eigenlijk aan geen enkel samenstellend element kunt toeschrijven. Die betekenis wordt daarom gedragen door de constructie als geheel. De constructie in (30) wordt door Ghomeshi et al (2004) aangeduid als de contrastive focus reduplication. Van de meest gangbare tegenhanger van (30) in het Engels staan enkele voorbeelden in (32) (allen ontleend aan Ghomeshi et al 2004).Ga naar eind8
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De naam voor de constructie is gebaseerd op het genoemde constructionele betekenisaspect. De herhaling van een van de onderdelen (contrastive focus reduplication) heeft het effect dat de aandacht van de lezer gericht wordt (contrastive focus reduplication) op het herhaalde lid en wel zo dat daarmee een meer prominent, saillant of prototypisch geval uit de klasse waaraan het eerste lid de gedachte oproept. In dat opzicht is het tweede lid dus gecontrasteerd aan het eerste (contrastive focus reduplication). Voor het Nederlands is de lakmoesproef dat je voor het tweede lid het adjectief ‘echt(e)’ kunt invoeren: je hebt naar de bios gaan en ECHT naar de bios gaan. Op basis van deze gedachtegang kunnen we dus vaststellen dat de bekende reclameleus van Grolsch terugvoert op een vervanging (het tweede ‘bier’ door de merknaam ‘Grolsch’, de NV dus), maar dat het betekenisaspect dat gebakken zit in de constructie (= de GV) ‘meegaat’ naar de OI (aangenomen dat het daarom gaat). Het effect is zo dat Grolsch-bier geselecteerd wordt uit de klasse der bieren als de ‘ware’ of de ‘prototypische’ instantie binnen die klasse, en in die zin ook is geconstrasteerd aan de meer reguliere instanties - een betekenisaspect dat we ons goed bij een reclameoogmerk kunnen voorstellen. Is Je hebt bier en je hebt Grolsch nu een OI? Ik denk dat dat inderdaad volgt uit de definitie van Giora. De novel response die de expressie motiveert volgt uit het niet-reguliere instantiatie van de contrastive focus reduplication-constructie: het tweede lid is geen letterlijke herhaling van het eerste. Juist vanwege dat niet-reguliere is Je hebt bier en je hebt Grolsch te vergelijken met de overtreffende trapvorming van kiplekker. Een reguliere variant (en dus geen OI) zou (33) zijn:
Ook de tegenwoordige reclameleus Op een dag drink je geen bier meer maar Grolsch is geen optimal innovation, omdat de instantiatie van het sjabloon Op een dag V je geen X meer, maar Xcontrast geheel regulier is (vergelijk de voorbeelden in (34).
Met de behandeling van deze twee bijzondere OIs zijn we zover gekomen dat de eerste doelstelling van deze bijdrage - het identificeren van de sjablonen waarop OIs kunnen worden gebouwd - gerealiseerd is, althans voor wat het aangelegde corpus betreft. Zoals gezegd moet nader onderzoek uitwijzen of de hier onderscheiden sjablonen descriptieve adequaat zijn. Een aanwijzing in die richting i | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Wat en hoe betekenen optimal innovations eigenlijk?In dit deel staan de vragen wat betekenen optimal innovations? en hoe komt de taalgebruiker ‘bij’ die betekenis? centraal. Bezien we nogmaals de optimal innovation weapons of mass distraction. Om die expressie te begrijpen gebruikt de taalgebruiker natuurlijk zijn kennis van de woorden weapons, of, mass en distraction (de NV). Maar om de betekenis weapons of mass destruction is distraction te construeren, moet de z/hij ook kennis aanwenden van de staande expressie weapons of mass destruction (de GV).Ga naar eind10 Van het bijzondere karakter van deze verwerkingsroute krijgen we een impressie wanneer we die vergelijken met de manier waarop een (reguliere) woordgroep, een een pure innovatie, of ambigu(e) woord of woordgroep worden verwerkt. Het schema in (35) biedt van die verwerkingsvarianten een impressie in termen van de inputstring, de geactiveerde lexicale items en de resulterende conceptualisering.
