| |
| |
| |
Signaleringen
Jansen, C., Steehouder, M. en Gijsen, M. (red., 2004). Professioneel communiceren. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. ISBN 9068905619. Prijs € 47,50. (681 pp.)
Deel 1: Brieven, Deel 2: Digitale documenten en websites, Deel 3: Gesprekken, Deel 4: Grammatica, Deel 5: Instructieve teksten, Deel 6: Journalistiek schrijven, Deel 7: Leestekens (...). Dit is de ordening waar de redactie van Professioneel communiceren voor gekozen heeft. Wat is precies de gedachte achter deze op het eerste gezicht onlogische indeling? Het alfabet! En dat is functioneel. De alfabetische volgorde waarin de onderwerpen in Professioneel communiceren worden behandeld, sluit namelijk aan bij de functie die het boek heeft. Het is een naslagwerk op het gebied van mondelinge en schriftelijke communicatie dat zowel binnen organisaties als in het onderwijs zijn diensten kan bewijzen.
Professioneel communiceren onderscheidt zich inhoudelijk en qua structuur van praktische leerboeken als Leren communiceren van M. Steehouder e.a. en Zakelijke communicatie van D. Janssen (red.) die eerder bij Wolters-Noordhoff uitkwamen. Deze studieboeken zijn in eerste instantie gericht op het onderwijs. Na algemene inzichten in communicatie wordt een beperkter aantal genres uitgebreider uitgewerkt. De taal- en communicatiegids Professioneel communiceren omvat daarentegen een bijna onuitputtelijk overzicht van alle mondelinge en schriftelijke communicatietaken waar een medewerker van een organisatie voor kan komen te staan. Van het schrijven van e-mails tot het houden van een verkooppresentatie. De invalshoek is meer probleemoplossend van aard. Dit maakt het boek geschikt voor medewerkers die een taak of studenten die een opdracht moeten uitvoeren en daarvoor behoefte hebben aan een beknopte leidraad, omdat zij al enige basiskennis hebben op het gebied van mondelinge en schriftelijke communicatie.
De lijvige taalbeheersingsgids behandelt een breed scala aan onderwerpen. Het boek begint met een inleiding waarin een aantal communicatiemodellen en de eisen aan effectieve en efficiënte communicatie worden besproken. De vijftien delen die hierop in alfabetische volgorde volgen, behandelen specifieke communicatietaken. Zo zijn een aantal delen gegroepeerd rond het schrijven van zakelijke teksten: brieven, digitale documenten en websites, instructieve teksten, journalistieke teksten, nota's, rapporten en verslagen en organisatiedocumenten. Daarnaast bespreekt Professioneel communiceren een aantal genres waarbij zowel mondelinge als schriftelijke taken een rol spelen: een deel gaat over toespraken, presentaties en speeches, en een deel over vergaderingen waarin ook bijvoorbeeld het notuleren van de vergadering is opgenomen. Ook staat in een bepaald deel de mondelinge taalvaardigheid in het voeren van gesprekken centraal, variërend van conflictoplossingsgesprekken tot journalistieke interviews. Tot slot bevat het boek ook delen waar communicatietaken meer algemeen worden besproken. Zo besteedt het naslagwerk aandacht aan correct taalgebruik in de delen Grammatica, Leestekens en Spelling. Daarnaast is een deel gewijd aan structureren en formuleren en worden in twee afzonderlijke delen de onderdelen van een zakelijke publicatie, respectievelijk de visualisering van informatie besproken.
De genoemde delen zijn opgesplitst in meestal ook weer alfabetisch geordende modules, waarin steeds één specifiek com- | |
| |
municatieproduct of één specifieke activiteit centraal staat. Zo worden in het deel Organisatiedocumenten onder andere de bedrijfsbrochure, de corporate advertentie, het jaarverslag, het persbericht en het strategisch communicatieplan behandeld. En worden bijvoorbeeld in het deel Structureren en formuleren in verschillende modules onder andere boeiend schrijven, instructief schrijven en overtuigend schrijven behandeld.
