Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 27
(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frank Jansen en Daniël Janssen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingIn elk adviesboek over zakelijk schrijven staat te lezen dat een tekst de lezer letterlijk moet aanspreken. Zo schrijven Burger & De Jong 'door uw lezers direct aan te spreken - met u of jij (...) - kunt u hun aandacht trekken en hun betrokkenheid vergroten' (1997, p. 131). En professionele tekstschrijvers volgen dat advies doorgaans op. In zakenbrieven, handleidingen en brochures proberen de schrijvers de tekst lezersgericht te maken door met u en je hun lezers direct bij de tekst te betrekken. Voor schrijvers van Nederlandse teksten brengt dat een lastig keuzeprobleem met zich mee: moet ik nu kiezen voor u of voor je? Welke vorm stelt mijn lezer eigenlijk het meest op prijs? Met name voor schrijvers van massamediale teksten, zoals Postbus51-brochures, is dit probleem pregnant. Een paar decennia geleden had het advies nog simpelweg kunnen luiden: ‘jongeren tot 21 jaar spreek je aan met je, ouderen met u.’ In overheidsteksten voor een zeer heterogene doelgroep leek dan een keuze voor het meer algemeen geschikte u voor de hand te liggen. Maar gelden dit soort overwegingen nog steeds? Zeker nu we weten dat het aantal gebruikscontexten van u de laatste jaren sterk verminderd is (Vermaas 2002)? Het heeft er alle schijn van dat u en je meer equivalent zijn geworden. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indicatie daarvoor is dat het regelmatig voorkomt dat beide vormen door elkaar worden gebruikt. Zo vinden we op een overheidswebsite over ‘Geweld op straat’ (onderdeel van http://www.postbus51.nl/html/index.cfm (laatst geraadpleegd op 18/5/05):
Oudere tekstadviseurs (en wellicht ook lezers van dit tijdschrift) mogen hiervan gruwen omdat de eis van eenheid van stijl hier wordt overtreden; voor ons zijn deze teksten interessant omdat ze erop wijzen dat een aspect van de stijl van het Standaardnederlands aan het veranderen is. De vraag is nu of de lezerswaardering voor u en je zich eveneens ontwikkelt. Maakt het nog uit hoe de schrijver zijn lezers aanspreekt? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Aanspreken in functionele teksten.Een dimensie van stijl in functionele teksten is de mate waarin de schrijver wenst aan te sluiten bij de conventies in gesproken taal. Omdat de deelnemers van gesprekken elkaar gewoonlijk direct aanspreken, ligt het voor de hand om als schrijver hetzelfde te doen. De schrijver kiest dan voor het lezersperspectief (Jaspers 1987). Dat is echter niet altijd zo geweest. Tot in de Tweede Wereldoorlog bestond er voor veel functionele tekstgenres in dit opzicht een zekere terughoudendheid. Men gaf er de voorkeur aan het zogenaamde zakelijke perspectief te kiezen en de lezer impliciet te houden (zie Jansen (1995) voor aanspreken in oude en recente handleidingen). Na een overgangsfase die tot circa 1968 duurt, wordt het lezersperspectief gebruikelijk, een ontwikkeling overigens die tegen de zin was van oudere geletterden (Jansen & Baeyens 1984). Aanspreken heeft theoretisch als voordeel dat het lezers uitnodigt om de tekst op zichzelf te betrekken, zodat zij makkelijker en sneller beseffen dat zij de taken moeten uitvoeren die de schrijver van de tekst hen zo graag wil laten uitvoeren (Jansen 2000; Pander Maat 2004). Daarbij komt dat teksten met aansprekingen attractiever zouden zijn dan die zonder aansprekingen, omdat deze laatste gebruik moeten maken van ingewikkelde passieve constructies (Hoeken & Poulssen 1991). Er is empirische evidentie voor de superioriteit van aanspreekteksten, maar ook ertegen. Hoeken & Poulssen (1991) waren op zoek naar het effect van onder meer aanspreken op de aantrekkelijkheid van de tekst.. Zij vonden significante positieve effecten van aanspreken op tekstwaardering en attitude ten opzichte van het onderwerp. Spooren, Smith & Renkema (2000) namen de frequentie van aanspreken mee in hun onderzoek naar de effecten van inhoud en stijl op de overtuigingskracht van een direct-mailbrief. Uit hun onderzoek komt naar voren dat stijl helemaal geen invloed heeft. Daarbij sluiten de bevindingen van Pander Maat (2004) aan. Hij manipuleerde alleen het al dan niet aanspreken in diverse teksten. Uit de resultaten