Reguliere samenstellingen als verfkwast of mengbeker (= de input {x}{y}) zijn te begrijpen door de betekenissen van de samenstellende onderdelen (= X & Y) te combineren volgens een morfosyntactische regel (= [X ~ Y]). Die regel stelt dat een samenstelling van een werkwoord (verven, mengen) en een substantief (kwast, beker) de betekenis oproept van een N om mee te V-en, of een N die kan V-en.Ga naar eind11 Een verfkwast is een kwast (N) om mee te verven (V), en een mengbeker een beker waarmee je iets kunt mengen. De vraag is natuurlijk of die regel bij de verwerking van zulke hoogfrequente woorden nog enige rol speelt. Het lijkt eerder zo te zijn dat verfkwast of mengbeker gefixeerde expressies zijn (zie Schilperoord 1999), die als zodanig deel uitmaken van het mentale lexicon (vandaar de haken rond het item (X & Y) en de conceptualisering [X ~ Y]). Een woord als sleurhut is ooit een pure innovatie geweest, wat wil zeggen dat een taalgebruiker die met die input geconfronteerd wordt het niet in z'n mentale lexicon kan (kon) opzoeken. In zulke gevallen zal de voornoemde morfologische regel wel bij het verwerkingsproces betrokken zijn en - als het goed gaat - leiden tot de conceptuele structuur provisorische behuizing die gesleept kan worden. Me dunkt dat de taalgebruiker, om tot volledig begrip te komen, moet zien dat die conceptuele structuur min of meer overeenkomt met die van het (wel in het lexicon aanwezige) item caravan (= Z). Zo kan uitgemaakt worden dat sleurhut een innovatieve expressie is voor het oproepen van dezelfde gedachte die met caravan opgeroepen kan worden. Bij de verwerking van een ambigue expressie {x} is van belang dat het lexicale item (X) verbonden is met twee conceptuele structuren [X] en [Y], die beide worden geactiveerd. In zo'n geval probeert de taalgebruiker, bijvoorbeeld door de context in ogenschouw te nemen waarin de input voorkomt, te bepalen welke van die twee de bedoelde is [X] of [Y]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit alles volgt dat reguliere expressies, innovaties en ambiguïteiten met elkaar gemeen hebben dat de betekenis ervan geheel bepaald kan worden op basis van:
Zie daar het bijzondere karakter van het verwerken en begrijpen van een optimal innovation: dat vereist nog een additioneel proces, namelijk de activatie van lexicaal materiaal dat in de input niet letterlijk wordt gegeven. De innovatieve expressie {x}{z} leidt tot activatie van de lexicale items (X) & (Z), maar daarnaast ook tot de activatie van het item (X & Y). De vraag is dan: hoe gaat dat in z'n werk? Meer gepreciseerd:
Het zijn deze drie kwesties die in deze sectie centraal staan. Om ze inzichtelijk aan de orde te kunnen stellen, kijken we nog wat preciezer naar de processen die betrokken zijn bij de verwerking van reguliere expressies (i en ii hierboven). In de taaltheoretische literatuur worden die processen in de regel aangeduid met de noties memoriseren en construeren. Iedere cognitieve taaltheorie stelt aangaande die processen de volgende vraag: welke kennis wordt gememoriseerd, en welke kennis wordt geconstrueerd? Het antwoord erop is een voorstel voor een bepaalde werkverdeling: wat weet de taalgebruiker, en wat vogelt hij on the fly uit. De formulering van die vraag kent echter subtiele, maar betekenisvolle variatie, die bepalend is voor het antwoord dat erop wordt gegeven. Die variatie kan op basis van de volgende formuleringen in kaart worden gebracht:
Variant I is de formulering door wat Jackendoff de ‘gevestigde orde’ theorieën noemt (Jackendoff 2006, 2). Het antwoord dat op de vraag wordt gegeven is vooral theoretisch gemotiveerd: we memoriseren de woorden, en we construeren alles ‘daarboven’. Levelts (oorspronkelijke) blueprint-theorie van het spreekproces is een voorbeeld van deze werkverdeling (Levelt 1989, zie ook Jackendoff 2002, 152). Variant II kenmerkt taaltheorieën die een antwoord zoeken in termen van noodzakelijke voorwaarden voor memorisatie. Er verschuift nu flink wat taalkennis van constructie naar opslag en memorisatie, en die verschuiving is bovenal empirisch gemotiveerd. Om één voorbeeld te geven: idiomatische expressies zijn paradigmatische gevallen van expressies die moeten worden opgeslagen. Van een expressie als in het ootje nemen moet de taalgebruiker de betekenis simpelweg kennen omdat er geen constructieregel is die hem vertelt dat die uitdrukking foppen betekent. Iets formeler gezegd: de woorden in het ootje nemen kunnen niet onafhankelijk geïnterpreteerd worden, zoals dat bijvoorbeeld wel kan met naar de bioscoop | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan, of met een etentje verrassen, en