De redactie heeft de 22 communicatiespecialisten die een bijdrage leverden aan het boek strak geregisseerd. Over het algemeen worden de genremodules redelijk uniform uitgewerkt. Eerst wordt het genre gekarakteriseerd en het doel en de doelgroep(en) benoemd. Vervolgens gaat de auteur in op de inhoud en structuur van de tekst en geeft deze presentatieadviezen voor de overdracht van de boodschap. Daarna worden mogelijke valkuilen besproken die een goede communicatie in de weg kunnen staan. Vervolgens wordt een voorbeeld gepresenteerd dat de besproken stof illustreert. Aan het eind van elk onderdeel volgen verwijzingen binnen de tekst naar andere modules waar relevante informatie te vinden is over het onderwerp. Tot slot wordt veelal verwezen naar relevante aanvullende bronnen, voor als de lezer meer over het onderwerp wil weten.
Opvallend is dat de lezer in de onderdelen waarin hij voorbereid wordt op het uitvoeren van communicatieve taken over het algemeen in de gebiedende wijs en soms in de u-vorm wordt aangesproken en de instructies veelal in de vorm van een opsomming zijn opgenomen. Dit past bij het toepassingsgerichte karakter van dit boek.
Wat is nu de kracht van het boek? Deze ligt met name in de grote hoeveelheid genres die met voldoende diepgang worden behandeld om met enige basiskennis de instructies te kunnen opvolgen en hiermee bijvoorbeeld een effectieve speech of beleidsnota te kunnen schrijven. Minder van belang acht ik echter de delen over correctheid, omdat deze in verhouding vrij summier zijn uitgewerkt en daarvoor al belangrijke andere naslagwerken als de Schrijfwijzer van J. Renkema en de Woordenlijst Nederlandse taal op de markt zijn.
Zo onlogisch als de ordening op het eerste gezicht lijkt- maar dan ook alleen op het eerste gezicht - zo systematisch blijkt de uitwerking van de verschillende onderdelen. Professioneel communiceren is een bruikbaar naslagwerk voor de beroepspraktijk en het onderwijs, vooral waar het de instructies voor verschillende genres betreft.
Everdien Rietstap
| |
Waveren, Michelle van (2004). Interviewen. Onthullend en respectvol. Bussum: Coutinho. ISBN 9062834469. Prijs: € 24,00 (224 pp.)
Het onthullend interview is ‘in’, of althans, ‘onthullen’ is in. De aandachtsboog van kijkers, lezers en luisteraars is kort en de concurrentie tussen verschillende media is groot. Het is dus van belang om de ‘nieuwsconsument’ er met zijn of haar aandacht bij te houden. En dat kan door te zorgen dat we ‘iets nieuws horen, iets wat we nog niet wisten maar misschien al wel vermoedden’. Door iets te onthullen dus. Dit doel wordt bovendien pregnanter nu meer en meer mensen die in de media-aandacht staan een mediatraining achter de rug hebben waarin hen onder andere geleerd wordt vooral een positief beeld neer te zetten. Waardoor de drang van de media weer toeneemt om door dat imago heen te prikken en iets nieuws te onthullen.
Wellicht naar aanleiding van deze ontwikkelingen schreef Michelle van Waveren, opgeleid als taalbeheerser aan de Universiteit van Amsterdam, een boek over het journalistieke onthullende interview. Hoe kun je informatie onthullen op een respectvolle manier, zonder terug te vallen op doordrammen of klemzetten?
Daarmee lijken op het eerste gezicht | |
| |
veel soorten interviews te worden uitgesloten. Zoals de auteur echter zelf ook in het voorwoord aangeeft, is dit niet het geval. Want waarom zou je iemand interviewen als je geen enkel nieuw feit te weten wilt komen, en dus niets wilt onthullen? Voor allerlei soorten interviews, van nieuwsinterview tot portretterend interview, kunnen technieken voor het onthullen van informatie dus handig en bruikbaar zijn.
