| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Levende Talen Tijdschrift, jrg. 4, nr. 4, jrg. 5, nr 1.
Het eerste artikel in dit nummer is van Wander Lowie, die betoogt dat het juist in deze tijden van toenemende Engelstaligheid onder Nederlanders wel degelijk zinnig is om in het middelbaar onderwijs aandacht te schenken aan de verbetering van de uitspraak van het Engels. Hij zet uiteen volgens welke methode dit het beste kan gebeuren en geeft enkele praktische adviezen voor een beter uitspraakonderwijs. Guus Extra en Kutlay Yagmur geven de hoofdlijnen weer van het op verzoek van de UNESCO geschreven rapport ‘Language diversity in multicultural Europe’, dat actueel is door de wankele positie van het onderwijs in de eigen taal aan immigrantenkinderen. Marc Verboord rapporteert over een grootschalig onderzoek naar trends in het literatuuronderwijs in de periode van 1975 tot 2000 en naar de effecten van dat onderwijs. Hij wil hiermee een op empirische gegevens stoelende discussie mogelijk maken over de vorm die het literatuuronderwijs in de nabije toekomst zou moeten hebben. Lilian van der Bolt presenteert een didactisch kader dat het mogelijk moet maken om het lezen in de literatuurles op school beter aan te laten sluiten bij het spontaan lezen in de vrije tijd; zij verschaft concrete aanknopingspunten voor docenten om hun aanpak en werkwijze in de literatuurles te verbeteren.
| |
Moer (2003) nr. 4, (2004), nr. 1.
Deze aflevering van Moer bevat drie artikelen. Het eerste is van Ria van Onna en Ton Vallen. Zij rapporteren over een door henzelf uitgevoerd kleinschalig diepteonderzoek in het basisonderwijs naar de inschatting van docenten in meertalige klassen van de taalvaardigheid van hun leerlingen. Die vaardigheid blijkt structureel te worden overschat. Jeff Bezemer presenteert een case study waarin hij heeft geobserveerd hoe een ervaren leraar op een basisschool omgaat met meertalige leerlingen. De leraar vertoonde volgens de auteur tekenen van een ‘ontluikend bewustzijn’ van meertaligheid. Hans Wegman legt uit wat de tien punten inhouden van zijn ‘tienpuntenlijstje’ voor het schrijven van fictie en rapporteert over de resultaten van de toepassing van het lijstje in het onderwijs op een lerarenopleiding in Nijmegen. Joyce Vermeeren doet verslag van de 17e conferentie over het Schoolvak Nederlands die onder de titel ‘Taal is van iedereen’ op 14 en 15 november 2003 in Utrecht werd gehouden.
| |
Nederlandse Taalkunde, jrg. 9, nr. 1.
Dit nummer begint met een bijdrage van Wim Zonneveld, die nagaat hoe meervoudsvorming (‘-e’, ‘-en’, ‘-s’, ‘-es’) in het Nederlands ‘verworven’ wordt. Hij past het door Steven Pinker ontwikkelde dual-route- model voor de analyse van morfologische | |
| |
taalvormingsprocessen toe bij de interpretatie van verwervingsfeiten uit een Nederlands corpus. Mark deVries bespreekt een syntactisch verschijnsel dat volgens hem tot voor kort nog onbekend was: de naamvalsen persoonscongruentie in uitbreidende betrekkelijke bijzinnen met een voornaamwoordelijk antecedent (‘Ze kijkt naar mij, die ze nooit eerder heeft opgemerkt’). De acceptabiliteit van een dergelijke constructie blijkt niet alleen te kunnen afhangen van de naamvalscongruentie tussen het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent maar ook van de werkwoordsvervoeging naar persoon en getal. Het doel van het artikel is te verklaren waarom dit zo is. Freek van de Velde biedt in het laatste reguliere artikel van dit nummer empirische evidentie voor de stelling dat de Middelnederlandse onpersoonlijke constructie (‘Den apostelen wonderde des’, d.w.z. ‘De apostelen verwonderden zich erover’) geen ‘grammaticaal curiosum’ is, maar semantisch goed kan worden gemotiveerd. Er zijn boekbesprekingen van Reinier Salverda over De andere talen van Nederland. Thuis en op school van Guus Extra, Tim van der Avoird, Peter Broeder en KutlayYagmur, A.M Duinhoven over Syntaxis. Een generatieve inleiding van Rint Sybema, Luuk Lagerwerf over Vormen van verklaren van Patrick Meuris en Cor van Bree over Het verhaal van het Vlaams. De geschiedenis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden onder redactie van Ronald Willemyns enWim Daniëls.
