Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24
(2001-2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||
Antoine Braet
| |||||||||||||||||||||
1. Een gastcollege over de Gruuthuse-affaireHet is vrijdag 9 september 1988. Een nieuw studiejaar staat op het punt van beginnen. De rode stoeltjes van het Bibliotheektheater in Rotterdam vullen zich met studenten Nederlands-M.O. van een plaatselijke hogeschool. Ze komen voor het openingscollege dat verzorgd wordt door een Leidse gast, een nog jonge hoogleraar. De verwachtingen zijn hooggespannen, want de spreker werd onlangs in de Haagse Post een ‘nieuwe Huizinga’ genoemd.Ga naar eind1 Het college zal gaan over de ‘Gruuthuseaffaire’. Voor de niet-neerlandici onder u, en voor neerlandici met een slecht geheugen: deze affaire betreft een discussie over een van de beroemdste handschriften uit de Middelnederlandse letterkunde, het zogenaamde Gruuthuse-handschrift. Dit bevat onder meer het welbekende Egidiuslied, met die even fraaie als droevige openingsregels Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven.
Dat was gheselscap goet ende fijn,
...
Het geroezemoes in de Rotterdamse zaal verstomt. De Leidse gast steekt van wal. Hij begint met verslag te doen van naspeuringen in de archieven van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Hij vertelt over de notulen van een vergadering van mei 1965. Daarin heeft hij gevonden dat afgesproken is dat op 29 september van dat jaar de Groningse hoogleraar in de Nederlandse letterkunde Heeroma voor de Maatschappij zou komen spreken. Het onderwerp waarover Heeroma het zou hebben, was ‘Het lied van Egidius’. Dit | |||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||
deelt onze spreker niet sec mee, nee, hij verhaalt hoe hij in de notulen heeft gezien dat Heeroma eerst over een ander onderwerp gesproken zou hebben. Dit onderwerp was echter ‘in andere inkt en met een andere pen’ doorgehaald en vervangen door het Egidiuslied. Zo te zien haakt een enkele student af, maar de meesten worden meegezogen door het verhaal. De jonge Leidenaar gaat verder met een lang citaat uit het verslag van de lezing op 29 september. Heeroma blijkt zijn toehoorders verbijsterd te hebben met de theorie dat de meeste teksten uit het Gruuthuse-handschrift niet, zoals altijd was aangenomen, van verschillende schrijvers zijn, maar geschreven zijn door één en dezelfde dichter, te weten de Bruggeling Jan Moritoen. Na deze start in medias res krijgen de Rotterdamse studenten in dezelfde gedetailleerde stijl te horen hoe Heeroma gekomen was aan deze Moritoen-theorie. De spreker weidt uit over Heeroma's bezoek aan een oude studievriend in Voorschoten, over daar ontvangen aantekeningen van de beroemde handschriftenkenner Willem de Vreese, over de daaropvolgende lange treinreis naar huis in Groningen en vele doorwaakte nachten, tot op een nacht hem de theorie inviel. Een jaar na de lezing voor de Maatschappij, zo luidt de tussenbalans van het gastcollege, heeft Heeroma zijn zienswijze neergelegd in zijn inleiding op een nieuwe uitgave van het Gruuthuse-handschrift. De reactie daarop in de vakpers was vernietigend: filologisch gezien klopte er geen barst van. Zo schreef de weldra toonaangevende mediëvist en leermeester van de spreker, W.P Gerritsen: ‘Zou Heeroma's inleiding geen wetenschappelijke pretentie hebben, dan zou er alle reden zijn om de auteur te feliciteren met zijn verbeeldingskracht en zijn creatief vermogen.’ In de tweede helft van zijn college verhaalt de spreker eerst opnieuw in detail, weer met sprekende citaten, hoe Heeroma ‘kapot was’ van de vakkritiek en hoe hij zich daar met honderden pagina's weerleggingen tegen gekeerd heeft - met als doorslaggevend bedoeld argument dat hij als dichter (Heeroma publiceerde onder de naam Muus Jacobse gedichten) gewoon beter dan de droogstoppels in het vak in staat is aan te voelen dat de gedichten grotendeels van één man zijn... Daarna volgt de spectaculaire ontknoping van het college. De spreker onthult dat volgens recent, zeer technisch onderzoek naar de formele eigenschappen van de Gruuthuse-teksten Heeroma er met zijn dichterlijke gevoel toch misschien niet helemaal naast gezeten