Het boek is onder andere gebaseerd op literatuuronderzoek, workshops van de auteur, en op gesprekken met een tiental ervaren interviewers en geïnterviewden, zoals Paul Witteman, Ciska Dresselhuys en Wouter Bos. Die gesprekken zijn deels met volledige verslagen opgenomen. De stof is bedoeld voor hbo- en wo-studenten in bijvoorbeeld journalistiek of communicatie die zelf willen interviewen of meer van vraaggesprekken willen begrijpen. Van Waveren focust op de relationele kanten van het journalistiek interview en wil een aanvulling zijn op boeken die de meer technische kant van het interviewen (opbouw van het interview, soorten vragen, uitwerken van het interview tot een verslag) aan de orde stellen.
In hoofdstuk 1 worden beleefdheidstheorie en face geïntroduceerd. Het optimum voor onthullingen ligt daar waar de sociale afstand en het statusverschil tussen de gesprekspartners het kleinst zijn. Dit is dus de situatie die bereikt moet worden, bijvoorbeeld door middel van zelfonthulling of door non-verbale middelen (waaronder een goede gespreksvoorbereiding). Hoofdstuk 2 en 3 gaan over interviewen in het algemeen: de verschillen tussen interviews voor tv, radio en geschreven pers worden uiteengezet - zowel voor interviewer als geïnterviewde. Ook worden verschillende interviewstijlen besproken, van non-directief tot ‘hard directief’. De finesses van het onthullend en respectvol interviewen beginnen pas bij hoofdstuk 4, waar de verschillende technieken voor het onthullend interview aan bod komen. Afhankelijk van de sociale afstand en de statusverschillen en het soort interview (staat de zaak of staat de persoon centraal?) wordt een neutrale, empatische of een confronterende stijl aanbevolen. In hoofdstuk 5 worden vervolgens onthullende technieken aangereikt en wordt de opbouw van het interview (fuikopbouw, tunnelopbouw, enz.) besproken, mede in relatie met het gekozen medium. Hoofdstuk 6 gaat over de eisen aan vragen, en over evaluatie- en doorvraagtechnieken. In hoofdstuk 7 wordt het hele interviewproces van begin tot eind chronologisch behandeld: van onderwerpkeuze en het researchen voor het interview tot de manieren om de geïnterviewde over te halen, het voorbereiden van het gesprek en de nazorg.
Het boek leest plezierig, ook door de vele praktijkvoorbeelden en de quotes uit boeken over interviewen of uit de gehouden interviews. Het biedt in veel opzichten een zinnige aanvulling op, bijvoorbeeld, het hoofdstuk ‘Interview’ uit het Basisboek Journalistiek van Kussendrager en Van der Lugt (Wolters-Noordhoff, 2002). Er zijn oefenopgaven bij elk hoofdstuk opgenomen die soms een leuke praktijkoefening bieden, maar vaak vooral een hulp zijn bij het samenvatten van de stof. Uitwerkingen zijn via de website van de uitgever te downloaden. Jammer is wel dat de focus op het relationele aspect van het interview niet consequent is doorgevoerd: de auteur ontkomt niet aan aandacht voor technische aspecten van het interview in aanvulling op de relationele. Zo staan er in hoofdstuk 6 een aantal bladzijden met wel heel algemene eisen aan goede interviewvragen (eenduidig, actieve vorm, woordkeus afgestemd op ontvanger), en sluit dat hoofdstuk af met een beschouwing over de voor- en nadelen van het opnemen van het interview versus het maken van aantekeningen. Allerlei techniek van en rondom het interview is dus toch ook in het boek beland, maar op een weinig geordende manier.
Bregje Holleman
| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Levende Talen Tijdschrift, jrg. 5, nr. 4.