| |
Onze Taal, jrg. 73, nrs. 1,2/3 en 4
In dit eerste nummer van de nieuwe jaargang worden onder verschillende preciseringen antwoorden voorgesteld op de vraag ‘Vervlakt het Nederlands?’ Vincent van Heuven doet verslag van onderzoek naar de mogelijke vervlakking van de Nederlandse zinsmelodie. Inderdaad blijken jongeren vooralsnog (de ‘trendstudie’ naar het verschijnsel zal pas in 2010 zijn afgerond) vlakker te zijn gaan spreken dan ouderen. Anders dan bij het Poldernederlands dragen bij deze taalverandering mannen en vrouwen in gelijke mate schuld. Renée van Bezooijen stelt een uitspraak kwestie aan de orde: de Gooise r, die een ‘j’ wordt na een klinker (‘met stip op num- mej één!’) Het blijkt dat de opmars van deze ‘ej’ niet te stuiten is en zich in de toekomt zelfs tot een echt spraakgebrek zou kunnen ontwikkelen, waarbij de r ook vóór een klinker een ‘j’ wordt, zoals in ‘jadio’; een verschijnsel dat zich overigens in Leiden al jaren manifesteert. Nicoline van der Sijs laat zien dat ook de grammatica het moet ontgelden - al noemt zij het niet zo. Liever spreekt ze van een discrepantie tussen taalregels en taalgebruik en pleit ze voor een aanpassing van de eerste aan de laatste, in plaats van andersom. Ton den Boon heeft buiten het thema uit de duizenden nieuwe woorden van 2003 achttien kampioenen geselecteerd, waaronder ‘jongpleger’ (minder streng te straffen dan de ‘meerpleger’ en de ‘veelpleger’) en de ‘kansweigeraar’ (kansarm? eigen schuld, dikke bult). Ook bespreekt hij de - meestal Engelse - woorden die in de loop van de filmgeschiedenis ‘via het witte doek’ tot ons zijn gekomen (en daar zijn gebleven), zoals deep throat en basic instinct (maar wie gebruikt die dan?) G.W. van der Meiden laat zien dat het helemaal niet nodig was geweest om als aanduiding van het feestelijk verschroeien van vlees het Engelse barbecueën te gebruiken: er bestaat een minstens even oude en zeker leukere Nederlands-Surinaamse variant van hetzelfde - van oorsprong Haïtiaanse - bronwoord: barbakotten. C. Kostelijk betoogt dat het woord markt regionaal al sinds jaar en dag als mart wordt uitgesproken en opgeschreven (tot, zo had hij daaraan kunnen toevoegen, in New York toe).
| |
| |
Het dubbelnummer 2/3 bevat voordrachten van het 24ste congres van Onze Taal, dat op 8 november 2003 in Rotterdam werd gehouden met als thema ‘Zin en onzin van jargon’. Emeritus hoogleraar dialectkunde Toon Hagen betoogt dat jargon niet alleen leuk en aardig (of afschuwelijk) kan zijn, maar ook een voor de taalkunde interessant studieobject vormt. Jeltje van Nieuwenhoven schetst, zoals van haar verwacht mag worden, een aantal trends in het politieke jargon. Historica Reinildis van Ditzhuyzen spreekt de verwachting tegen dat het Koninklijk Huis een eigen jargon zou bezigen. Wat doet het taalgebruik van de koningin dan wél zo duidelijk verschillen van dat van de gemiddelde Nederlander? Ze spreekt gewoon deftig. De nationale taaltrendobservator Jan Kuitenbrouwer formuleert een mening over jargon: er is niets mis mee, zolang het maar niet dient om te verhullen dat er niets gezegd wordt (maar welk jargon kan deze toets dan doorstaan?) Wielrenjournalist Rik Vanwalleghem verdedigt het wielrenners- en wielrenverslag geversjargon met een beroep op emoties: wielrennen maakt die nu eenmaal los en emoties laten zich blijkbaar het best in standaarduitdrukkingen tot uitdrukking brengen. De stad waar het congres werd gehouden wordt bezongen in een gedicht van Rein Vogelaar, Sven Ariaans en de Woorddansers, dat conform de verwachting met de regel ‘De Maas’ begint. Los van de congresvoordrachten is er een bijdrage van Gerrit Bloothooft, Doreen Gerritzen en Emma van Nifterick over de schat aan gegevens die met de openstelling van de archieven van de kinderbijslag voor de onderzoeker van voornamen (en, gegeven de recente krantenstukjes over ‘de populairste namen’, voor journalisten) beschikbaar is gekomen.