van zijn onderzoek blijkt dat aanspreken geen positieve effecten heeft, maar juist negatieve. Desondanks menen wij te kunnen stellen dat het aanspreken van de lezer de tekstnorm is geworden voor functionele genres. Aan deze aanspreeknorm is voor Nederlandse teksten wel een nadeel verbonden. De schrijver is - zoals gezegd - verplicht te kiezen tussen u en je (Jansen 1989). Nu was dat in de tijd van de opkomst van de norm nog niet zo'n probleem: de keuze voor u lag immers voor de hand. Over het waarom gaat de volgende paragraaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 De sociale betekenis van u en je.Welke sociale betekenis hebben u en je? Daarover geeft sociolinguïstisch onderzoek inzicht. Een goed uitgangspunt daarbij is Van den Toorn (1977), die op grond van observaties concludeert dat de interpretatie van het onderscheid tussen je en u in de loop van de vorige eeuw veranderd is. Geformuleerd in de termen van de invloedrijke typologie van Brown & Gilman (1960): het Nederlands is veranderd van een taal waarin het onderscheid tussen u en je het verschil in macht uitdrukt dat tussen spreker en aangesprokene bestaat, naar een taal waarin het onderscheid gebruikt wordt om aan te geven wie tot de eigen groep behoort waarmee men zich solidair voelt en wie niet. Aan het begin van de 20ste eeuw gebruikte een lagergeplaatste in gesprekken u ten opzichte van ‘machtigeren’, terwijl deze machtigere zich ten opzichte van hem van je bediende. Deze interpretatie is geleidelijk aan vervangen door één waarin mensen je gebruiken ten opzichte van hen die zij als leden van de eigen groep beschouwen, en u voor diegenen die buiten de groep vallen. Een laatste spoortje van de oude machtsinterpretatie is wellicht de conventie dat ouderen ook onbekende kinderen en jongeren (tot ca 21 jaar) altijd met je aanspreken. Deze verandering in sociale betekenis is gedocumenteerd door middel van interactionele data en enquêteresultaten. Huls (2001:79) analyseert het aanspreekgedrag van bewoners van de Rotterdamse arbeiderswijk Spangen, zoals dat in een televisierapportage uit 1994 naar voren komt. Daaruit blijkt dat deze bewoners alleen je of jij gebruiken, ook ten opzichte van machthebbers zoals politieagenten en maatschappelijk werkers. Alleen mensen die totaal vreemd in de wijk zijn, worden met u aangesproken. Het uitgebreide enquêteonderzoek van Vermaas (2002) biedt een vollediger beeld. Zij toont aan dat de normen voor het aanspreken binnen de familie, namelijk door (klein) kinderen van (groot) ouders, in drie generaties veranderd zijn van u naar je, een ontwikkeling die goed aansluit bij de observaties van Van den Toorn. Overigens blijkt uit de enquêteresultaten van Vermaas ook dat u algemeen in gebruik blijft in zakelijker contexten. Nu lijkt deze interpretatieverandering op het eerste gezicht geen gevolgen te hebben voor de keuze van de aanspreekvorm in zakelijk-functionele teksten omdat volgens beide interpretaties u daar de voorkeur zal krijgen. Immers, de schrijver van een je-tekst hoeft niet meer bang te zijn dat hij de lezer het gevoel geeft dat hij deze als ondergeschikt beschouwt, maar omdat die lezer voor hem even onbekend is als vroeger, zal hij ook nu voor u kiezen. Maar misschien is dat wat te statisch en mechanistisch gedacht. Alsof de keuze van aanspreekvormen alleen de initiële sociale verhouding tussen de gesprekspartners zou reflecteren. Een functionele tekst kan zijn werk pas goed doen, als de lezer begrijpt dat de schrijvende instantie hem wil helpen, of ten minste als de lezer het standpunt van de schrijver respecteert en zo mogelijk aanvaardt. Daarvoor is het van belang dat de lezer een zekere verbondenheid voelt met de schrijver. Deze laatste kan dit gevoel proberen op te roepen door je in te zetten. Het gebruik van dit voornaamwoord is dan niet een reflectie van verhoudingen, maar een strategie om die verhoudingen bij te stellen. Met andere woorden, de inzet van je (in de moderne solidariteitsinterpretatie) kan opgevat worden als een positief-beleefde strategie in de zin van Brown & Levinson (1987: 110). In dit licht wordt het fenomeen van het ‘zwabberen’ tussen u en je begrijpelijk - zoals in het voorbeeld uit het begin - waarin beide voornaamwoorden in een en dezelfde tekst door elkaar heen worden gebruikt, zonder dat de schrijver daar een duidelijke