In dit laatste nummer van de jaargang van 2004 staan drie artikelen. Het eerste is van Jan-Arjen Mondria, die nagaat hoe de wijze van toetsen van hun vocabulairekennis ertoe kan bijdragen dat leerlingen beter voor de toets gaan leren. Hij bespreekt verschillende toetsvormen, variërend van toetsen die de leerlingen doen inzien hoe weinig vocabulairekennis ze eigenlijk bezitten tot toetsen die juist de vooruitgang van de leerlingen tot uitdrukking brengen. Liesbeth Caron beschrijft in het tweede artikel de resultaten van een onderzoek naar gezamenlijk (‘duo-’) lesgeven door taal- en vakdocenten waarin werd nagegaan hoe de duo-lessen werden ingericht en op welke wijze de taal- en de vakinhoud werden geïntegreerd. Erik van Schooten, Ruben Fukkink en Kees de Glopper doen in het derde artikel verslag van een kwantitatieve (meta-)analyse van onderzoek naar de effecten van door de computer ondersteund schrijfonderwijs. De resultaten laten volgens de auteurs zien dat de onderzochte onderwijsprogramma's gemiddeld genomen een middelmatig groot effect hebben en daarom veelbelovend kunnen worden genoemd.
| |
Moer, (2004), nrs. 3 en 4.
Annet Weterings schrijft in nummer 3 van de afgelopen jaargang over haar onderzoek naar de bekendheid en het gebruik van kinderliedjes, kinderversjes en kinderboekjes in speelzalen en dagverblijven voor peuters in Tilburg. De speelzalen bleken zich meer aan de diverse kinderkunstuitingen gelegen te laten liggen dan de dagverblijven. Nard Loonen interviewt Tom Voermans, die met de basiscursus grammatica die hij in zijn afstudeerscriptie aan de hogeschool van Arnhem en Nijmegen - onder supervisie van Loonen - heeft ontwikkeld een eind heet te hebben gemaakt aan de wildgroei aan grammaticaonderwijsmateriaal in de bestaande secties Nederlands en daarvoor uit handen van minister Van der Hoeven de Trouw-Talentprijs 2003 heeft ontvangen. Hanny Vermaas geeft in een artikel over taalverandering een overzicht waarin zij taalveranderingen op taalniveau, taalveranderingen op het niveau van formaliteit en taalveranderingen op het niveau van één-of meertaligheid onderscheidt. Ina de Weert recenseert Neerlandistiek de grenzen voorbij II onder redactie van A.J. Gelderblom en anderen.
Nummer 4 is de laatste aflevering van Moer. Het blad is opgeheven, doordat de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands (VON) na 36 jaar is opgeheven. Dat is, blijkt in het eerste artikel van Hans Wegman, langer dan in 1969, toen Moer - ‘Magazijn voor VON-teksten’ - werd opgericht, werd gedacht. Piet-Hein de Ven vraagt zich in het volgende artikel af waarom de VON moest worden opgeheven en of taal werkelijk alleen nog maar communicatie is en helemaal geen cultuur meer. Hans Wegman komt in een tweede artikel terzake en bekijkt een aantal onderwerpen rond het ‘competen- | |
| |
tieleren’ (de ‘quick scan’ en het ‘schooluitje’). Maike Arts (leraar in opleiding) doet verslag van haar ervaringen op de achttiende conferentie ‘Het schoolvak Nederlands’ die ditmaal in Antwerpen gehouden werd. Teun Meestringa en Monic Breed gaan na of de Common European Framework Taalportfolio's die zijn ontworpen voor het onderwijs in moderne vreemde talen en Nederlands als tweede taal ook geschikt zijn voor het onderwijs in het Nederlands als moedertaal. Hanny Vermaas geeft een overzicht van de aanspreekvormen in het Nederlands van 1200 tot het begin van de twintigste eeuw. Solidariteit blijkt meer nadruk te hebben gekregen dan status. Hans Wegman geeft in een derde artikel een aantal praktische voorbeelden van voortgangstoetsen die volgens hem bruikbaar zijn op een lerarenopleiding. Achterin deze aflevering is de afscheidsbrief van het bestuur van de VON afgedrukt.
| |
Nederlandse Taalkunde, jrg. 9, nr. 4.