In nummer 4 waait Onze Taal met de wind der hitparades mee: wat is het mooiste woord van onze taal? Er zijn er vele, zoals friemelen, ooievaar en dommelen. Desalniettemin... is het geworden. Marc van Oostendorp zoekt een verklaring en vindt die in de klank. Andersom gaat die verklaring echter niet op: zeg maar klinkt goed, maar is desalniettemin - samen met het kan niet zo zijn dat - tot het lelijkste woord (?) verkozen. Geïnviteerd ‘professioneel taalgebruiker’ (misschien ook een kandidaat voor de laatste categorie?) Mensje van Keulen koos overigens het italianisme tuttifrutti als mooiste woord. Jan Erik Grezel interviewt taalpsychologe Anne Cutler over de wonderen (‘Dat is toch fantástisch!’) van de menselijke taalverwerking. Ewoud Sanders weerlegt de algemeen gedeelde opvatting dat wentelteefje komt van ‘wentel 't even’: er blijkt ook een appelteefje te bestaan. Hans Beelen inventariseert de hedendaagse benamingen voor huwelijksverjaardagen en andere jubilea. Die benamingen berusten weliswaar per definitie op een stofnaam, maar de variatie is dankzij de ‘creativiteit’ van de moderne feliciteerder niet langer beperkt tot koper, brons, zilver, goud en platina. Zelfs de plutoniumhuwelijksdag zit nu (zij het pas na 80 jaar huwelijk) in het assortiment. Johan de Schryver betoogt in reactie op Nicoline van der Sijs in nr. 1 van deze jaargang van Onze Taal dat niet alleen ‘gewone’ taalgebruikers maar ook taaldeskundigen soms moeite hebben om de taalregels te volgen en bijvoorbeeld niet onmiddellijk kunnen zeggen of ‘Naargelang de omstandigheden’ goed is of niet. Joop van der Horst signaleert een trend: het lidwoord verdwijnt uit vaste verbindingen (‘met (het) oog op’). Is dat erg? Argumenten voor of tegen blijken te ontbreken; bijgevolg moet het antwoord op zich laten wachten.
| |
| |
| |
Tekst[blad], jrg. 10, nr. 1.
Het eerste reguliere artikel in dit nummer is van Margreet Onrust, die haar kritische stijlblik heeft laten vallen op de niet bepaald uitnodigende uitnodiging die Tekst[blad] in de afgelopen tien jaar in twee varianten in het tijdschrift heeft afgedrukt om aan kopij van vakgenoten buiten de redactie te komen: de eerste was te hebberig en de tweede (‘Artikelen kunnen worden ingeleverd bij de redactie’) vindt zij net zo inspirerend als ‘Goederen kunnen worden afgegeven bij de dienstingang’. Het Tijdschrift voor Taalbeheersing laat volgens haar zien hoe het wel moet (zie hiervoor de binnenkant van de kaft van het tijdschrift dat u nu leest). Ron Hogen, onder meer schrijver van teksten waarin een wettelijke regeling wordt geformuleerd, pleit, tegen de keer, voor het afwisselende gebruik van nominalisaties (‘het weigeren van werk’) en werkwoordsvormen (‘werk weigeren’): door de naamwoordstijl te gebruiken voor het formuleren van de algemene regel en de werkwoordstijl voor het beschrijven van het concrete geval waarop de regel van toepassing is, kan de schrijver ‘beweging’ in de tekst brengen, die zich daardoor beter zou laten lezen. Renske van Enschot-van Dijk en Margot van Mulken betogen dat de retorische vorm van de troop (ofwel ‘gedachtefiguur’) in advertenties meer effect heeft dan die van het ‘schema’ (ofwel ‘woordfiguur’). Tropen kunnen weliswaar zo ingewikkeld zijn dat de lezer of kijker de pointe mist, maar als ze wel ontcijferd kunnen worden, is de verwerking van de ‘boodschap’ plezieriger, maakt hij meer indruk en blijft hij langer hangen. Ook Hilde van Belle ondervindt de aantrekkingskracht van de retoriek, met name