bedoeling mee lijkt te hebben (Jansen 2004; Janssen (ms)). Hoe waardevol genoemde collages van taalgebruikersoordelen op zichzelf ook kunnen zijn, voor een goed onderbouwd advies zijn ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts van beperkte waarde. Zo kunnen we er geenszins zeker van zijn dat de mensen die in dit soort onderzoeken welbespraakt een stellig oordeel vellen over deze of gene aanspreekvorm, hetzelfde oordeel hebben als een dergelijke vorm in een tekst gebruikt wordt. Immers, misschien merken ze die vorm wel helemaal niet op. Bovendien kan het geen kwaad de aanspreekvormen ook te laten beoordelen door mensen uit andere kringen dan de spraakmakende gemeenschap alleen (vgl. Jansen 2005). Tegen deze achtergrond is de vraag gewettigd of u nog steeds de meest aangewezen aanspreekvorm in functionele teksten voor een algemeen publiek is. Iets weten we daar intussen wel van: de afgelopen jaren zijn er in Utrecht verschillende experimenten gedaan naar de effecten van aanspreken op lezerswaardering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 Eerder onderzoek naar het effect van de aanspreekvorm in papieren en electronische teksten.Van Zalk & Jansen (2004) doen verslag van een tussen-proefpersonen waarderingsexperiment met de aanspreekvormen u en je. Hun proefpersonen moesten surfen naar een webpagina waarin een reisbureau klanten wierf voor een wandelvakantie in Ierland. Zij rapporteren een interactie-effect van aanspreekconditie en leeftijd van de lezer. Oudere proefpersonen waarderen de je-tekst duidelijk hoger, terwijl de jongeren een, overigens minder uitgesproken, voorkeur voor de u-tekst lijken te hebben. Crombach (2004) deed vergelijkbaar onderzoek naar de waardering voor de beide aanspreekvormen in een advertentie voor reisverzekeringen. De tekst was een bewerking van een pagina op de website van de ANWB, maar werd om technische redenen aangeboden op papier. Crombach constateert eveneens een leeftijdeffect, maar wel een dat verschilt van dat van Van Zalk & Jansen. Jongeren vinden de in de je-conditie de tekst aantrekkelijker en de auteur betrouwbaarder dan de ouderen. De teksten in de u-conditie worden door beide leeftijdsgroepen gelijkelijk gewaardeerd. Nog sterkere effecten vond Crombach bij stellingen van het type ‘Deze tekst is geschikt voor oudere lezers’ of ‘Deze tekst is voor mijn type mensen geschreven’. Uit haar resultaten blijkt dat ouderen menen dat de je-tekst voor jongeren geschikter is dan de u-tekst. Maar de jongeren vinden de je-tekst juist meer geschikt voor ouderen. Huigen (2004) onderzocht het effect van de aanspreekvormen in twee personeelsadvertenties (op papier) van een fictieve gemeente. Zij deed een vooronderzoek om de advertentie zo realistisch mogelijk te maken, en zorgde er ook voor dat advertenties en vragen werden voorgelegd aan leden van de echte doelgroep: oudere en jongere gemeenteambtenaren van drie gemeenten. Dit alles leidde niet tot significante resultaten: de gemeenteambtenaren waardeerden de u- en de je-teksten hetzelfde. De Vries (2004) ten slotte, deed een onderzoek met twee folders van postbus-51. Het oogmerk van de eerste was de lezer adviezen te geven hoe te handelen als hij met zinloos geweld geconfronteerd werd. De tweede folder, van de Keuringsdienst van Waren, gaf tips over de aanpak van mogelijk bedorven voedsel. De Vries had op twee punten een iets andere onderzoeksopzet. Vergeleken met de vorige onderzoeken gebruikte zij meer algemeen geformuleerde stellingen over de kwaliteit van tekst en organisatie. Verder achtte ze het waarschijnlijk dat de afwezigheid van significante verschillen bij Huigen toegeschreven moest worden aan haar ietwat amateuristische lay-out. Daarom liet De Vries haar proefpersonen in full-color gedrukte, niet van echt te onderscheiden, folders beoordelen. Maar ook dat leidde niet tot andere resultaten dan bij Huigen. Ook De Vries vond geen enkel significant effect van de aanspreekvorm, en ook geen leeftijdeffect. In gesprekken achterafgaven haar proef- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
personen te kennen dat zij in het algemeen er de voorkeur aangaven met u aangesproken te worden. Dit normatieve oordeel werd echter niet weerspiegeld in de oordelen over de twee tekstvarianten: de je-versie werd door ouderen hetzelfde beoordeeld als de u-versie.
