die woorden staan in het historische eerste hoofdstuk en komen in het taalkundige deel weer niet voor; ze ontbreken zelfs in het register.
Ik beperk me verder tot het omvangrijke taalkundige deel, 356 bladzijden, dat een beschrijving van de veranderingen van het jongste Nederlands geeft zoals nog niet eerder gedaan is. De auteur duid ik verder aan met J. In een aangename stijl en met een overweldigende documentatie laat J. een groot aantal verschijnselen de revue passeren die een observator als ondergetekende vaak al zijn opgevallen, maar die hij hoogstens als incidenteel zag. J. laat in een aantal gevallen zien, bijvoorbeeld in het geval van het verdwijnende meewerkend voorwerp, dat die verschijnselen met elkaar te maken hebben.
Het boek is verdeeld in hoofdstukken die corresponderen met delen of onderdelen van de grammatica: werkwoorden, zinsdelen, volgorde, enz. Je kunt je afvragen of een hoofdstuk ‘Woorden’, waarin het gaat over nieuwkomers en verdwijnende woorden, wel op zijn plaats is in een ‘interne’ geschiedenis van een taal. Dat we er een woord als pindakaas hebben bij gekregen is eerder de schuld van Jimmy Carter (voormalig pindaboer) dan van het Nederlands. Woorden, in elk geval substantieven, zijn meestal de namen voor nieuwe zaken en als zodanig horen ze eerder thuis in een cultuurgeschiedenis. Er is trouwens over de nieuwe woorden wel een grammaticale opmerking te maken: alle nieuwe Nederlandse woorden zijn of leenwoorden of samenstellingen (combinaties) van al bestaande woorden: glazenwassersbranche. Het Nederlands is blijkbaar niet in staat of genegen om nieuwe ongelede woorden te vormen. Wel krijgen bestaande ongelede woorden soms een nieuwe betekenis. Dat is het geval met een woord dat bij J. nog ontbreekt, denkelijk omdat het heel recent is. Als opvolger van gaaf als bijwoord van graad (blz. 76) is namelijk vet in opkomst.
In de volgende hoofdstukken komen allerlei verschijnselen aan de orde waarover al vaker gediscussieerd is en waar leken een uitgesproken mening over hebben: als of dan, hun hebben, gekocht heeft versus heeft gekocht, maar de gigantische verzameling gegevens waar J. over kan beschikken, stelt hem voortdurend in staat om weer nieuwe aspecten of verschijningsvormen van bekende zaken te demonstreren. Het boek beschrijft en geeft geen oordeel. Het woord ‘fout’ staat daarom steeds tussen aanhalingstekens. Wat nu ‘fout’ is, kan in de toekomst immers gewoon worden. Dat leert ons het verleden. Multatuli schreef ‘Misschien hebben deze en gene (...) nooit in de gelegenheid geweest dat te toonen’ (blz. 114). Zijn was hier in zijn tijd blijkbaar nog ‘fout’.
Het boek nodigt de lezer ook expliciet uit, zelf zijn signalementen bij te dragen. Bij dezen dan. De opvallende gebruiksexpansie van het voorzetsel voor, vooral bij sportverslaggevers: ‘het is de 4e overwinning voor Erik Dekker’ (blz. 131). De tegenhanger van het gebruik van zich bij bedenken betekenis ‘bedenken’ (blz. 143), is het verdwijnen van zich bij zich realiseren: ‘hij realiseert nog niet dat hij gewonnen heeft’. Nog uit de dagelijkse sportjournalistiek: ‘een overwinning op je naam schrijven’.
J.'s beschrijvingen van wat verandert, zijn helder, de verklaringen voorzichtig, meermalen overtuigend, maar soms ook niet volledig. Neem nu de bespreking van het type zin ‘De reizigers worden verzocht met spoed over te stappen’ (blz. 85 en volgende). In een oudere fase van het Nederlands werd De reizigers gezien als meewerkend voorwerp. De zin luidde dan: ‘De reizigers wordt verzocht met spoed... enz’. Tegenwoordig is De reizigers onderwerp geworden, dat blijkt uit het meervoud worden. Volgens J. hangt deze ontwikkeling samen met het verdwijnen van de naam-