Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22
(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Tom Koole & Xiangling Li
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Drie tendensen in het onderzoek naar interculturele communicatieIn de openingsfase van een Chinees-Nederlands zakengesprek heet de Nederlander de Chinees welkom met de frase: ‘Welcome to the beautiful city of Eindhoven.’Ga naar eind2 Nu zullen zelfs onder hen die Eindhoven een warm hart toedragen weinigen te vinden zijn die het een ‘mooie’ stad vinden, maar interessanter is dat dit een verre van standaard-Nederlandse welkomstgroet is. Eerder klinkt het als een formulering waarvan de Nederlander weet of gelooft dat ze vaak in China of het Verre Oosten wordt gebruikt. Voor onderzoekers van interculturele communicatie doet zich dan de vraag voor: wat doen we met een uiting van een Nederlander die we niet direct aan de Nederlandse of West-Europese cultuur kunnen relateren? Of misschien moet de vraag luiden: wanneer zo'n welkomstfrase niet tot het cultuurdomein van de spreker behoort, is het dan in het onderzoek naar interculturele communicatie wel relevant ons met zo'n frase bezig te houden? De praktijk van veel onderzoek naar interculturele communicatie lijkt met zo'n uiting namelijk een probleem te hebben. Daarvoor bestaan drie redenen die we kunnen benoemen als impliciete uitgangspunten of tendensen in de analytische praktijk van het onderzoek naar interculturele communicatie: (1) Deze welkomstfrase duidt erop dat het (talig) handelen niet altijd is gebaseerd op de primaire cultuur van de handelende actor, terwijl de praktijk van het onderzoek naar interculturele communicatie er juist op is gericht te laten zien hoe het handelen van actoren specifiek is voor hun culturele achtergrond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) De frase duidt erop dat de spreker verwacht dat zijn gesprekspartner anders denkt en handelt dan hij, terwijl de praktijk van het onderzoek naar interculturele communicatie er juist op is gericht te laten zien dat communicatiedeelnemers verwachten dat de ander op dezelfde manier zal denken en handelen als zij. (3) De frase duidt erop dat de Nederlander zijn taalgebruik aanpast aan de Chinees, hetgeen er weer op duidt dat in de interactie zelf wordt bepaald welke culturele kennis en conventies voor relevant worden gehouden, terwijl de praktijk van het onderzoek naar interculturele communicatie er juist op is gericht te laten zien hoe de (verschillende) culturele kennis waarop communicattedeelnemers zich oriënteren relatief onafhankelijk van de communicatie bestaat. Het probleem van deze tendensen is dat ze mogelijk bepaalde analyseresultaten uitsluiten. Ze leiden er namelijk toe dat analyses van communicatieprocessen die ‘intercultureel’ worden genoemd, zich primair richten op cultuur-specifieke verschijnselen. De verschijnselen die kenmerkend zijn voor het cultuurcontact, maar niet voor één van de betrokken culturen, de interculturele verschijnselen, vallen dan buiten de aandacht van de onderzoekers. De tendensen lijken ervoor te zorgen dat de benoeming van communicatie als ‘intercultureel’ een onnodige beperking oplegt aan het scala te onderzoeken verschijnselen. De methodologische vraag die hiermee samenhangt is die naar het doel van de analyse. Wanneer je interculturele gesprekken analyseert omdat je de relatie tussen cultuur(verschillen) en bepaalde communicatieve verschijnselen wilt achterhalen, dan is die beperking geen probleem. In zo'n geval leidt de beperking tot het cultuurspecifieke juist tot het analytische doel. Heb je echter het doel om inzicht te krijgen in het fenomeen van communicatie in een internationale of een multi-etnische context dan wordt die beperking wel degelijk een probleem. Bepaalde aspecten die voor deze communicatie relevant en typerend zijn, zijn namelijk niet cultuurspecifiek en zouden dus bij voorbaat uit de