Kortom, het betoog tot dusver laat maar één conclusie toe: het is nog niet helemaal duidelijk of er wel een relatie bestaat tussen aanspreekvorm en tekstwaardering, en zo ja, door welke factoren deze relatie beïnvloed wordt. In de volgende paragraaf zullen we enkele factoren nader bekijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4 Waarom nu eens wel en dan weer niet aanspreekvormeffecten?Als we de genoemde vooronderzoeken met elkaar vergelijken, zien we enkele verschillen waaraan we de aan- dan wel afwezigheid van effecten kunnen toeschrijven. In de eerste plaats zou het tekstgenre verschil kunnen maken. De teksten met een aanspreekeffect waren commercieel: de intentie van de schrijver was zijn lezers over te halen om op de transactie die hij aanbood in te gaan. In dergelijke teksten legt de schrijver zijn lot helemaal in handen van de lezers, die haarfijn aanvoelen dat de klant koning is. Zij kunnen dus kritisch zijn, en eisen stellen, bijvoorbeeld aan de meest gewenste aanspreekvorm. Mogelijk ook willen lezers meer afstand houden ten opzichte van een - altijd opdringeriger - commercieel aanbod en stellen zij daarom de u-vorm meer op prijs. We hebben nog geen gelegenheid gehad om deze mogelijke verklaring te toetsen en laten deze dan ook verder onbesproken In de tweede plaats kan het effect toegeschreven worden aan het medium (of kanaal) waarvoor de tekst bedoeld was. Huigen (2004) en De Vries (2004) werkten met papieren teksten. Van Zalk & Jansen (2004) met een webtekst en Crombach (2004) met een tekst die zij weliswaar op papier aanbood maar waarvan de webachtergrond op allerlei manieren duidelijk was. En er is wel een reden te bedenken waarom lezers van een webtekst gevoeliger zijn voor aanspreekvormen dan lezers van een traditionele papieren tekst. Die redenering gaat als volgt. Lezers van webteksten zijn eraan gewend geraakt dat dit type teksten meer of minder aan hun wensen aangepast is. Dat maakt dat lezers van dergelijke gepersonaliseerde teksten veeleisender, en dus ook kritischer, zijn ten opzichte van de keuze van de meest geschikte aanspreekvorm. We verwachten op grond hiervan dat aanspreekvormeffecten in welke richting dan ook zich eerder in webteksten zullen voordoen dan op papier. In het onderhavige onderzoek hebben we deze mogelijke factor nader onderzocht. In de derde plaats zou het aanspreekeffect afhankelijk kunnen zijn van het onderwerp van de tekst. De onderzoeken met een aanspreekeffect hadden onderwerpen die gerelateerd zijn aan vakantie, iets waar de lezer gemeenlijk positief tegenover staat. De andere teksten gingen over werk, geweld en een het gevoel een beetje misselijk te zijn van bedorven eten, voor de meesten onder ons wat minder aansprekende onderwerpen. Mogelijk heeft de aanspreekvorm alleen invloed als de lezer een ‘positief gevoel’ heeft bij het onderwerp. Als we ons beperken tot persuasieve teksten kan deze hypothese wellicht nog wat nader toegespitst worden op de mate waarin de lezer instemt met de stelling waarvan de tekst zijn lezers wil overtuigen. De hypothese zou dan als volgt kunnen luiden: aanspreekvormen in teksten worden alleen (impliciet) gewaardeerd als de lezers het in hoge mate eens zijn met dit advies (dus als de stelling binnen het acceptatiegebied van de lezer valt. (Hoeken 1998: 101 e.v.) worden. Of, nog breder geformuleerd: lezers letten alleen op solidariteitsvormen in de tekst als ze solidair zijn met de opvattingen in de tekst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu dringt zich dan wel de vraag op waarom een taalverschijnsel als aanspreken dat in gesprekken zozeer opvalt, in teksten onopgemerkt kan blijven. Wij denken dat dat komt doordat een lezer die zijn verhouding tot de - hem onbekende - schrijver wil bepalen, in een heel andere positie verkeert dan gespreksdeelnemers die elkaar niet kennen en in hun eerste gesprek hun verhouding willen bepalen. In een dergelijk gesprek kan iemand allerlei vermoedens over zijn gesprekspartner afleiden uit de context of uit de paralinguïstische signalen die hij afgeeft. Vergeleken daarmee zijn de signalen die de lezer uit een tekst af kan leiden nogal mager. Het is goed mogelijk dat lezers zich bij de meeste teksten daar dan ook niet of nauwelijks moeite voor doen, en dat zij pas geïnteresseerd raken in hun verhouding tot de schrijver als ze begrijpen dat de schrijver gelijkgestemd is. En dat laatste kunnen de lezers eigenlijk alleen afleiden uit de inhoud: heeft de schrijver convergerende interesses, gelijke opvattingen, gedeelde normen en waarden? Dat brengt ons tot de verwachting dat aanspreekeffecten bij persuasieve teksten vooral binnen het acceptatiebereik van de stelling of de propositie zullen voorkomen. Deze verklaring hebben we in het onderhavige onderzoek ook getoetst.