Nina Versteeg, Ted Sanders en Frank Wijnen gaan in het eerste artikel van dit nummer na of linguïstische kennis en kennis van de wereld zelfstandig of in wederzijdse interactie een rol spelen bij het verwerken van zinnen en grotere tekstgehelen. Vooralsnog leidde het onderzoek vooral tot optimistische conclusies over de gevolgde methode, waarin onder meer de complexiteit van de te verwerken zinnen en teksten werd ‘gekruist’ met de mate van voorkennis (kennis van de wereld). Egbert Fortuin betoogt dat de elementen die een rol spelen in de verklaring van de sterke correlatie tussen het optreden van een subject en een modaal partikel in een imperatieve zin allemaal kunnen worden teruggevoerd op semantisch-pragmatische factoren. Marijke van der Wal bespreekt Waar gaat het Nederlands naartoe? onder redactie van Jan Stroop en Verandering en verloedering van Hans Bennis, Leonie Cornips en Marc van Ooostendorp.
| |
Onze Taal, jrg. 73, nrs. 11 en 12.
Een deel van nummer 11 is gewijd aan de Nederlandse Taalunie. Berthold van Maris geeft een overzicht van de activiteiten van de Taalunie, Marc van Oostendorp interviewt de eind 2004 aangetreden algemeen secretaris Linde van den Bosch, Arjan van Veelen gaat in op de recente toetreding van Suriname en Peter Hoefnagels belicht enkele historische hoogtepunten uit de geschiedenis van de Taalunie. Piet Creten gaat na of het echt zo moeilijk is gebleken om de regels voor de tussen-n te volgen als bij de invoering van de nieuwe spelling in 1995 door iedereen behalve degenen die de nieuwe spelling invoerden werd gevreesd. De vrees is bewaarheid geworden. De redactie laat vervolgens vier taaldeskundigen - Felix van de Laar, Wouter van Oorschot, Jan Renkema en Rik Schutz - aan het woord over mogelijke aanpassingen. Bas Andeweg en Jaap de Jong inventariseren de klassieke en moderne af- (in plaats van aan-)raders voor openingen van speeches. Marc van Oostendorp rapporteert over het promotieonderzoek van Marjo van Koppen en Jeroen van Cranenbroeck over de zinsbouw van Nederlandse dialecten.
In nummer 12 doen Jo Verhoeven, Guy de Pauw en Hanneke Kloots verslag van onderzoek naar de spreeksnelheid van Nederlanders en Vlamingen, mannen en vrouwen en ouderen en jongeren. De uitslagen geven de auteurs aanleiding voor het stellen van zoveel vragen naar het hoe en waarom dat er een hele jaargang van Onze Taal voor nodig zou zijn om ze te beantwoorden. Jan Erik Grezel heeft een gesprek met Ted Sanders, hoogleraar Taalbeheersing van het Nederlands in Utrecht, over de relatie tussen de theoretische en de praktische resultaten van het taalbeheeringsonderzoek. Mirjam Ernestus en Harald Baayen constateren dat de kofschipregel beter kan worden afgeschaft: zelfs hoogopgeleide mensen passen de kofschipregel niet, of (onbewust) zelfs omge- | |
| |
keerd, toe (krabte in plaats van krabde, pochde in plaats van pochte) en dat is niet zo vreemd, want, zo wees het door de auteurs uitgevoerde onderzoek uit, de regel strookt niet met het taalgevoel.
| |
Tekst[blad], jrg. 10, nr. 4.