daarom moet de taalgebruiker de idiomatische expressie opgeslagen hebben in zijn talige lange termijngeheugen (het mentale lexicon). Ook hier zien we nog een principieel onderscheid tussen wat de regels al dan niet verklaren, maar het verschil met variant I is vooral het inzicht dat veel meer taalverschijnselen ‘onregelmatig’ zijn dan alleen de woorden. Jackendoffs parallelle architectuur-model is een voorbeeld van deze visie op de werkverdeling (Jackendoff 2002, 2006). Variant III van de verkavelingkwestie zoekt het antwoord vooral in voldoende voorwaarden voor memorisatie. Het is de variant die aan de orde is in taaltheorieën die krachtig gecommitteerd zijn aan cognitief-psychologische inzichten. Het antwoord dat zulke theorieën geven op de vraag is vooral ingegeven door wat een psychologisch plausibele werkverdeling is. De portee ervan is ooit kernachtig geformuleerd door Bolinger (1975): ‘It is very likely that much more of the talk that goes on is idiomatic than just those utterances that can't be analyzed. The fact that we can analyse doesn't necessarily mean that we do.’ (Bolinger 1975, 297, mijn cursivering, j.s.). We herkennen hier de verschuiving van ‘wat moet worden gememoriseerd’ (those utterances that can't be analyzed) naar ‘wat kan worden gememoriseerd’ (doesn't necessarily mean that we do) in de varianten II en III. Het verschil tussen ‘moet worden’ en ‘kan worden’ zagen we al bij de behandeling van de verwerking van een expressie als verfkwast. Er is een regel waarmee je op basis van de gememoriseerde elementen verven en kwast de betekenis van verfkwast kunt construeren, maar veel plausibeler is het dat taalgebruikers die bocht afsnijden, en verfkwast opslaan als één lexicaal item in het mentale lexicon waarvan ze de betekenis direct, zonder tussenkomst van de regel kennen. Het deel ‘moet dan nog worden geconstrueerd’ in variant III is dan gereserveerd voor gevallen als sleurhut. Samenvattend kan gesteld worden dat de drie visies op de werkverdeling constructie en memorisatie een verschuiving te zien geven van regelgeleide verwerking naar een verwerkingsroute die in toenemende mate vaart op het kompas van bestaande/ gememoriseerde kennis die het gevolg is van (eerdere) taalervaringen. Hoe passen de optimal innovations in dit krachtenveld?Ga naar eind12 Eén zaak is duidelijk:een directe lexicale representatie ervan is uitgesloten - de expressie zou dan immers wellicht nog wel ‘optimaal’ zijn, maar zeker niet innovatief. In wat nu volgt wil ik laten zien dat het verwerken en begrijpen van een optimal innovation alleen maar begrepen kan worden in het kader van taaltheorieën die passen bij de varianten II en (vooral) III van de vraag naar de werkverdeling memoriseren versus construeren, en er in dat opzicht ook additionele evidentie voor bieden. Om die redenering goed in de steigers te zetten, bezie ik de verwerking van en betekenistoekenning aan een optimal innovation volgens het model dat past bij variant I. Ik zal dat model aanduiden als het constructiemodel, en mijn voorbeeld is (alweer) weapons of mass distraction. Uitgangspunt is dat die expressie ons als uiteindelijke betekenis (36) moet opleveren.Ga naar eind13
Volgens het constructiemodel verwerkt de taalgebruiker weapons of mass distraction door de successievelijke woorden op te zoeken in het mentale lexicon. Dat levert de lexicale items | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weapons, of, mass en distractionGa naar eind14 op, die vervolgens syntactisch worden geanalyseerd: (NP N) en np (PP prep (NP (A) N)), en tot één overall structuur worden gecombineerd (37).
De structuur in (37) wordt tevens geanalyseerd in termen van het syntactische hoofd (N) en het complement (de PP). We zien nu dat deze hiërarchische structuur ‘terugkeert’ in de conceptuele structuur die volgens het constructiemodel op basis van (37) gevormd wordt. Die kunnen we, quasi formeel, weergeven als (38).
De relatie tussen (37) en (38) kan inzichtelijk worden gemaakt door de diverse elementen te verbinden met subscripten (zie 39). Daarin noem ik (37) SS (syntactische structuur) en (38) CS (conceptuele structuur).
De subscripten geven precies aan hoe de CS-elementen corresponderen met de SS-elementen. De hiërarchische relaties tussen de betekenisonderdelen volgen uit die van de grammaticale structuur van de woordgroep. Anders gezegd: elk element van de syntactische structuur krijgt een onafhankelijke interpretatie op het niveau van de conceptuele structuur {N1, [weapons]1}, {prep2, [property]2}, {A3, [qualification]3} en {N4, [distraction]4} en die structuur bepaalt voorts de relaties tussen de concepten.