De hoofdvraag die wij in dit artikel gaan beantwoorden, is derhalve: in hoeverre is de waardering van aanspreekvormen in functionele teksten afhankelijk van het medium en de instemming met het in de tekst vervatte advies? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Methode2.1 Materiaal.Het tekstgenre hielden we constant. We gebruikten de zorgvuldig gemanipuleerde en zo fraai vormgegeven voorlichtingsfolders van De Vries (2004) nog een keer. Net als bij haar verschilden de folders op de volgende twee dimensies van elkaar:
Daarnaast werd van alle vier de tekstversies ook een webversie gemaaktGa naar eind2, die op de volgende ondergeschikte punten afweken van de papieren versies: in plaats van op de harmonicamanier gevouwen werd de tekst ongepagineerd en gecentreerd aangeboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Eerste pagina van de website van de Keuringsdienst van Waren in de U-variant
Verder werden kopjes interne links, de achtergrond werd in verband met de leesbaarheid van de letters iets vager gemaakt, en het colofon werd verwijderd (zie bijlage 1). Een en ander leidde tot acht tekstversies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Proefpersonen.We kozen voor een tussenproefpersonen-ontwerp waarbij elke proefpersoon één versie te beoordelen kreeg. Alle teksten werden beoordeeld door even grote groepen jonge lezers (gemiddelde leeftijd 24 jaar (sd 2 jaar, minimumleeftijd 20, maximumleeftijd 28 jaar), als oude lezers (gemiddelde leeftijd 58 jaar (sd 6 jaar, minimumleeftijd 50 jaar). Als proefleiders fungeerden de deelnemers aan de cursus ‘Elektronische genres’, een onderdeel van de master Communication Studies van de UU. Om ongewenste effecten van eenzijdige proefpersoonkeuze door deze of gene proefleider uit te sluiten, zorgden we ervoor dat elke proefleider zowel een webtekst als een papieren tekst voorlegde, aan zowel ouderen als jongeren. Omdat de kans groot was dat de effecten, als ze al zouden worden gevonden, subtiel zouden zijn, besloten we het aantal proefpersonen niet al te krap te nemen: elke combinatie van versie en leeftijdgroep werd beoordeeld door 28 personen. Voor andere eigenschappen van de proefpersonen dan leeftijd, zoals sekse en opleiding, werd zoveel mogelijk gecontroleerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Afhankelijke variabelen.Als afhankelijke variabele fungeerde het antwoord op een zevenpuntschaal op 37 Likertstellingen. Behalve algemene stellingen over de kwaliteit van zender en tekst, waren dat stellingen over verschillende aspecten van het onderwerp van de tekst. Ook lieten we de stellingen zoveel mogelijk specifiek aansluiten bij relationele en sociale betekenissen omdat die het meest met aanspreekvormen te maken hebben. De stellingen over acceptatiegebied en stijl lieten zich onderbrengen in de volgende clusters van voldoende homogeniteit. Bij de clusters die een belangrijke rol in het betoog zullen spelen, hebben we de vragen toegevoegd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ResultatenIn de eerste plaats is aan de hand van een meerwegvariantie-analyse onderzocht in hoeverre de onafhankelijke variabelen aanspreekvorm, leeftijd, medium en tekstonderwerp de waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dering beïnvloedden. Tabel 1 geeft de gemiddelde scores op de stijlclusters per versie en per kanaal.