heeft. De meest geavanceerd-wetenschappelijke argumenten wijzen in 1988 - en nu nog steeds - eerder op het gelijk dan het ongelijk van Heeroma. Chapeau! Ik vat mijn parafrase van het college van Frits van Oostrom - want hij was natuurlijk de Leidse gastspreker - samen op de manier waarop mijn nieuwe Amsterdamse collega's van de leerstoelgroep Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica dat zouden doen.Ga naar eind2 Waar het om gaat, is een meningsverschil over het auteurschap van het Gruuthuse-liedboek. Heeroma neemt hierover als standpunt in dat Jan Moritoen zowat de enige auteur is. Zijn belangrijkste argument is dat hij als dichter dit zo aanvoelt. Begrijpelijkerwijze gaan zijn tegenstanders niet op dit onbespreekbare gezagsargument in; ze geven technische contra-argumenten. Die lijken geheel overtuigend te zijn, tot nog geavanceerdere technische argumenten het standpunt van Heeroma weer het overwegen waard maken. De vraag die zich opdringt, is: waarom beperkte Van Oostrom zelf zich niet tot zo'n zakelijke weergave van de stand van de wetenschap? Afgezien van het feit dat Van Oostrom het als wetenschapshistoricus kennelijk niet primair wilde hebben over de context of justification, maar over de context of discovery, bestaat daar een retorische verklaring voor. Kort gezegd, komt deze hierop neer:Van Oostrom zag in, of voelde aan, dat hij zijn doel en pu- | |||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||
bliek het best kon bereiken door te amplificeren in plaats van te argumenteren. Of beter, zoals ik in overeenstemming met mijn hoofdthese duidelijk hoop te maken, door tegelijk te amplificeren en te argumenteren. | |||||||||||||||||||||
2. Het begrip ‘amplificatie’Ik mag aannemen dat u, ook zonder een inleiding in de argumentatieleer bestudeerd te hebben, weet wat ‘argumenteren’ is. Bij ‘amplificeren’ daarentegen zullen velen van u niet verder komen dan te denken aan uw geluidsinstallatie die onder meer uit een amplifier, een versterker, bestaat. Nu, die gedachte is onvoldoende, maar wel in de goede richting. ‘Amplificeren’ betekent als retorische vakterm, zo eenvoudig mogelijk omschreven, inderdaad zo iets als versterken, vergroten of overdrijven. Wat plastischer: aandikken, opkloppen of breed uitmeten. Het is een oude term maar een nog immer actuele activiteit. Velen van ons doen het bijvoorbeeld als we met een sterk verhaal de aandacht van ons gezelschap proberen vast te houden. Voor een eerste gedachtebepaling is dit genoeg, maar voor mijn retorische verklaring van Van Oostroms aanpak moet ik toch iets meer vertellen over de vele gedaanten van de amplificatie in de retorica. Die gedaanten vallen in twee groepen uiteen: sommige horen tot de zogenoemde verticale, andere tot de horizontale amplificatie.Ga naar eind3 Verticaal amplificeren doet een spreker - of schrijver - wanneer hij zaken of personen als belangrijk voorstelt, dit wil zeggen wel als groter dan objectief gerechtvaardigd lijkt. Horizontaal amplificeren houdt in dat hij meer woorden gebruikt dan in een zakelijke stijl nodig zou zijn. Door het gebruik van allerlei stijlmiddelen, zoals de stijlfiguur van de herhaling, maakt hij zijn tekst langer. De grote retoricasystematicus Lausberg spreekt bij dit tweede type van Breitenam- plifizierung.Ga naar eind4 Let wel, verticaal en horizontaal amplificeren zijn twee aparte categorieën die los van elkaar kunnen voorkomen, maar meestal gaan ze als inhoud en vorm hand in hand.Ga naar eind5 Amplificeren doen we niet alleen allemaal nog steeds, maar ongetwijfeld hebben Adam en Eva ook al geamplificeerd. En alle mensen na hen. De oudste overgeleverde theorie over amplificeren stamt echter pas uit de vierde eeuw voor Christus, uit de zogenoemde Rhetorica ad Alexandrum. Dit is het oudste bewaard gebleven retoricahandboek uit ongeveer 340 v. Chr., zogenaamd door Aristoteles voor zijn leerling Alexander de Grote geschreven. In dit handboek wordt de amplificatie of, in het Grieks, de auxêsis, vooral behandeld als het belangrijkste middel voor een lofredenaar. Voor het geval dat u binnenkort weer een met pensioen gaande collega moet uitzwaaien, geef ik hieruit enkele van de tips om eens lekker uit te pakken:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||