Hoe elegant deze analyse ook mag zijn, er kleeft één probleem aan: we krijgen het concept [destruction] niet in de conceptuele structuur, zoals te zien is aan het verschil tussen de predicatieve ‘doel’-structuur in (36) en de CS in (39). De analyse van de expressie volgens het constructiemodel levert ons alleen de novel response op (de NV), maar niet de saillante (de GV). We kunnen deze observatie aanscherpen: het verwerkingsproces van weapons of mass distraction volgens het constructiemodel kan ons de GV nooit opleveren. De reden is simpel: in de input van de optimal innovation is geen enkel element aanwezig op basis waarvan het lexicale item destruction (en zelfs de gehele GV weapons of mass destruction) kan worden geactiveerd, en dus gebeurt dat ook niet. Om dit probleem (hoe komen we aan de GV?) op te lossen moeten we te rade gaan bij het soort taaltheorieën dat aan de orde is bij de vraagvarianten II en (vooral) III hierboven. Theorieën dus die bij de werkverdeling memoriseren versus construeren een veel grotere rol toekennen aan dat eerste proces. Daarvoor is het echter noodzakelijk dat we kunnen beschikken over een model van het mentale lexicon waarmee die rol voor memorisatie ook verantwoord kan worden. Zulke modellen zijn ontwikkeld binnen de Cognitieve taalkunde en het model waarvan ik hier gebruik maak, is dat van Jackendoff (1997, 2002, 2006). Voor alle duidelijkheid geef ik het gestelde probleem nog eenmaal weer (40).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een goed begrip hoe de verwerking in (41) mogelijk is, kijken we eerst naar de wijze waarop in Jackendoffs model de expressie weapons of mass destruction kan worden gerepresenteerd (41).Ga naar eind15
Even afgezien van de wisseling distraction --> destruction, is het relevante verschil tussen (41) en (39) dat (41) een lexicaal item is, en niet, zoals (39) een online geconstrueerde structuur SS-CS. Het reguliere karakter van de expressie zien we terug in het feit dat alle onderdelen ervan onafhankelijk corresponderen (zie de subscripten 1-4), maar anders dan in (39) is in (41) ook een correspondentie SS-CS aanwezig op het niveau van de expressie als geheel (zie het subscript X). Het is dat kenmerk dat maakt dat (41) een lexicaal item is. Het relevante verschil tussen het constructiemodel en Jackendoffs model is dat binnen dat laatste lexicale items, in het geheugen opgeslagen brokken taalkennis, dus heel goed uit meerdere woorden kunnen bestaan. Het systeem van subscripten om relaties tussen SS en CS-structuren tot uitdrukking te brengen, vormt de kern van Jackendoffs model van het lexicon. Je kunt er bijvoorbeeld ook de lexicale representatie mee verantwoorden van expressies waarvan de eenheden op SS en CS niet onafhankelijk met elkaar corresponderen. In (42) staat een voorbeeld: het lexicale item voor het idioom in het ootje nemen.
Het onregelmatige karakter van idiomatische expressies blijkt eruit dat, behalve de direct-objects N (DO), de eenheden op SS-niveau niet onafhankelijk kunnen worden geïnterpreteerd op CS-niveau. De SS-CS relatie bestaat alleen op het niveau van de structuur als geheel (zie het subscript X). Anders gezegd:de betekenis van in het ootje nemen moet je kennen omdat die niet uit de samenstellende lexicale elementen valt af te leiden. Anderzijds kunnen we met de categorieën en relaties daartussen op SS-niveau nog steeds verantwoorden dat het idioom zich syntactisch als een reguliere VP gedraagt. We kunnen deze visie op het lexicon (en vooral op wat kan doorgaan als een lexicaal item) als volgt generaliseren (zie 43).Ga naar eind16
Van een on line constructie (43a) is sprake wanneer een structuur is samengesteld uit twee, regelmatig corresponderende lexicale items (<x, X> en <y, Y>). De situatie in (43)a geeft dus de visie op het lexicon weer die volgt uit het constructiemodel. De uitbreiding zit ‘m in (43) b en c. Van een regelmatig lexicaal item (43b) is sprake wanneer de structuur als geheel deel uitmaakt van het mentale lexicon, maar in beginsel wel volgens de reguliere combinatie- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
principes gevormd en begrepen kan worden (het zijn dus de ‘kan worden gememoriseerd’ gevallen in vraagvariant III hierboven). Dat betekent dat de relatie SS-CS op het niveau van de structuur als geheel opereert (<xy, XY>). Of een bepaalde constructie tot (43)a of (43)b gerekend moet worden, is een empirische kwestie. De constructie weapons of mass destruction kan op grond van zulke evidentie als een regelmatig lexicaal item aangemerkt worden. Bij een onregelmatig lexicaal item kunnen de eenheden op één niveau niet onafhankelijk geïnterpreteerd worden op het andere niveau. Zulke structuren zijn lexicale items per definitie (dit zijn de ‘moet worden gememoriseerd’-gevallen in variant II hierboven). Een voorbeeld is het item voor in het ootje nemen. Met dit instrumentarium kunnen we nu een antwoord formuleren op de eerste vraag van deze sectie: hoe moeten we ons het idee voorstellen van het activeren van talige kennis die niet in de input is gegeven? We kunnen ons dat voorstellen met aan te nemen dat de GV is opgeslagen als een lexicaal item, en ook als zodanig geactiveerd kan worden. Bij een woord-voor-woord verwerking van de input zal die op zeker moment voldoende informatie bevatten om activatie van het lexicale item (41) te legitimeren. De procesgang kan weergegeven worden als (44) waarbij we ons over de horizontale niveaus een tijdslijn kunnen voorstellen - in input-elementen volgen elkaar dus op in de tijd.