Tabel 1: Gemiddelde scores voor vijf stijlvariabelen als functie van medium, tekst, en aanspreekvorm (N= 448; standaarddeviaties tussen haakjes)
Om te beginnen met het negatieve resultaat: er is geen enkele aanwijzing dat medium (of kanaal) de waardering voor teksten met verschillende aanspreekvormen beïnvloedt. Het medium (scherm/papier) vertoont op geen van de stijlclusters een hoofdeffect (p> .05). We treffen wel een keer een statistisch significant interactie-effect aan waarbij medium, conditie en leeftijd betrokken zijn, maar daar hechten we weinig waarde aan omdat er geen duidelijke lijn in zit en het gezien het aantal mogelijke interactie-effecten goed toeval kan zijn. We laten het medium in het vervolg buiten beschouwing.Ga naar eind3 Het onderwerp van de tekst lijkt wel een duidelijke invloed op de waardering van aanspreekvormen te hebben. Een eerste analyse maakte echter duidelijk dat deze invloed niet los gezien kan worden met de mate van instemming met de adviezen die in de folders gegeven worden. Om deze relatie te kunnen evalueren hebben we lineaire regressie-analyses gedaan.Ga naar eind4 Het effect van de volgende zes verklarende variabelen is geschat: het intercept voor beide teksten, een effect van instemming voor de twee teksten, en de interactie tussen instemming en je (ten opzichte van u) voor beide teksten. Daarmee is het effect van instemming te interpreteren als de relatie tussen instemming en oordeel voor de u-teksten. De interactieparameter is de afwijking hiervan. In tabel 2 staan de uitkomsten van de regressie-analyses. Uit de eerste rij bijvoorbeeld valt dus af te leiden dat de proefpersonen de leesbaarheid van de geweldtekst significant anders beoordeelden dan de keuringsdiensttekst, uit de tweede rij dat de beoordeling eveneens afhankelijk is van de mate van instemming met het advies, en uit de derde rij dat de leesbaarheid van de u-tekst niet afweek van die van de je-tekst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2: (Interactie-)effecten van respectievelijk de tekst (geweld/keuringsdienst), instemming met de advies (laag-hoog) en aanspreekvorm (je ten opzichte van u) op de clusters afhankelijke variabelen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk verband er precies bestaat tussen de tekst, mate van instemming en aanspreekvorm en de waardering op de vragenclusters, blijkt duidelijker uit de volgende twee figuren, waarbij figuur 1 (over de professionaliteit van de bron) representatief is voor respectvolle toon en opdringerigheid.
Figuur 1: Gemiddelde waardering van de professionaliteit van de bron in twee teksten (Geweld en Keuringsdienst) in twee condities (U en je), op een schaal van instemming met de adviezen van 1 tot en met 7.
Figuur 2: Gemiddelde waardering van de geposeerde vriendschap in de teksten (Geweld en Keuringsdienst) in twee condities (U en je), op een schaal van instemming met de adviezen van 1 tot en met 7.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat zeggen deze gegevens over de relatie tussen tekst en conditie? Er is een groot verschil tussen de waardering van de twee teksten. Dat mag de vergelijking moeilijker maken, maar het is goed om te beseffen dat dat niets ongewoons is omdat gewone lezers nu eenmaal meer reageren op onderwerpen dan op tekstvormen. Het grote verschil tussen beide teksten betekent wel dat ze niet als replicatie van één ‘persuasieve foldertekst’ beschouwd mogen worden. Vervolgens zien we dat de mate van instemming met de adviezen recht evenredig is met de waardering van de afhankelijke variabelen, eveneens een verwacht resultaat. Grafiek 1 maakt duidelijk in welk opzicht de twee teksten verschillen. Het verband tussen instemming met de adviezen en de waardering van de stijl is bij de geweldtekst veel sterker dan bij de Keuringsdiensttekst. Het ligt voor de hand dit in verband te brengen met de grotere inherente interesse in het onderwerp geweld. Maar voor ons doel is de interactie tussen instemming en aanspreekvorm pas werkelijk interessant. Daar is overigens bij de cluster ‘leesbaarheid’ geen sprake van: teksten met u worden even leesbaar geacht als die met je. Anders is de reactie op de variabelenclusters ‘professionaliteit’, ‘opdringerigheid’ en ‘respectvolle toon’ (zie grafiek 1). Daar interageert de aanspreekvorm met de mate van instemming, en wel op de volgende manier: je blijkt de waardering van lezers die enthousiast zijn over de adviezen, negatief te beïnvloeden. Anders gezegd: bij lezers die afwijzend of lauw staan ten opzichte van de adviezen, maakt u of je niets uit, maar hoe meer men instemt met de tekst, des te sterker draagt u bij tot een positieve waardering op de stijlvariabelen. Opmerkelijk is verder dat dit dempende effect van je sterker werkt bij de matig interessante Keuringsdienst dan bij Geweld. Een ander patroon geeft de cluster ‘geposeerde vriendschap’ te zien (zie figuur 2). Bij deze cluster, die een dubbelzinnig gevoel thematiseert, zien we tot op zekere hoogte het omgekeerde patroon: naarmate de lezer meer instemt met het advies, krijgt hij bij de je-vorm het dubbelzinnige gevoel dat de auteur net doet alsof deze hem goed kent! Vervolgens hebben we gekeken wat er gebeurt als we de leeftijd van de lezers aan de lijst verklarende variabelen toevoegen. Dat bleek geen significante verbeteringen van het model op te leveren. De voorkeur voor u boven je geldt dus voor jong en oud.