Ongeveer dezelfde theorie, dat wil zeggen een loftopiek oftewel een verzameling cliché-categorieën om lof toe te zwaaien, vinden we in de mogelijk iets minder oude Rhetorica van Aristoteles. Maar daarnaast noemt Aristoteles, evenals latere Romeinse retorici, de amplificatietechniek nadrukkelijker ook als middel voor gerechtelijke pleiters. In dit verband werkt hij met een voor mijn betoog zeer belangrijke klassiek-retorische oppositie. Enerzijds, zegt hij, moeten pleiters feiten aantonen en anderzijds moeten zij feiten amplificeren. Het aantonen moet eerst gebeuren en wel in de argumentatieve kern van de rede; pas als de feiten vaststaan, kunnen ze op een effectieve wijze geamplificeerd worden in de peroratie. Dus eerst moet bewezen worden dat de aangeklaagde ook werkelijk zijn moeder vermoord heeft. Pas daarna kan - met het oog op een zo zwaar mogelijke straf - uitgeweid worden over de gruwelijkheid van moedermoord in het algemeen en de wrede wijze waarop deze in dit concrete geval gepleegd is in het bijzonder.
Naast de verticale amplificatievormen staan de horizontale typen - in de klassieke retorica uitvoerig behandeld door Quintilianus. De extreme vormen daarvan zijn puur verbaal. Dat wil zeggen dat daarbij de tekst verlengd wordt, terwijl er inhoudelijk niets of bijna niets wordt toegevoegd. Dezelfde inhoud wordt door letterlijke of synonieme herhaling een keer of drie onder woorden gebracht. Tegenwoordig is deze techniek, een verbaal surplace, een talig watertrappelen, populair bij columnisten met een retorische inslag. Zo noteerde ik ooit van Henk Spaan, een van de vele met succes gesjeesde studenten Nederlands van de UvA, de volgende uitspraak over voormalig premier Lubbers, onze huidige helper van ‘arme sloebers’: ‘Hoofdschuddend heb ik de in Vrij Nederland gepubliceerde cijfers gelezen. Vijfhonderdduizend gulden heeft Lubbers' corruptie hem tenslotte opgeleverd. Een half miljoen. Vijf ton. Niet meer dan een bungalow in Bloemendaal.’ (Prijspeil jaren tachtig.) Andere amplificerende stijlmiddelen maken niet alleen de tekst langer, maar voegen ook inhoud toe in de vorm van detaillering. Dat geldt bijvoorbeeld voor de belangrijke techniek van het aanschouwelijke ooggetuigeverslag. Deze techniek wordt evidentia of descriptio genoemd en ook sub oculos subiectio, voor het geestesoog van het publiek oproepen.Ga naar eind6 Dit is een kunstgreep die zich goed leent voor de gedetailleerde en plastische beschrijving van het misdrijf in de peroratie van een aanklacht, maar het middel is in het algemeen geschikt om te concretiseren en te dramatiseren.Ga naar eind7 Daartoe moet ook de wijze van formuleren bijdragen. Belangrijk is bijvoorbeeld om een gebeurtenis uit het verleden in een praesens historicum te verslaan. Ook het sprekend opvoeren van betrokkenen, in de directe rede dus, valt aan te raden.Ga naar eind8
Duiden we de verticale en horizontale amplificatievormen in termen van de retorische systematiek, dan komen we - voor de gelegenheid wat simplificerendGa naar eind9 -tot het volgende. De verticale amplificatie hoort tot de inventio, de vinding van de inhoud van de rede. Om verticaal te amplificeren staan de spreker topen tot zijn beschikking om inhoud te geven aan zijn loftuiting of emotioneel appèl. Dat levert, is de klassieke suggestie, niet-argumentatieve passages op. In lofredes hoeft in klassieke ogen namelijk in het geheel niet geargumenteerd te worden. En in strafredes komt de amplificatie pas in de peroratie, na de zakelijke argumentatie in de kern van het betoog. De functie van het verticaal amplificeren is ook niet overtuigen, maar indruk maken of emotioneren: niet probare dus, maar movere. De horizontale amplificatie hoort tot de elocutio, de verwoording of stilering van de gevonden inhoud. Om horizontaal te amplificeren kan de spreker een greep doen uit een | |||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||
heel arsenaal aan stijlfiguren. Vele daarvan hebben primair een emotionerend effect, maar ze werken ook wel amuserend; dus weer movere en daarnaast delectare. Ze dienen niet de zakelijke oordeelsvorming via probare.