analyse worden uitgesloten. Voor dat soort onderzoek moet in de analyse van interculturele communicatie rekening worden gehouden met de drie genoemde impliciete uitgangspunten die er voor kunnen zorgen dat bepaalde observaties relevanter lijken dan andere, en die daarmee kunnen leiden tot een eenzijdig en gefragmenteerd beeld van het verschijnsel interculturele communicatie. Wie onderzoek wil doen naar interculturele communicatie moet zich afvragen in hoeverre hij of zij zich door deze uitgangspunten wil laten leiden. In de volgende paragrafen zullen we deze uitgangspunten verder toelichten. In paragraaf 2 zullen we ze plaatsen binnen het theoretisch kader van het taalgebruiksonderzoek. In paragraaf 3 illustreren we deze tendensen aan de hand van het analytisch handelen van enkele onderzoekers. In paragraaf 4 presenteren we een analyse van een ‘intercultureel’ aspect van Chinees-Nederlandse communicatie en in paragraaf 5 zullen we hieruit enkele conclusies trekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Constructie en reconstructie in interculturele communicatieIn zeer uiteenlopende benaderingen van het onderzoek naar verbale communicatie bestaat brede overeenstemming over het idee dat de lexicale, syntactische en prosodische kenmerken van verbale uitingen communicatief niet éénduidig zijn. Deelnemers komen tot een interpretatie van een verbale uiting, of die nu mondeling is of schriftelijk, niet alleen op basis van deze linguïstische kenmerken, maar ook op basis van informatie die ze voor die interpretatie revelant achten. In verschillende benaderingen wordt voor deze relevant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geachte informatie het begrip ‘context’ gebruikt (bijv. Duranti & Goodwin 1992). Ook worden begrippen gehanteerd als ‘activity type’ (Levinson 1992 [1979]), ‘frame’ dat door Gumperz (1982) ofTannen (1993 [1978]) wordt gebruikt voor vormen van socio-culturele kennis, of ‘handelingspatroon’, één van de kennistypen die door Ehlich en Rehbein (1977; 1993) worden onderscheiden. Veelal concenteren deze concepten zich op activiteiten en praktijken waarmee deelnemers eerdere ervaringen hebben, waardoor sommige onderzoekers ze conceptualiseren in termen van kennis. Ofschoon we hier dus een sterke mate van theoretische overeenstemming lijken te zien vertoont de analytische praktijk die hieruit voortkomt twee onderscheidbare richtingen. De eerste richting stelt zich ten doel de activiteiten of praktijken die aan de communicatie ten grondslag liggen te reconstrueren. Dit zien we bijvoorbeeld in de traditie van de ‘ethnography of speaking’ (Duranti 1988; Hymes 1996) die erop is gericht de culturele kenmerken van verschillende communicatieve gebeurtenissen te reconstrueren. Ook de ‘functionele pragmatiek’ (Ehlich en Rehbein) stelt zich ten doel dergelijk ‘Aktantenwissen’ te reconstrueren. De tweede richting daarentegen is erop uit om analytisch te reconstrueren hoe communicatiedeelnemers erin slagen bepaalde contextuele informatie voor alle deelnemers relevant te maken. Bijvoorbeeld, hoe het lukt zonder communicatiebreuken over te schakelen van de ene activiteit naar de andere, of hoe dat juist niet lukt met als gevolg dat verschillende deelnemers zich op verschillende activiteiten oriënteren. Voorbeelden van deze benadering vinden we in het werk van Clark (bijv. 1996) en Gumperz (bijv. 1982, 1992). Clark richt zijn analyses op de vraag hoe gespreksdeelnemers ‘common ground’ tot stand brengen. Gumperz laat zien hoe deelnemers verbale en niet-verbale signalen gebruiken (‘contextualiserings aanwijzingen’) om elkaar de relevantie van bepaalde frames duidelijk te maken (zie ook Auer 1986, 1992). Scherp gesteld zou je kunnen zeggen dat de eerste traditie er primair op is gericht te analyseren wat actoren delen om daarmee te kunnen verklaren wat ze doen, terwijl de tweede benadering er op is gericht te analyseren wat actoren doen, om daarmee