Tot zover de resultaten van de stijlclusters die beogen een direct effect op de lezer te meten. Daarnaast zijn de gegevens van twee clusters relevant die langs een meer indirecte weg de attitude van de lezer meten, door te vragen in hoeverre de tekst naar zijn oordeel geschikt is voor jongere, dan wel oudere lezers. Uit de analyse van deze clusters blijkt dat proefpersonen van beide leeftijden het er gelijkelijk over eens zijn dat een je-tekst meer geschikt is voor jongeren dan een u-tekst: je-tekst gem 3.76 (1.69) tegenover u-tekst 3.01 (1.41) (F (1, 446) 29.144; p < .000). Maar bij de cluster over oudere lezers vinden we een interactie-effect met leeftijd, zo blijkt uit tabel 3.
Tabel 3. Gemiddelden (en standaarddeviaties) op de cluster ‘tekst is meer geschikt voor oudere lezers’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 3 laat zich als volgt interpreteren. De jongeren vinden de u-tekst veel geschikter voor ouderen dan de je-tekst, een traditioneel standpunt. De ouderen daarentegen vinden juist de je-tekst iets meer geschikt voor oudere lezers dan de u-tekst, een resultaat dat meer spoort met het eerdere onderzoek van Van Zalk en Jansen (F (3, 444); p< .001). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusiesUitgangspunt was het verschil in resultaat in diverse vooronderzoeken: daar bleek de aanspreekvorm soms wel en soms niet de waardering van de tekst te beïnvloeden. Meer in het bijzonder wilden we weten in hoeverre die waarderingseffecten leeftijdgebonden waren. Als mogelijke verklaringen onderzochten we medium en verhouding tot het onderwerp. Onderzoek naar twee overheidsvoorlichtingsfolders van het Postbus51-type wijst uit dat de waardering van lezers voor de aanspreekvormen u en je niet afhankelijk is van het kanaal waarop deze teksten aangeboden worden, papier dan wel scherm. Het onderwerp, en dan in het bijzonder de mate van instemming met de adviezen die in de tekst gegeven worden, bleek wel de waardering voor de aanspreekvorm te beïnvloeden. Als lezers de adviezen niet of maar matig relevant vinden, maakt het niet uit of hij met u of met je aangesproken wordt. Maar naarmate zij meer instemmen met die adviezen, zien we de waardering voor u dan wel je meer uit elkaar gaan lopen. Dan draagt u bij aan een hogere waardering en doet je daar afbreuk aan. Opmerkelijk is verder dat de verklarende kracht van het model niet toeneemt als de factor leeftijd erbij betrokken wordt. Jong en oud delen de voorkeur voor de aanspreekvormen u. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. DiscussieDat we geen enkele aanwijzing hebben kunnen vinden dat lezers de aanspreekvormen in schermteksten anders waarderen dan die in teksten op papier, is in ieder geval winst voor het onderzoek. Vooralsnog kunnen onderzoekers bij het ontwerpen van hun experiment het medium kiezen dat het best aansluit bij hun behoeften en mogelijkheden, zonder dat zij zich over specifieke media-effecten zorgen hoeven te maken. Hoewel het altijd moeilijk is om een nuleffect op de juiste waarde te schatten, achten we het mogelijk dat wat wij voor aanspreekvormen gevonden hebben voor meer tekstkenmerken geldt, namelijk dat schermteksten niet zoveel anders gewaardeerd worden dan papieren teksten. Het onderwerp blijkt wel samen te hangen met de aanspreekvorm. Interessant is vooral dat de waardering van de aanspreekvorm bij dit type persuasieve teksten samenhangt met de instemming met de adviezen die erin staan. De aanspreekvorm blijkt pas een bijdrage aan de tekstwaardering te leveren als de lezer sterk instemt met de tekst. In dat geval draagt u bij aan een hogere waardering en doet je daar afbreuk aan. Waarom dan u? Op het eerste