Volgens Cicero vormt de amplificatie het toppunt van de welsprekendheid, maar even waar is dat geen retorisch middel meer heeft bijgedragen aan de negatieve connotatie van de term ‘retoriek’. Het is immers niet in de laatste plaats de amplificatie die verantwoordelijk is voor holle praat, onoprechtheid en pathetiek. Voor zover toehoorders zich er gevoelig voor tonen, ligt dit toch wel aan hun dubieuze niveau. Zo zullen, vermoed ik, ook de links gerichten onder u niet graag betrapt worden op bijval voor de amplificerende taal van stakingsleiders van, pakweg, de Abva-Kabo. Deze reserves ten opzichte van een amplificerende stijl bestonden reeds in de Oudheid, bijvoorbeeld bij critici van Cicero's als te retorisch beoordeelde spreektrant. Maar al bij Aristoteles treft ons een streng oordeel. Wat hij in zijn Rhetorica aan te merken heeft op de bestaande retoricahandboeken komt namelijk in feite neer op het afwijzen van elke vorm van amplificatie, zowel de verticaal-inhoudelijke als de horizontaal-stilistische varianten. Volgens Aristoteles zou een gerechtelijk pleidooi, waarop de bestaande handboeken gericht waren, idealiter namelijk uit niets anders dan een standpunt - de beschuldiging - en een argumentatief betoog mogen bestaan. Een inleiding en een slot waarin het publiek bespeeld wordt en waarvoor de bestaande handboeken vele richtlijnen ter amplificatie verschaften, vond hij even overbodig als verwerpelijk. De argumentatie van de pleiters wilde hij zelfs beperkt zien tot het bewijs van de feiten; uitweiden over verzachtende omstandigheden vond hij al te ver gaan: daarover moesten de rechters zich maar zelfstandig een oordeel vormen. En dit tot een feitenbewijs gereduceerd pleidooi zou, als het aan Aristoteles lag, eigenlijk gebracht moeten worden in een zo zakelijk mogelijke stijl. Meeslepende formulering en dito voordracht vond hij duidelijk uit den boze. (Om misverstand te voorkomen: al vond Aristoteles alle vormen van amplificatie eigenlijk verwerpelijk, hij behandelde ze wel als middelen die nu eenmaal effectief zijn.)Ga naar eind10 De stelling die ik in de rest van mijn betoog wil verdedigen, is dat Aristoteles, die strenge logicus, er met zijn al te rigoureuze afwijzing van de amplificatie naast zat. Ik wil aannemelijk maken dat de absolute tegenstelling tussen amplificeren en argumenteren een vals dilemma is. Iemand die amplificeert, kan wel degelijk tegelijk argumenteren. Sterker nog, in belangrijke gevallen is een bepaalde vorm van amplificeren zelfs de meest aangewezen argumentatievorm. Dat daarbij allerlei drogredenen dreigen, doet daar niets aan af. Een correcte sliding grenst nu eenmaal aan een overtreding. | |||||||||||||||||||||
3. De amplificerende argumentatie in Van Oostroms gastcollegeTerug naar Van Oostrom, mijn eerste kroongetuige. Ik stip eerst even aan dat hij amplificeert; daarna probeer ik te verklaren waarom hij zich hiertoe genoopt voelde. Duidelijk zal zo worden dat hij al amplificerend tegelijk ook argumenteert én dat amplificeren hier de aangewezen argumentatievorm is. Dat Van Oostrom amplificeert, blijkt zowel in het klein als in het groot. Eén voorbeeld van een kleinschalige amplificatie: wanneer hij vermeldt dat de correctie in de notulen ‘met andere inkt en met een andere pen’ is aangebracht, dan laat hij zijn publiek als het ware over | |||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||
zijn schouder meekijken naar een uitvergroot detail. De grootschalige amplificatie is min of meer een optelsom van dit soort camerabeweging: wat hij laat zien is een film vol close ups waarin hoofdrolspeler Heeroma een heroïsche strijd levert tegen wat eerst een overmacht lijkt, maar die hij postuum toch min of meer verslaat. Wat dit amplificeren nu argumentatief maakt, is dat deze film, in dit opzicht een b-film, een expliciete moraal heeft. Volgens Van Oostroms slotzin ‘leert het vervolgverhaal van Gruuthuse eerst en vooral hoe spannend ook neerlandistiek kan zijn.’ Met andere woorden, zijn gastcollege is één grote voorbeeldargumentatie, waarbij het voorbeeld grotendeels verhalend gebracht wordt. Het betreft hier anekdotische argumentatie, een symbiose van amplificatie en argumentatie. Waarom nu koos Van Oostrom voor zijn amplificerende aanpak? Ik zie drie retorische redenen, die voortvloeien uit de drie opgaven waarvoor elke spreker staat: hij moet de aandacht krijgen en vasthouden, hij moet voldoende begrijpelijk zijn en hij moet zijn boodschap aanvaard krijgen.Ga naar eind11