De laatste aflevering van de tiende jaargang van dit tijdschrift opent met een column van Felix van de Laar en Judith Mulder, die een feestrede houden ter gelegenheid van 10 jaar Tekst[blad]. Daarna wordt er overgegaan tot de orde van de dag en komen ‘Tekstzaken’ aan de orde die met name te maken hebben met geld (verdienen en besparen). Naar aanleiding van de prijsvraag Tekst & Emotie betoogt jurylid Erik van der Spek mede namens de andere juryleden Betty Mellaerts en Jan Renkema dat er nodig onderzoek moet worden gedaan naar de relatie tussen emoties en zakelijke teksten. Liesbeth Rentinck maakt hier maar vast een begin mee en gaat na wat het gebruik van ironie kan bijdragen aan het verzachten van de gevoelens (emoties) van de lezer van een brief. De rubriek van Margreet Onrust is voor de gelegenheid ook aan de emoties gewijd. Ze laat zien dat het voor het welslagen van de ironische overdracht van emoties noodzakelijk is dat beide partijen de regels kennen van het taalspel dat ze spelen; anders wordt de producent misschien ten onrechte serieus genomen - met alle gevolgen van dien. Ook Els van der Pool doet een beetje mee. Zij gaat in op de rol van techniek, gedrag en emotie in zakelijke contexten. Gerda Nater sluit de emotionele reeks af met een artikel over de geschiedenis van en de hedendaagse stand van zaken in de rouwbranche (rouwbrieven, rouwadvertenties, bidprentjes en rouwtoespraken). Daphne Doemges-Engelen interviewt taalbeheerser en speechschrijfadviseur Rudolf Geel die ‘scoren bij het publiek’ het allerbelangrijkste vindt over zijn boek Speech! Speech! Wim Blokzijl beziet de schrijfsels van internettend Nederland op de zogenoemde weblogs. Edwin Lucas en Marcel Uljee interviewen Kohn Leenaarts over een bericht dat deze NOS-redacteur heeft gemaakt voor het NOS-journaal van 10 september 2003 over de bijeenkomst van de top van de Wereld Handels Organisatie. Sylvain Dieltjens en Priscilla Heynderickx tonen aan dat in de (Belgische) sportverslaggeving uit citeerdrang geregeld een loopje wordt genomen met de waarheid en, vandaar, met de grondbeginselen van de journalistiek. Jacinta Knol en Leo Lentz zijn benieuwd hoe de makers van gemeentewebsites de gebruikers weer terugbegeleiden naar de beginpagina van de site nadat zij diep in het geheel zijn doorgedrongen. Het bleek de meeste gebruikers niet te zijn opgevallen dat er van enige begeleiding sprake was. Felix van de Laar beschrijft nog eens de verschillende standpunten in de discussie over de veronderstelde taalverloedering. Zelf neemt hij niet echt een standpunt in. Dat doet hij pas in het volgende artikel, ook van zijn hand, waar het over de spellingkwestie gaat. William van der Moolen doet verslag van de Week van de Technische Communicatie. Joyce Couwenberg en Jaap de Jong gaan na, niet hoe je de aandacht van een lezer vasthoudt, maar hoe je die verliest - per ongeluk dan wel. Femke Simonis bespreekt Zakelijk communiceren (Excellence in business communication) van Courtland, Bovée en Thill. Geert Jacobs bespreekt Mediahypes en moderne sagen onder redactie van Peter Burger en Willem Koetsenruijter.
| |
Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, jrg. 32, nr. 4.
Nummer 4 van dit tijdschrift is een themanummer over ‘risicocommunicatie’ onder redactie van Jan Gutteling en Frank Huysmans, die ook een inleiding hebben geschreven. De reeks thematische artikelen opent met een bijdrage van Irene van der Geest, die de ontwikkeling van risicocom- | |
| |
municatie bij de overheid belicht. Ulrike Maris en Keith Roe doen verslag van onderzoek naar de risicocommunicatie rond de voedselveiligheid in de Europese kranten. Frank Huysmans en Anja Steenbekkers zijn nagegaan hoe bezorgd de Europese burgers zijn over de diverse natuurlijke en industriële risico's en in welke mate ze over die risico's geïnformeerd worden. Wieteke Beerepoot, Rachel Levi, Karen Scheurs, Kim Verschueren, Margôt Kuttschreuter en Jan Gutteling hebben onderzocht hoe de burgers uit Enschede denken over, en zich bedienen van, de ‘digitale risicokaart’ die de gemeente Enschede hun naar aanleiding van de vuurwerkramp in 2000 heeft uitgereikt. Enny Das en Bob Fennis toetsten de hypothese dat het verschaffen van risico-informatie zonder aanbeveling voor een bepaalde gedragswijze er toe leidt dat mensen het risico niet serieus nemen. Als casus dienden de waarschuwingen op sigarettenverpakkingen. De hypothese werd niet gefalsifieerd. Jaap Willems, Betteke van Ruler en Neil van der Veer gingen voor de beroepsgroep van de biologen na in hoeverre het gebrek aan aandacht voor biologische onderwerpen in de media te maken heeft met een door de biologen zelf opgeworpen barrière tussen hen en de journalisten van de media die aan deze onderwerpen aandacht zouden moeten schenken. Het blijkt wel mee te vallen; ook de journalisten gaan niet vrijuit.