van de retoriek in de journalistiek. De vraag of de schrijfsels van een journalist objectief zouden zijn, of zelfs zouden kunnen zijn, hoeft zij niet meer te beantwoorden; wel staat de vraag nog open hoe een journalist gegeven de onmogelijkheid van een objectieve verslaggeving te werk moet gaan om desondanks een zekere mate van objectiviteit in zijn stukken te bewaren. Volgens Van Belles aardige formulering komt het er voor de journalist steeds op aan dat hij zich afvraagt, niet in hoeverre, maar op welke (subjectieve) manier hij objectief wil zijn. Leo Lentz pleit voor het omkeren van de aanduidingen op de brievenbussen van de PTT (nu TPG). Omdat de lezer van links naar rechts leest, zou de aanduiding ‘Overige postcodes’ niet aan de linkerkant maar aan de rechterkant moeten staan van de aanduiding van de postcodes van de regio waarin de brievenbus zich bevindt. Jeroen van der Hee onthult dat de Stichting Voedingscentrum in Den Haag in haar campagnes voor gezonder eten - esthetische - argumenten gebruikt (‘Maak je niet dik’) die de stichting zelf gestolen kunnen worden, maar die wel het gewenste - medische - effect (gezonder eten) zouden kunnen hebben. Redelijke retoriek dus. Etiënne van Breugel en Marit Verdam doen verslag van onderzoek naar de ‘burgerjaarverslagen’ waarin gemeenten sinds 2003 moeten rapporteren over gemeentelijke dienstverlening aan burgers en participatie van burgers in de gemeentelijke besluitvorming. Doordat veel gemeenten helemaal niet duidelijk is wat het doel van (de verschillende onderdelen van) het verslag is en het bijgevolg niet duidelijk is wat er precies in het verslag moet worden opgenomen, blijkt er nogal wat op de verslagen aan te merken te zijn, zij het dat het eindoordeel van de auteurs optimistisch is. Hans van der Meij besluit de artikelenreeks met een aantal toepassingen van zijn in de vorige aflevering van Tekst[blad] gepresenteerde viercomponentenmodel voor het analyseren en herontwerpen van procedures in handleidingen en on line help. De mogelijkheden van het | |
| |
model blijken bij de toepassingen de verwachtingen van de auteur te overtreffen. Sasja Nicolaï interviewt Adrie Beyen, die afscheid neemt als voorzitter van de beroepsvereniging voor tekstschrijvers, Tekstnet. Velen zijn Beyen in dit blad voorgegaan wanneer zij ervoor pleit om tekstschrijvers eerder in het ‘communicatieproces’ te betrekken dan nu in de regel gebeurt. Nieuw is haar nogal kritische stelling dat tekstschrijvers minder snel in routines zouden moeten vervallen. Marcel Uljee en Edwin Lucas interviewen Rob Punselie, ‘webschrijver’ en ‘usability-adviseur’. Het onderwerp is het schrijven (en herschrijven) van een ‘helptekst’ voor de elektronische vraagbaak voor ondernemers van het Ministerie van Economische Zaken (het ‘Bedrijvenloket’). Els van der Pool interviewt de nieuwe hoogleraar Taal & Communicatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, Wilbert Spooren, over zijn oratie, die (volgens Van der Pool) een open deur lijkt maar het niet is. Eenzelfde type interview wordt afgenomen door Per van der Wijst, die de nieuwe hoogleraar Bedrijfscommunicatie en Digitale Media aan de Tilburgse universiteit, Fons Maes, ondervraagt over de aard van het - nieuwe - vak waarin hij is benoemd. In de column vergelijkt Michaël Steehouder, medeoprichter en eerste hoofdredacteur van Tekst[blad], zichzelf met een dirigent en legt hij uit hoe het tijdschrift aan zijn naam is gekomen. De haken zijn door de vormgever bedacht.
|
|