In de meeste argumentatietheorieën wordt ervan geabstraheerd, maar om te overtuigen moet men in de praktijk meestal eerst de aandacht trekken. In een betere wereld is het natuurlijk anders, maar hier en nu zit een gemiddeld publiek eerder op amusement dan op een argument te wachten. In de speciale situatie waarin Van Oostrom zich bevond, gold de eis van aantrekkelijkheid nog eens extra. Klassiek gezien, is een openingscollege - net als een oratie trouwens - een tweeslachtig genre. Enerzijds behoort het tot het didactische genre, maar anderzijds valt het onder de gelegenheidstoespraak, het genus demonstrativum. Volgens Aristoteles gaat het bij dit genus, dat hij epideiktisch noemde, niet zozeer om een serieus betoog; het gaat er eerder om dat de spreker zijn welsprekendheid tentoonspreidt. Het publiek vormt zich ook primair een oordeel over de prestaties van de spreker en niet over de besproken kwestie. Wat op het spel staat, is de reputatie van de spreker als performer, die vaak ook in de eerste plaats als zodanig is uitgenodigd. Dat was zeker ook het geval met Van Oostrom. Wel, hij zal de organisatoren met zijn handelsmerk, het verhalende betoog, zeker niet teleurgesteld hebben. Zoals hij later met zijn narratieve argumentatie over Maerlants wereld de jury zo wist te boeien dat hij de AKO-literatuurprijs won. Maar om echt te overtuigen is aandacht alleen niet voldoende, het publiek moet het betoog ook nog kunnen volgen. In dit opzicht was het de voorkennis van zijn publiek die Van Oostrom het gebruik van voorbeeldargumentatie ingegeven zal hebben. Dit publiek bestond grotendeels uit beginnende eerstejaars. Voor dit type toehoorders is verhalende voorbeeldargumentatie niet alleen het meest meeslepend, maar ook het meest toegankelijk. Om dezelfde reden worden, zoals bekend, ook oraties vaak aan voorbeelden opgehangen. Ten derde: het was de aard van zijn centrale stelling die Van Oostrom praktisch heeft gedwongen tot argumenteren in de vorm van amplificerende voorbeeldargumentatie. Ik herhaal die stelling nog één keer: ‘Eerst en vooral leert het vervolgverhaal van Gruuthuse hoe spannend ook neerlandistiek kan zijn.’ Een dergelijke loftuitende stelling, met nadruk op ‘spannend’, laat zich nauwelijks anders aanvaardbaar maken dan met een spannende anekdote.
Ik heb nu één - hopelijk een beetje aantrekkelijk, duidelijk en overtuigend - voorbeeld gegeven van een publiek en een stelling die als het ware om amplificerende argumentatie smeken. Wat meer voorbeelden lijken echter gewenst en dan liefst van stellingen die een wat grotere maatschappelijke relevantie hebben dan de bewering dat ook de neerlandistiek | |||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||
best wel spannend kan zijn. Ik kies daarvoor opnieuw moderne voorbeelden. Met opzet geen toespraken deze keer, al horen ze inhoudelijk wel bij een klassiek oratorisch genre, te weten het genus deliberativum. In dit beraadslagende type draait de discussie om een actie om een probleem op te lossen, naar het oordeel van Aristoteles de meest belangwekkende discussiesoort. | |||||||||||||||||||||
4. Anekdotische argumentatie in fondswerving en sturende voorlichtingIk begin met een paar voorbeelden afkomstig uit twee hedendaagse persuasieve genres die in mijn vak taalbeheersing momenteel veel aandacht krijgen: fondswerving voor goede doelen en sturende voorlichting over bijvoorbeeld gezondheid.Ga naar eind12 Voor beide genres worden ruwweg dezelfde media gebruikt, zoals advertenties in de pers, billboards, t.v.-spotjes, internet, folders, brochures en direct mail. Denk maar aan wat u in de bus krijgt van het Wereld Natuur Fonds, de Novib, Amnesty, Natuurmonumenten, Het Koningin Wilhelmina Fonds enz., en aan campagnes zoals Je bent een rund als je met vuurwerk stunt en Drank maakt meer kapot dan je lief is. Ik toon een paar gevallen van de anekdotische argumentatie die zo typerend is voor het tekstmateriaal van deze organisaties en campagnes.