Gedurende de eerste verwerkingsfase (input: {weapons} en {of}) zal het proces verlopen volgens de reguliere constructiewijze: het taalverwerkingssysteem tracht de inkomende items te integreren tot een SS en een CS-structuur en die aan elkaar te relateren volgens de volgorde van binnenkomst. ‘Ergens’ gedurende de inputverwerking wordt, op basis van een deel daarvan, bijvoorbeeld: {weapons of mass...}, ‘besloten’ dat de input voldoende verwantschap heeft met het opgeslagen item weapons of mass destruction, en wordt dat item in het verwerkingsproces betrokken. In (44) laat ik dat gebeuren op het moment dat het element {mass} verwerkt wordt, maar dat kan ook eerder of later gebeuren.Ga naar eind17
We hebben tot dusverre gezien hoe de activatie van zowel een GV als een NV bij de verwerking van een optimal innovation verantwoord kan worden, en wat voor soort taaltheorie daarvoor nodig is. Maar daarmee is nog maar een deel van het verhaal verteld. Het punt is dat we ook met de geanalyseerde procesgang in (44) nog steeds niet weten hoe de taalverwerker de twee betekenissen (lexicale items) integreert, en ook waarom hij daartoe besluit. Beide kwesties raken cruciaal aan de derde vraag die we aan het begin van de sectie geformuleerd hebben: hoe weet een taalgebruiker eigenlijk dat hij met een optimal innovation te maken heeft? Waarom, bijvoorbeeld, wordt tijdens de procesgang in (44) na verwerking van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
element distraction het geactiveerde item weapons of mass destruction niet als inadequaat terzijde geschoven (te vergelijken met de gang van zaken bij het verwerken van een ambigue expressie)? En als dat al niet gebeurt, welke processen zijn er dan verantwoordelijk voor dat de geactiveerde conceptuele structuren geïntegreerd worden, en hoe kunnen we ons zo'n geïntegreerde structuur voorstellen? Deze kwesties zijn taaltheoretisch relevant omdat ze raken aan de kern van wat optimal innovations tot een unieke taalvorm maakt, maar zijn dat ook vanuit retorisch perspectief omdat ze het communicatieve effect van een optimal innovation betreffen: waarom treedt dat ‘dubbele’ betekenisaspect eigenlijk op? Laten we beginnen met de herkenningsvraag ‘sec’ - verreweg de meest complexe. Me dunkt dat Grice's maxime van relevantie hier een aanknopingspunt biedt: de taalgebruiker besluit tot integratie van de beide betekenissen omdat enerzijds de GV-betekenis ‘alleen’ niet is ‘wat er staat’, terwijl anderzijds de NV-betekenis ‘alleen’ in de gegeven context geen semantisch welgevormde mededeling oplevert (en eigenlijk ook niet is ‘wat er staat’). Het is om die reden dat, anders dan in geval van ambigu taalaanbod, niet één der geactiveerde betekenissen verworpen wordt als ‘niet bedoeld’. Kortom, om een optimal innovation op een relevante manier te kunnen interpreteren, moeten de twee geactiveerde betekenissen op één of andere wijze geïntegreerd worden. Een optimal innovation als ons saladepaardje (uit een reclame voor kant-en-klare huzarensalade) kan niet ‘gewoon’ als paradepaardje (de GV) worden begrepen, want dat staat er niet, maar een saladepaardje betekent ook als ‘pure innovatie’ niet iets relevants (zoals bijvoorbeeld sleurhut dat wel doet). In dit opzicht verschillen optimal innovations ook van (de stijlfiguur) ironie. Ook daarbij moet je ‘iets anders’ begrijpen dan wat er feitelijk staat, maar dat ‘andere’ is meteen ook de enige relevante conceptualisering. Hoe kunnen we ons vervolgens die geïntegreerde conceptuele structuur voorstellen? Mijn voorstel (zie 45) is om die structuur te representeren als een reguliere predicatie, met mogelijke verbijzonderingen naar een metaforische analogie (peace is paper, bijvoorbeeld)
Het begrip dat taalgebruikers construeren van de optimal innovations saladepaardje en kiplekkerder is dus weer te geven als eenvoudige predicatieve structuren (zie 46).
In het restant van deze sectie gaat het allereerst over de vraag hoe de inputstructuren van optimal innovations leiden tot een instantie van de conceptuele eindstructuur (48). Ik zal dat illustreren aan de hand van ons saladepaardje, maar de claim is dat het voor die expressie gereconstrueerde proces ook ten grondslag ligt aan de andere optimal innovations (met name de fusie- en vervangingsgevallen). Daarna ga ik in op een aantal kenmerken van een optimal innovation die mogelijk bepalend zijn voor de ‘herkenbaarheid’ ervan.
