rechtvaardig mens’) maar ook vaak ten onrechte wordt ingevoegd (‘Maar hij besefte zich dat zijn geheugen niet meer was wat het geweest was’). Sjaak van der Velden beschrijft de internationale geschiedenis van het werkwoord staken. Marc van Oostendorp recenseert het proefschrift van Marina Kessels, Maastricht, Maestricht, Mestreech. De taalverhoudingen tussen Nederlands, Frans en Maastrichts in de negentiende eeuw.
In nummer 12 maakt Mark Traa de lezer wegwijs in de ‘brij van ogenschijnlijk onsamenhangende zinnen’ die het ‘Chats’ wordt genoemd. Marc van Oostendorp viert de 75 jaar geworden sociolinguïst William Labov. W. de Leeuw betoogt dat Van Dale in het Italiaans-Nederlandse woordenboek voor de Italiaanse aanduiding van het Nederlands, ooit olandese en fiammingo, beter nederlandese had kunnen kiezen dan neerlandese - dat doet het Italiaanse Ministerie van Universiteiten en Wetenschappelijk en Technologisch Onderzoek ook.Tolkien, zo horen we van Raymond Noë, was meer geïnteresseerd in het ontwerpen van talen dan in het vertellen van verhalen. Taaladviseur David Salo heeft dit gegeven aangegrepen om ten behoeve van de verfilming van Tolkiens boeken een uitwerking te geven aan de talen die in die boeken gesproken worden, zoals het Sindarijns, het Quenya en het Tengwar. Het Nederlands heeft een dergelijke uitwerking niet nodig, want dat werkt zichzelf wel uit, zo blijkt althans uit het overzicht van het taaljaar 2002 en de toelichting daarop van Marc van Oostendorp en Kees van der Zwan. René Appel laat zien dat niet alle geïmmigreerde buitenlanders het Nederlands even gemakkelijk leren als prinses Máxima. Toch moet het kunnen, aldus de optimistische Afghaanse tweedetaalleerder Ebrahim: ‘Als je goed oplet wat je zegt en zo, dan kan je goed iets uitspreken’.
Het eerste nummer van de nieuwe jaargang opent met een artikel van Roos Naeff en Wim Blokzijl over de campagnes die gemeenten voeren om hun ambtenaren begrijpelijker te laten schrijven. Effectonderzoek zou volgens de auteurs geen overbodige luxe zijn. Peter Burger becommentarieert de top-17 van ergerniswekkende mode-uitdrukkingen van 2002 (waarin ten onrechte de vervanging van ‘zullen’ door ‘gaan’, zoals in ‘Alvorens te arriveren te Amsterdam Centraal gaat deze trein nog stoppen te Amsterdam Sloterdijk’, niet is opgenomen). Ton den Boon geeft een selectie weer van de nieuwe woorden van 2002 en merkt op dat het er zonder de opkomst en ondergang van de LPF een stuk minder geweest zouden zijn. Jeanine Mies laat zien dat het leven van een persberichtenschrijver niet over rozen gaat. Als hij al heeft beslist of een bepaalde zaak een persbericht waard is, dan moet hij zich vervolgens afvragen of het die zaak beknopt of volledig moet weergeven en dan of het bericht neutraal of juist wervend geschreven moet worden. Mies geeft enkele adviezen. Jan Erik Grezel interviewt Hans Hulshoff, sinds een jaar hoogleraar didactiek van het Nederlands aan de Universiteit Leiden, over het nut van grammatica-onderwijs in het voortgezet onderwijs. R.W. Asser keert zich tegen een advies van de Taaladviesdienst en het oordeel dat ‘Mij mankeert niets’ strikt genomen twee onderwerpen bevat. Inge Suasso verklaart de populariteit van het begrip ‘de beschuldigende vinger’: het politieke tijdsgewricht gaf aanleiding om beschuldigende vingers uit te steken en de vingeruitstekers bleven zelf buiten schot. Ewoud Sanders gaat in op de oorsprong en de productiviteit van stan als achtervoegsel voor fictieve plaatsnamen (Absurdistan). Marc Oostendorp bespreekt het ongepubliceerde Leuvense proefschrift Marginale morfologie in het Nederlands van Gert Meesters.