Figuur 1: Voorkant en tekstfragment folder Foster Parents Plan
Een kind als Joli heeft u nodig Wat we hier (zie figuur 1) en in vergelijkbare gevallen zien, is een verhaaltje dat wordt opgehangen aan een individu, meestal voorzien van naam en foto. Er worden details verstrekt over de problematische situatie waarin het individu zich bevindt. De functie van een en ander is het publiek te doordringen van de ernst van de situatie. Bij fondswerving gaat het om de situatie van een ander, veelal categorie Afrikaan, waaraan wij wat kunnen doen door geld te storten. Daartoe wordt medelijden opgewekt (appeal to pity). (Terzijde: denk niet dat deze persoonsgerichte aanpak alleen door Fosters Parents Plan, met zijn omstreden adoptieformule, wordt gehanteerd. Ik had u bijvoorbeeld ook Zalissa uit Burkina Faso van de Novib kunnen tomen, maar die was iets minder vertederend.) | |||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||
Figuur 2: voorkant en tekstfragment folder 3VO
Iemand die alles weet van de slechte combinatie van alcohol en verkeer is Niels. Het was op een zaterdagavond. Hij zou die avond met zijn vriendin en nog twee vrienden uitgaan. Voordat ze weggingen had hij al een paar biertjes op. (...) Zoals men ziet in figuur 2, is de aanpak - nu deels in de directe rede - bij dit soort voorlichtingsteksten is in principe hetzelfde. Alleen betreft het nu, via een analoog geval, een situatie waarin de beoogde lezers zelf terecht dreigen te komen, maar waaraan ze wat kunnen doen door hun onverantwoord gedrag te veranderen. In dit geval wordt vaak met fear appeal angst aangejaagd.
Beide typen anekdotische boodschappen hebben drie hier relevante kenmerken: ze kunnen niet automatisch op de aandacht en niet op voldoende voorkennis van het publiek rekenen en ze draaien om een stelling die zich zo laat formuleren: ‘er doet zich nu al of er kan zich straks een ernstige situatie voordoen die om actie van u vraagt.’ Moderne tekstschrijvers hebben kennelijk het gevoel dat dit type publiek en stelling om amplificerende voorbeeld- argumentatie vraagt. Klassieke retorici zouden dit op intuïtieve gronden zeker beamen, maar er is bij deze moderne genres ook recente empirische evidentie. In het moderne sociaal-psychologische persuasie-onderzoek, dat met de argumentatietheorie de belangrijkste voortzetting van de klassieke retorica vormt, is er veel effectonderzoek naar dit soort persuasiepogingen gedaan. Zo heeft men de overtuigingskracht van de getoonde anekdotische argumentatievorm vergeleken met het verstrekken van statistisch cijfermateriaal ontleend aan keurige steekproeven. Baesler en Burgoon melden in hun overzichtsartikel uit 1994 dat in 13 van de 19 gerapporteerde experimenten de anekdotische aanpak overtuigender bleek te zijn dan de statistische. Hoe onlogisch die uitkomsten ook lijken te zijn, ze stemmen wel overeen met het feitelijke alledaagse gedrag. Nisbett e.a. wijzen in hun studie naar het inductieve redeneren van het brede publiek op het geval van de presidentsvrouwen Betty Ford en Nancy Reagan. Pas de publiciteit over de vroegtijdige ontdekking van hun individuele borstkanker deed Amerikaanse vrouwen zich massaal voor onderzoek melden, wat met veel gefundeerder statistisch voorlichtingsmateriaal niet gelukt was.Ga naar eind13 Niettemin blijkt anekdotische argumentatie niet altijd overtuigender te zijn en uit de oudere experimenten blijkt ook niet goed waarom deze argumentatievorm vaak zo superieur is. Recent onderzoek hiernaar, onder meer van mijn Nederlandse collega's Hoeken | |||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||