Hoe wordt ons saladepaardje door taalgebruikers verwerkt? Jackendoffs idee is dat de parser (de gangbare term voor de centrale verwerkingscomponent) inkomende structuren (‘klanken’) voorlegt aan het mentale lexicon. Het lexicon voert er een preliminaire analyse op uit: wanneer een zekere input ‘herkend’ wordt (dat wil zeggen: verwant is aan een bepaald | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lexicaal item), dan kopieert het lexicon de informatie van dat item naar het werkgeheugen: de fonologische, syntactische en semantische informatie is dan voor het verwerkingsproces beschikbaar. Wordt de input niet als eenheid herkend, dan besluit het lexicon met een geconstrueerde structuur van doen te hebben en zoekt het de samenstellende onderdelen op die vervolgens naar het werkgeheugen gekopieerd worden. Om deze gang van zaken inzichtelijk te krijgen, hanteert Jackendoff de metafoor van drie schoolborden waarop van elk lexicaal item de fonologische, syntactische en semantische informatie wordt geschreven. Elk schoolbord heeft een ‘inspecteur’ die de brokken structuur tracht te verbinden, en nagaat of wat er op het bord staat welgevormd is. Daarnaast zijn er twee ‘pendelaars’ die weten hoe de informatie op het ene bord te verbinden is met die op een ander. De pendelaars dragen er dusdoende zorg voor dat de informatie op de schoolborden in correspondentie met elkaar gebracht wordt - iets ‘betekent’ dus. In deze voorstelling is iedere taaluiting, geconstrueerd of gefixeerd, een klank-betekenispaar met de syntax ervan als ‘mediator’ - een voorstelling die in de Cognitieve taalkunde min of meer gemeengoed is.Ga naar eind18 Wanneer de innovatie ons saladepaardje de inputstring vormt, is één zaak meteen duidelijk: het lexicon heeft daarvoor geen item direct beschikbaar. De parser besluit daarom om de uiting op te delen op basis van wel aanwezige items, dus ons, salade en paardje. Die informatie wordt op de daartoe bestemde schoolborden geschreven. Nu loopt de zaak min of meer spaak. De inspecteur van het fonologische bord meldt de anomalie ons salade aan de inspecteur van het syntactische bord die daarop besluit dat salade en paardje blijkbaar een samenstelling vormen, waarop ons op de kern paardje betrokken kan worden. Maar nu meldt de inspecteur van het conceptuele bord dat ‘als dit alles is’, hij niet in staat is de beschikbare concepten [salade] en [paardje] op welgevormde wijze te integreren. Omdat de parser zo werkt dat alles uit de kast gehaald wordt om van een gegeven taalaanbod de betekenis te achterhalen, zoekt het lexicon naar alternatieven en komt dan, analoog aan de wijze die we zagen in (44), op de proppen met het ‘gelijkende’ item paradepaardje.Ga naar eind19 De situatie op de schoolborden kunnen we ons dan als volgt voorstellen (47).
Allereerst heeft het niet geheel passende ons nu een plek gevonden, en de overbodige informatie paardje is van de borden gewist. Bijgevolg resteert de informatie over wat we eerder de GV en NV hebben genoemd. Bovendien zien we dat de correspondentie tussen de syntactische en semantische informatie van het item paradepaardje van het type (43)c is: de samenstellende delen parade en paardje kunnen niet onafhankelijk geïnterpreteerd worden - de betekenis [pronstuk] is metaforisch (zie het subscript 5), en die kan dus niet volgens morfosyntactische regels afgeleid worden uit (die van) de substantieven N3 en N4. Hoe kan nu de vorming van de geïntegreerde structuur op het conceptuele bord verantwoord worden? Me dunkt dat dat proces op gang gezet wordt op het fonologische en syn- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tactische bord. Dat spoort allereerst goed met het formele karakter van retorische sjablonen. Optimal innovations drukken niet zozeer ‘nieuwe’ betekenissen uit, als wel een ‘bekende’ betekenis op een nieuwe manier.Ga naar eind20 Maar voor die aanname is ook taalkundig wat te zeggen. Juist omdat paradepaardje op het fonologische en het syntactische bord als een geheel regelmatig item (zie de subscripten 3 en 4) geschreven is (dus net als bijvoorbeeld groenteboer of sneeuwpop), zien de inspecteurs van die borden wat er met de inputstring aan de hand is: salade (N1) vervangt parade (N3). En omdat de correspondentie tussen het syntactische en het conceptuele bord op het niveau van het gehele item bestaat (subscript 5), blijft de betekenis [pronkstuk] op het laatste bord staan (48).
Het enige kenmerk dat uit dit alles niet noodzakelijk volgt, is de predicatieve [[..] is [..]]-betrekking die op het conceptuele bord is geschreven - maar dat idee volgt uit het voorstel dat ik met (45) deed. De eindtoestand op de schoolborden, het geïntegreerde begrip van saladepaardje, is dan (49).