gezicht is het opmerkelijk dat de lezers die instemmen met het advies, een voorkeur hebben voor u, en niet je. In paragraaf 1.2 hebben we uiteengezet waarom we een tegengestelde voorkeur zouden verwachten: wie instemt met een advies voelt zich op een bepaalde manier verwant aan de auteur van de folder. Auteur en lezer vormen dus in dit opzicht een groep. Voor mensen die menen dat ze tot dezelfde groep behoren, is de aanspreekvorm je in het bijzonder geschikt. Zo is de werkelijkheid dus niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij denken dat het volgende gebeurd is. De lezers die het advies maar matig relevant vinden, hebben zo weinig aandacht voor alle aspecten van de tekst dat ze de aanspreekvorm niet echt hebben verwerkt. Ze hebben dus niet gezien dat er u of je stond. Degenen die instemden met het advies, hebben de aanspreekvorm wel verwerkt. En ze hebben voor deze omstandigheden de u-vorm het meest geschikt geacht. Om twee redenen: (1) u is waarschijnlijk nog steeds de ongemarkeerde vorm ten opzichte van vreemden, en ze kenden de auteur niet. (2) het lijkt ons denkbaar dat ze een zekere discrepantie tussen de belangen van de auteur en hun eigen belangen hebben gevoeld, en dat ze voor die afstand u het meest passend vonden. Dat de leeftijd van de lezer geen verband houdt met een voorkeur met deze of gene aanspreekvorm, is eveneens opmerkelijk. Dit resultaat komt overeen met de resultaten van een analyse van expliciete opinies over aanspreken die Jansen (2005) analyseerde. Daaruit bleek dat de gemiddelde leeftijd van voorstanders van u niet afweek van die van de voorstanders van je. Onze resultaten leiden tot een herinterpretatie van de leeftijdspecifieke resultaten van Van Zalk & Jansen (2004). Ook daar is het onderwerp, waarbij de lezers uitgenodigd werden als vakantiedoel te overwegen om in Ierland te gaan wandelen. Bij nader inzien denken we dat de ouderen in dat onderzoek zich voelden aangesproken op hun sportiviteit en jeugdigheid: ‘de schrijver ziet me kennelijk nog best in staat om te gaan wandelen in Ierland: Daar sluit de aanspreekvorm je dan naadloos bij aan. De jongeren in datzelfde onderzoek wisten natuurlijk nog wel een vakantiebestemming die nog meer bij hun ideeën over dynamische vakanties aansloot, vandaar hun neiging tot u. Als het voorgaande steekhoudt, is het bij elk onderzoek op dit thema wenselijk rekening te houden met mogelijke specifieke interacties tussen onderwerp en doelgroep. In ieder geval denken wij dat het nodig is om ook bij effectonderzoek aan de hand van langere teksten, niet tevreden te zijn met het toetsen van slechts één enkele tekst. Het hier gepresenteerde resultaat past minder goed bij de resultaten die bereikt zijn met methodes die op zelfrapportage van aanspreekgedrag in gesprekken berusten zoals Vermaas (2002) voor het Nederlands en Clyne et al. (aangeboden) voor het Duits. Daaruit komt naar voren dat in het Nederlands en het Duits de formele vorm (u, Sie) langzaam maar zeker terrein prijs geeft aan de informele vorm (je, du). En daarbij blijkt de leeftijd van de informanten een doorslaggevende rol te spelen. Het verschil in waardering van aanspreekvormen is iets om verder te onderzoeken: hangt dat samen met het verschil tussen mondeling en schriftelijk taalgebruik? Meer in het bijzonder, veranderen de resultaten als we teksten aanbieden, waarbij de lezers zich meteen een duidelijk beeld kunnen vormen van de schrijver, met alle relevante eigenschappen (zoals leeftijd).Ga naar eind5 Of is vooral de mate van bewustzijn van het onderwerp van belang? Ook dat zien wij als belangrijk thema voor vervolgonderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|