en Van Wijk,Ga naar eind14 resulteerde weer eens in een aantal aardige staaltjes van herontdekking van klassieke inzichten. In de eerste plaats - het gaat hier wel primair om de factor aandacht - lijkt de meestal grotere overtuigingskracht van anekdotes te schuilen in de levendiger stijl waarin die gewoonlijk gegoten worden. Presenteert men de statistische gegevens even levendig, dan verliest de anekdote zijn voorsprong. Met andere woorden, het effect is afhankelijk van amplificerende stijlmiddelen die concretiseren en dramatiseren: Ze hebben ook wat kippen, twee schapen en een geit. In de tweede plaats - dit betreft de begrijpelijkheid - lijkt het publiek er toe te doen: naarmate het opleidingsniveau lager is, lijkt het gevoeliger voor de anekdotische aanpak. Dit is ook in recent onderzoek overigens eerder een bijgedachte dan onderzocht,Ga naar eind15 maar het sluit aan bij de gedachte van Aristoteles dat voorbeeldargumentatie vooral effectief is bij een simpel publiek. In de derde plaats - dit houdt verband met de aanvaardbaarheid - koesteren Hoeken en Van Wijk het vermoeden dat het type stelling waarvan men probeert te overtuigen er wat toe doet.Ga naar eind16 Ze denken dat anekdotische argumentatie geschikter is om een waardeoordeel te ondersteunen dan een zijnsoordeel. Dus eerder bij ‘Een leveraandoening als gevolg van drinken is verschrikkelijk’ dan bij ‘Een leveraandoening als gevolg van drinken is waarschijnlijk’. Door hun, ook naar eigen zeggen, minder gelukkige onderzoeksopzet zijn ze er nog niet in geslaagd dit aan te tonen, maar ik raad ze aan de moed niet op te geven. Hun vermoeden spoort immers met het klassieke onderscheid tussen het aantonen en amplificeren van feiten. | |||||||||||||||||||||
5. Anekdotische argumentatie in oorlogspropagandaDe laatste illustratie ontleen ik aan een genre dat wel bijzonder maatschappelijk relevant is. Het genre is al eeuwen oud, maar bereikte pas in de twintigste eeuw zijn treurige hoogtepunt: de oorlogspropaganda. Het gaat om het geval van Nayirah, een meisje uit Koeweit dat met een beruchte getuigenverklaring er op beslissende wijze toe heeft bijgedragen dat de Amerikanen zich begin 1991 in de Golfoorlog hebben gestort en de operatie Desert Storm zijn begonnen. U zult de details niet allemaal kennen of paraat hebben. Het zat zo. In de zomer van 1990 viel het leger van Saddam Hoessein Koeweit binnen. Al gauw deden er gruwelverhalen de ronde over het gedrag van de Irakese bezetters. Koeweit probeerde, onder verwijzing naar deze verhalen, Amerika tot inmenging te verleiden. In dit kader moet de verklaring van Nayirah geplaatst worden. Deze Nayirah, die zich voordeed als een 15-jarige verpleegster uit een ziekenhuis in Koeweit-stad, legde op 10 oktober 1990 een getuigenverklaring af voor een Mensenrechtencommissie van het Amerikaanse Congres. Volgens het verslag vertelde zij het volgende: | |||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||
I volunteered at the al-Addan hospital... While I was there, I saw the Iraqi soldiers come into the hospital with guns, and go into the room where 15 babies were in incubators [couveuses]. They took the babies out of the incubators, took the incubators, and left the babies on the cold floor to die. Wat we hier zien is, ondanks de kortheid, een klassieke evidentia: het is een ooggetuigeverslag van een afschuwwekkende gebeurtenis, dat met welgekozen emotionerende details (‘with guns’,‘15’ en ‘on the cold floor to die’), een totaalbeeld voor ons geestesoog neerzet.Ga naar eind17 Het kan tegelijk dienen als een voorbeeldargumentatie voor de stelling dat de mensonterende situatie in Koeweit Amerika verplicht tot ingrijpen - vergelijk meer recentelijk de beelden van stromen vluchtende Kosovaren. Als zodanig is het voorbeeld ook zeker tien keer door president Bush-senior pro ingrijpen in de oliestaat aangehaald - hij sprak steeds over baby's die als ‘firewood’, als brandhout, op de grond werden gesmeten. En niet zonder succes, want bij de stemming in de senaat, die slechts een meerderheid van vijf stemmen voor ingrijpen opleverde, hebben zeven senatoren zich in hun stemverklaring op het voorbeeld beroepen. Met andere woorden, dat amplificerende voorbeeldargumentatie heel effectief kan zijn, is in de Nayirah-casus niet in een sociaal-psychologisch experiment, maar in de meest realistische praktijk aangetoond. Dat naderhand gebleken is dat de hele getuigenverklaring van Nayirah op kosten van Koeweit in scène is gezet door een PR-bureau, dat Nayirah zelf geen verpleegster was, maar de dochter van de ambassadeur van Koeweit in Amerika en dat haar horrorverhaal geheel uit de duim gezogen was, maakt voor mijn betoog niet uit.