Ik vat de discussie tot zover samen. Het bijzondere karakter van optimal innovations volgt eruit dat de taalgebruiker de betekenis ervan moet afleiden uit informatie die de expressie zelf niet bevat. Besproken is hoe zulke informatie toch betrokken kan worden in het verwerkingsproces, en hoe de bijzondere vorm van betekenistoekenning aan een optimal innovation kan worden verklaard. De herkenning van een optimal innovation as such gaat dus vooral op basis van fonologische (en wellicht ook syntactische) informatie op de schoolborden, terwijl de conceptuele integratie van de saillante en nieuwe betekenis plaatsvindt op het conceptuele bord. In dezelfde redeneerlijn kunnen we nu de notie ‘toegankelijkheid van betekenissen van de GV en NV’ verder aangescherpt krijgen. De geïntegreerde conceptuele structuur van een optimal innovation hebben we gepreciseerd als [state be ([[object x] [qualification/property Y]])]. Die structuur impliceert twee mogelijke ‘rolverdelingen’ voor de betekenissen van grondvorm en de nieuwvorm (zie 50).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien is de rolverdeling in relatie te brengen met de (morfo-)syntactische structuur van de grondvorm - het kan zijn dat de nieuwvorm daarin het (syntactische) hoofd vervangt, of juist de bepaling. Saladepaardje is een voorbeeld van ‘vervanging bepaling’; paradelammetje juist van ‘vervanging hoofd’. Net zo is Giora's peace of paper een voorbeeld van ‘vervanging hoofd’, maar weapons of mass distraction één van ‘vervanging bepaling’. Mogelijk is het deze asymmetrie die bepaalt wat de rolverdeling is: (50)a of b. Dat gaat inderdaad netjes op voor Giora's optimal innovations (51).
Maar het loopt meteen al spaak op het onderscheid paradelammetje en saladepaardje, daar die beiden de rolverdeling in (50)a hebben: lammetje/salade (NV) = pronkstuk (GV), terwijl (50)b onjuist voorspelt dat saladepaardje de rolverdeling pronkstuk (GV) = salade (NV) zou moeten hebben. Kortom, de GV/NV-verdeling is niet goed op basis van de morfo-syntactische structuur van de optimal innovation te bepalen. Zinniger lijkt het daarom om er van uit te gaan dat die rolverdeling bepaald wordt door de thematische structuur van de boodschap waarin ze voorkomen. Neem de volgende, van het internet gehaalde passage: ‘In an earlier column in The Daily Californian, Guy Branum referred to the president as “Sexual Predator-in-Chief,” which pissed off the Feds.’ (http://sonic.net/maledicta/quickies.8.html, consultatie 5/7/07). Dit tekstje refereert aan een bepaalde (en genoegzaam bekende) episode uit het presidentschap van Bill Clinton (the president). Clinton is dus het thema van het tekstje, en daaruit volgt dat we de strekking van Branum's optimal innovation kunnen herleiden tot commander in chief (=president) is predator, dus met als rolverdeling GV = NV. Het is echter niet lastig om een tekstuele context te bedenken die het effect heeft dat de rolverdeling omgekeerd wordt. Branum's predator in chief zou, in een andere context, een aanduiding zou kunnen zijn van, ik zeg maar wat, Tyrannosaurus Rex (predator is commander in chief, dus NV = GV), of, metaforisch, zelfs als aanduiding van Marc Bolan's fameuze rockband uit de jaren '70. Deze reconstructies maken duidelijk dat de rolverdeling adequater gegeneraliseerd kan worden tot (52).
Het patroon in (52)a biedt meteen een plausibele verklaring voor de voorkeur voor de NV is GV verdeling in ons corpus (zie appendix). De meerderheid van de optimal innovations daarin zijn afkomstig uit reclameboodschappen. Daar kun je twee algemene zaken over zeggen: het topic van zo'n boodschap is het aangeprezen product/dient (dat is de nieuwvorm), terwijl de claim die daarover gedaan wordt in de regel als ‘gegeven’ kan worden beschouwd, een stuk informatie dat zich prima leent voor expressie met een staande uitdrukking. Dit alles laat onverlet dat de (morfo-)syntactische structuur van een optimal innovation wel degelijk voor nader onderzoek in aanmerking komt - maar dan in relatie tot de al vaker aangeroerde kwestie van de herkenbaarheid van een expressie als optimal innovation. We zeiden daarover al, dat het integreren van de twee betekenissen (anders dan bij het verwer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken van ‘echte’ ambigue expressies) een bijzondere manifestatie is van Grice's maxime van relevantie. De GV-betekenis werkt niet, omdat de GV ‘er niet staat’, en de NV-betekenis kan op zichzelf niet zinvol geïnterpreteerd worden, en dus besluit de taalgebruiker tot het type proces waar we zojuist een analyse van gegeven hebben. De premisse bij dit alles is dat de optimal innovation metterdaad leidt tot het activeren van meerdere (ten minste twee) betekenissen. Die kwestie refereert aan de vraag welke moeite het de taalgebruiker kost om de betekenis van de GV in de optimal innovation beschikbaar te maken voor de verwerking ervan. Kijken we, en nu echt voor de laatste maal, nog eens naar het saladepaardje en het paradelammetje. De relevante observaties staan in (53).