| |
Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, (2004) nr. 72.
In dit tweede nummer van 2004 staan bijdragen van Anke Herder over schrijvend leren en de grafische representatie van kennisstructuren, Folkert Kuiken en Ineke Vedder over de relatie tussen cognitieve taakcomplexiteit en linguïstische performance bij het schrijven in de eerste en de tweede taal, Jan Berenst en Nynke Borst over het spreken en schrijven van kinderen, Atie Blok-Boas en Elisabetta Materassi over recursiviteit en taakgerichtheid in het leren van een tweede taal in het schrijfvaardigheidsonderwijs, Jacqueline van Kruiningen over het communicatieve-vaardighedenproject en de universitaire onderwijsvernieuwing, Frank Jansen over elektronisch schrijven en Rian Aarts en Peter Broeder over een taalportfolio voor docenten in het basisonderwijs.
| |
| |
| |
Nieuws uit het vakgebied
Promoties
Op 15 december 2004 heeft drs. Anja Arts aan de Universiteit van Tilburg haar dissertatie Overspecification in instructive texts verdedigd. Promotoren waren prof. dr. A.A. Maes, prof. dr. L.G.M. Noordman en prof. dr. C.J.M. Jansen.
Op 20 december 2004 is drs. Hanny den Ouden aan dezelfde universiteit gepromoveerd op het proefschrift Prosodic realizations of text structure. Promotor was prof. dr. L.G.M Noordman, copromotor dr. J.M.B. Terken.
Op 17 maart 2005 is drs. Erik van Schooten aan de Rijksuniversiteit Groningen gepromoveerd op het proefschrift Literary response and attitude toward reading fiction. Promotor was prof. dr. C.M. de Glopper.
| |
Aanstellingen
In de leerstoelgroep Communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen zijn Markus Egg als universitair hoofddocent en John Hoeks als universitair docent benoemd. Arrie van Berkel heeft de leerstoelgroep verlaten in verband met pensionering.
Bij de Groningse afdeling Taalbeheersing is sinds oktober 2004 drs. M.I. Deunk als oio werkzaam. Met steun van NWO voert zij een longitudinaal onderzoek uit naar de ontwikkeling van het taalgebruik van peuters in de peuterspeelzaal, waarbij aspecten die hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling betreffen centraal staan. Het onderzoek staat onder leiding van prof. dr. C.M. de Glopper en dr. J. Berenst.
| |
Subsidietoekenningen NWO
In de open competitie voor programmatisch onderzoek voor 2004 zijn drie taalbeheersingsprogramma's met een subsidie gehonoreerd. Van de subsidie (max. € 500.000) kunnen postdocs en/of oio's worden aangesteld of aanvragers worden vrijgesteld. De gehonoreerde aanvragen zijn Strategic manoeuvring in argumentative confrontations: Norms and criteria, manifestations and effects van Peter Houtlosser en Frans van Eemeren (Universiteit van Amsterdam), The quality of pragmatic arguments van Hans Hoeken en Peter Jan Schellens (Radboud Universiteit Nijmegen) en Evaluation of municipal websites: Development and validation of expertfocused and user-focused evaluation methods van Menno de Jong en Leo Lentz (Universiteit Utrecht).