Tot zover mijn verzameling voorbeelden. Ik neem aan dat deze verzameling voldoende steun geeft aan mijn stelling dat amplificeren, in de vorm van anekdotische argumentatie, goed kan samengaan met argumenteren. Ook de effectiviteit ervan lijkt wel vast te staan. Maar, zullen normatieve argumentatietheoretici of gewoon mensen met een kritische geest zeggen, is dit soort amplificerende argumentatie ook rationeel aanvaardbaar? Is er wel van serieuze argumentatie sprake? Hebben we hier niet veeleer met drogredenen te maken? Inderdaad, het heeft er alle schijn van dat ik u een bloemlezing van drogredenen heb voorgehouden. Zo neigt het betoog van Van Oostrom toch wat te veel naar de drogreden van een niet-representatief voorbeeld. Immers, zelfs de meest enthousiaste neerlandicus zal moeilijk kunnen volhouden dat de neerlandistiek geregeld zo spannend is als de Gruuthuse-zaak. En in de overige voorbeelden lijken nog de volgende drogredenen voorbij te komen: het argumentum ad baculum (gelijk willen krijgen door te dreigen, in het rij-alcoholvrij-geval), het argumentum ad misericordiam (idem door zielig te doen, in het Foster Parents- en Nayirah-geval) en de autoriteitsdrogreden (drogreden van partijdigheid, bij Nayirah). Het lijkt al met al ook eerder om emotioneren dan om argumenteren te gaan. Met andere woorden: had Aristoteles niet toch gelijk? Het vraagt een tweede oratie om van alle gegeven voorbeelden in detail te bespreken of, en in welke mate, er echt sprake is van een drogreden. Laat ik er dit van zeggen: naar mijn oordeel zit er aan alle voorbeelden wel een luchtje en dat is ook niet toevallig, want amplificerende voorbeeldargumentatie is van nature tot het kwade geneigd. Men kan zelfs stellen dat amplificeren per definitie drogredelijk is, want amplificeren betekent overdrijven, iets gekleurd voorstellen. Maar dit is toch een te gemakkelijke oplossing. Interessant is juist dat anekdotische | |||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||
voorbeeldargumentatie niet in principe onredelijk is. Het is mogelijk om deze vorm correct te hanteren. Voorbeelden kunnen representatief zijn en feitelijke details kunnen een juist beeld geven. Dat deze details emoties kunnen oproepen, kan geen bezwaar genoemd worden. De werkelijkheid in kwestie roept hier immers ook emoties op. En wat het indringend weergeven van deze details betreft, heeft Alan Brinton opgemerkt dat deze wijze van presenteren bij de rapportage van bepaalde voorvallen de enig adequate evocatie van de werkelijkheid vormt.Ga naar eind18 Met Brinton en Douglas Walton, die hier meer en zeker niet altijd met mijn instemming over geschreven hebben, sta ik op het standpunt dat emotionele argumentatie geen contradictio in terminis is.Ga naar eind19 In het bijzonder in het kader van zogenoemde pragmatische argumentatie, argumentatie voor het ondernemen van een actie, kan deze vorm nuttig en noodzakelijk zijn bij het aangeven van de ernst van de problemen.Ga naar eind20 Ook kritische beoordelaren hoeven zich hier niet doof voor te houden, want emoties als mededogen en verontwaardiging horen - mits ter zake en afgewogen tegen andere relevante factoren - tot de betere motieven voor het menselijk handelen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|