juridische discussies vormt het oplossen van een actieve ambiguïteit vaak het centraal geschilpunt. De man die zonder rijbewijs zijn wagen voortduwde, beweert dat hij niet met de wagen aan het rijden was, de politie is van mening dat de man wel degelijk met de wagen reed en dat hij dus een overtreding heeft begaan. ‘Met de wagen rijden’ heeft hier een dubbele invulling. De vraag welke invulling gekozen wordt, is wel degelijk relevant voor het verloop van de discussie.
Eén van de opties om een model te construeren voor argumentatieve discussies, bestaat erin de ideale discussie te beschrijven. In een ideale discussie worden alleen eenduidige uitdrukkingen gebruikt. Wanneer de proponent erin slaagt de opponent te doen instemmen met haar standpunt, heeft zij er alle belang bij dat het niet om schijninstemming gaat en dat haar standpunt en haar argumenten dus zo precies mogelijk geformuleerd zijn. Een conflict is niet echt opgelost wanneer proponent en opponent een verschillende invulling geven aan een of meerdere relevante termen. In een ideale discussie worden misverstanden en equivocatio-drogredenen vermeden.
Maar doet een ideale - en dus eenduidige - discussie zich ooit voor? Een ideale discussie zou bijvoorbeeld ook maximaal aan de wetten van de logica voldoen, en dus zou elk argument een logisch bewijs zijn waarvan de premissen algemeen aanvaarde uitspraken zijn. In ideale omstandigheden zouden zich misschien helemaal geen conflicten voordoen, en zouden discussies overbodig zijn. Als we echt rationeel te werk gaan, houden we er het best rekening mee dat ideale omstandigheden zich zelden of nooit voordoen. Als we een natuurlijke taal gebruiken - wat in argumentatieve discussies het geval is - houden we er het best rekening mee dat onze taal nooit eenduidig is.
In zijn proefschrift doet Jan Albert van Laar meer dan rekening houden met het feit dat onze taal nooit eenduidig is. De spanning tussen enerzijds de ideale situatie, die normatief is voor deelnemers aan een discussie, en anderzijds de feitelijke situatie, die zelden of nooit ideaal is, vormt een rode draad in het proefschrift. Ambigue uitdrukkingen moeten vermeden worden, maar we gebruiken onvermijdelijk een taal die niet eenduidig is. Een belangrijke verdienste van het proefschrift is dat deze spanning gevat wordt in een goed uitgewerkt discussiemodel.
In hoofdstuk 7 wordt een normatieve procedure uitgewerkt, die ambiguity dialectic genoemd wordt (afgekort als ad). De regels waaruit deze procedure opgebouwd is, zijn van dien aard dat deelnemers aan een kritische discussie er mee kunnen en zouden instemmen wanneer zij uitdrukkelijk met deze regels geconfronteerd zouden worden. Deze laatste bewering wordt in hoofdstuk 8 onderbouwd met twee uitvoerige gevalstudies. Zowel een politiek debat over levensbeëindiging op verzoek als een juridisch debat over roken als oorzaak van kanker wordt beschreven aan de hand van het ad- model. Het feit dat deze beschrijving een explicatie levert voor de tussenkomsten van de deelnemers aan deze discussies, vormt een overtuigend argument voor de plausibiliteit van het ad-smodel.
Jan Albert van Laar plaatst zijn ad-model in een hiërarchie onder een perfect ideaal, logisch model. De regels die dit laatste model constitueren, zijn regulatief ten aanzien van ad-discussies. De belangrijkste regulatieve regel van de ambiguity dialectic is dan ook: Het is niet toegestaan actief ambigue uitdrukkingen te gebruiken. Ook van de constitutieve regels van het ad-model zegt Jan Albert van Laar dat het haast onmogelijk is ze te volgen in concrete discussies. (We gaven al aan dat het volgen van de constitutieve regels van een ideale discussie nog moeilijker is.) We kunnen wel probe-