| |
Afscheidscollege
Op 28 januari heeft professor Leo Noordman afscheid genomen als hoogleraar Tekstwetenschap aan de Universiteit van Tilburg. Voorafgaand aan zijn afscheidscollege is door een aantal (oud-)collega's een symposium voor Noordman georganiseerd, waarvan de bijdragen door Joost Schilperoord en Carel van Wijk verzameld zijn in een bundel met de titel Terugkijken en vooruitblikken - op Leo Noordmans paden door de tekstwetenschap.
| |
Oraties
Op 19 november 2004 heeft prof. dr. Ted Sanders het ambt van gewoon hoogleraar in de Taalbeheersing van het Nederlands aan de Universiteit Utrecht aanvaard met een oratie onder de titel ‘Tekst doordenken: Taalbeheersing als de studie van taalgebruik en tekstkwaliteit’.
Prof. dr. Hans Hoeken heeft op 25 februari de inaugurele rede ‘Overtuigende taal’ gehouden bij zijn aanvaarding van het ambt van hoogleraar Bedrijfscommunicatie, inzonderheid het ontwerp van gedragsturende teksten, met speciale aandacht voor cultuur- | |
| |
verschillen aan de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen.
| |
VIOT-congres
Van 7 tot 9 december 2005 vindt aan de Radboud Universiteit Nijmegen het tiende V10T-congres plaats. De organisatie van het congres is in handen van de afdeling Bedrijfscommunicatie Letteren, de afdeling Nederlandse Taal en Cultuur en de Vereniging Interuniversitair Overleg Taalbeheersing. Meer informatie is te vinden op de website van de conferentie, www.let.ru.nl/viot2005. Hier vinden degenen die aan het congres willen deelnemen ook een formulier waarin zij een abstract (300 à 400 woorden: thema, context, methode en conclusies), korte samenvatting (max. 70 woorden) en contactinformatie kunnen opgeven. De V10T 2005-congrescommissie bestaat uit Berna Hendriks, Hans Hoeken, Jos Hornikx, Lettica Hustinx, Carel Jansen, Margot van Mulken en Peter Jan Schellens. Het e-mailadres van de congrescommissie is viot2005@let.ru.nl.
| |
Onderzoeksmasters
Aan verschillende universiteiten kan sinds kort (of binnenkort) een Engelstalige onderzoeksmaster op - geheel of ten dele - het gebied van de taalbeheersing worden gevolgd.
Aan de Universiteit van Amsterdam wordt de research master ‘Rhetoric, Argumentation, and Philosophy (RAP)’ aangeboden. In dit 2-jarige Engelstalige programma staat de descriptieve en normatieve studie van communicatie en argumentatie centraal. Toelating vindt plaats op basis van sollicitatie. Minimale eisen zijn een relevante bacheloropleiding met een gemiddeld cijfer van een 7.5. Voor meer informatie zie de website: http://www.hum.uva.nl/gs, doorklikken op ‘Programmes Graduate School for Humanities 2005-2006’.
Aan de Vrije Universiteit Amsterdam is het onderzoeksmasteronderwijs in de taalbeheersing geïncorporeerd in het 2-jarige MPhil-programma ‘Linguistics’, een Engelstalig programma op het gebied van taalsysteem en taalgebruik. Toelating geschiedt op basis van sollicitaties, doorgaans op basis van een bachelordiploma op het terrein van taalsysteem en/of taalgebruik, communicatiewetenschap of psychologie. Voor meer informatie zie de website: http://www.let.vu.nl/master/linguistics.
Voor Nijmegen en Tilburg is recentelijk de gecombineerde onderzoeksmaster ‘Language and Communication’ goedgekeurd, die op 1 september 2005 van start zal gaan. Doel is de studie van taal vanuit communicatief standpunt. Studenten kunnen nog tot 1 juli inschrijven. Voorwaarden: een relevante bacheloropleiding, gemiddeld cijfer minimaal een 7.5 en minimaal een 8 voor de bachelorscriptie. Contactpersonen: Helen de Hoop (Radboud Universiteit Nijmegen) en Emiel Krahmer (Universiteit van Tilburg).
|
|