Eerder constateerden we dat de metaforische betekenis van de GV pronkstuk waarschijnlijk zo dominant aanwezig is in deze optimal innovation omdat de correspondentie tussen de morfosyntactische structuur van de GV en de conceptuele structuur ervan op het niveau van de expressie als geheel opereert. Het is, met andere woorden, een (43)c-geval): <SS ((N) 1(N)2) X, CS [pronkstuk] X>. Dat laat onverlet dat het beschikbaar krijgen van de conceptuele structuur wel degelijk kan verschillen voor paradelammetje en saladepaardje. Het lijkt goed denkbaar dat het onderscheid vervanging hoofd of complement bepalend is voor de cognitieve inspanning die de taalgebruiker leveren moet om de expressie als optimal innovation te herkennen (en daarmee ook de GV beschikbaar te krijgen),en het is deze veronderstelling die centraal staat in onderzoek dat op het moment uitgevoerd wordt. De hypothese daarvan luidt: Cognitieve inspanning:complement vervangen < hoofd vervangen. De voorspelling is dat de vereiste cognitieve inspanning voor paradelammetje groter is dan voor saladepaardje. De kwestie zal verder worden gecompliceerd door daarbij ook de talige relatie GV-NV te betrekken in de gedaante van de variabele prosodische/fonetische verwantschap tussen NV en GV, en ook de aanbiedingsvolgorde van het GV/NV-complex: NV voorop versus achterop. In (54) worden een paar voorbeelden van de experimentele stimuli gegeven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proefpersonen wordt gevraagd om de varianten te beoordelen op gelijkenis met de gegeven staande expressies (paradepaardje, man van eer). De taak die ze krijgen luidt dan bijvoorbeeld: ‘als paradepaardje 100% lijkt op paradepaardje, welke percentages kent u dan toe aan...’, waarop de varianten gescoord worden. De hypotheses luiden: (saladepaardje + pestopaardje) > (paradetaartje en paradelammetje), maar ook: saladepaardje > pestopaardje, en paradetaartje > paradelammetje. De invloed van de variabele ‘volgorde’ wordt op voorhand als een open kwestie onderzocht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusieEen optimal innovation is, zo begon ik deze bijdrage, een geval van kijk maar, er staat ook wat er niet staat! Vanuit retorisch perspectief is het fenomeen interessant omdat het de mogelijkheid biedt om complexe (persuasieve) boodschappen uit te drukken op een wijze die de taalgebruiker als ‘nieuw’, ‘gevat’ en ‘verrassend’ ervaart, en daarnaast hoger waardeert dan (het gebruik van) reguliere, ‘niet-retorische’ expressie om een zelfde boodschap te communiceren. zo'n variant leidt in beginsel tot dezelfde conceptuele eindstructuur, waarmee het formele karakter van de optimal innovation als retorische expressievorm nog eens is onderstreept. In het eerste deel van deze bijdrage heb ik een poging gedaan meer zicht te krijgen op dat ‘mogelijkheid’-aspect: welke vormen van optimal innovation treffen we aan, en hoe kunnen we die vormen nader categoriseren. Daartoe bleek de identificatie van grondvorm en nieuwvorm een geschikt instrument. Dat biedt allereerst de mogelijkheid om optimal innovations te categoriseren op basis van de wijze waarop grondvorm en nieuwvorm ‘samenkomen’ in de expressie. De drie sjablonen die dat oplevert zijn die van fusies, woord- of woordgroepsplitsing en vervanging. Bovendien kan op die wijze de relatie tussen nieuwvorm en grondvorm worden geïdentificeerd: prosodisch of semantisch. In het tweede gedeelte verschoof de aandacht van retorische aspecten van optimal innovations naar hun semantiek en verwerking. Ik heb willen laten zien dat het bijzondere karakter van optimal innovations eruit volgt dat de taalgebruiker de betekenis ervan moet afleiden uit informatie die de expressie zelf niet bevat, en er is een poging gedaan het proces dat tot die bijzondere vorm van betekenistoekenning leidt, nader in kaart te brengen. Het is om dat kenmerk dat optimal innovations een case in point zijn voor een heel bepaalde taaltheoretische opvatting - de cognitief-taalkundige - over de ‘inhoud’ van het mentale lexicon, en de rol die het speelt bij taalverwerkingsprocessen. Tenslotte is de kwestie aangeroerd die de factoren aangaat die een optimal innovation als zodanig herkenbaar maken. Wat zijn de structurele kenmerken die daarvoor bepalend zijn, en hoe bepalen die samen de ‘rek’ van het optimal innovation procédé? Op die vragen hoop ik bij een volgende gelegenheid terug te komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Referenties
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: corpus optimal innovations (N = 72)
|
|