te verklaren wat ze in deze situatie delen. De belangstelling van de verschillende richtingen maakt duidelijk dat geslaagde communicatie niet alleen gedeelde kennis en ervaringen veronderstelt, maar dat het ook veronderstelt dat actoren erin slagen die kennis en ervaringen relevant te maken voor deze communicatie. Met andere woorden, dat communicatiedeelnemers ervaringen met een bepaalde activiteit delen is één, maar ze moeten het er ook nog over eens worden welke activiteit voor de huidige communicatie relevant is (vgl. Koole 1997). Duranti & Goodwin, die zoals gezegd voor deze communicatief relevante informatie het begrip ‘context’ gebruiken, beschouwen deze context dan ook als iets dat door de deelnemers in de verbale communicatie tot stand wordt gebracht: Instead of viewing context as a set of variables that statically surround strips of talk, talk and context are now argued to stand in a mutually reflexive relationship to each other, with talk, and the interpretative work it generates, shaping context as much as context shapes talk (1992: 31) Voor geslaagde verbale communicatie is gedeelde kennis dus van groot belang, maar geenszins voldoende. De kennis moet ook nog door de deelnemers relevant worden gemaakt om tot context te worden in de termen van Duranti & Goodwin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat hier nu is gezegd over context in het algemeen, geldt meer in het bijzonder ook voor culturele context. in haar relatie tot verbale communicatie is ‘cultuur’ niet een statische verzameling kennis en ervaringen, maar is dat wat door de deelnemers relevant wordt gemaakt voor de productie en interpretatie van hun uitingen. Op dezelfde manier waarop Duranti & Goodwin het idee afwijzen van context als een statische omgeving van verbale uitingen, moet ook het idee van cultuur als een statische omgeving van communicatie worden afgewezen. Daarmee beogen we geen uitspraak te doen over het relatief statische of dynamische karakter van cultuur, maar beperken we ons tot het fenomeen cultuur als communicatiecontext. Dit geldt zowel voor het proces van gespreksvoering, als voor het leesproces. Lezers maken op basis van het gelezene voortdurend inferenties welke informatie relevant is voor de interpretatie van de tekst. Leon de Stadler (1998) liet zien hoe Zuid-Afrikaanse bankadvertenties gericht aan het witte bevolkingsdeel uitgingen van een individualistische cultuur terwijl de advertenties voor het zwarte deel een beroep deden op een meer collectivistische cultuur. Daarmee is echter nog niet het communicatieproces zelf onderzocht. Een analyse van het leesproces zou kunnen laten zien hoe de verschillende adressaten van deze teksten al lezend, stap voor stap een interpretatiekader ophouwen, en zou uit kunnen wijzen of zij daarbij daadwerkelijk een beroep doen op individualistische, respectievelijk collectivistische interpretatieframes. In haar hoedanigheid van communicatiecontext is cultuur de kennis en de ervaringen die door deelnemers relevant worden gemaakt. Dat betekent dat cultuur als communicatiecontext in de ene fase van een gesprek of van een leesproces een andere zijn kan dan in een andere fase, terwijl het toch om hetzelfde gesprek of leesproces gaat en terwijl de lezer of de deelnemers aan dat gesprek ook dezelfde blijven. Als communicatiecontext wordt cultuur op dat moment geconstrueerd waarbij haar inhoud in potentie met elke nieuwe uiting kan worden veranderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De tendensen aan het werkNadat we zojuist de complexiteit van cultuur als discourscontext theoretisch en methodologisch hebben gepresenteerd willen we ons betoog nu onderbouwen met twee meta-analyses. We willen laten zien op welke manier onderzoekers een selectie maken van relevante verschijnselen in hun analyses van interculturele communicatie. We bespreken twee analyses van respectievelijk John Gumperz en Susanne Günthner. Hoewel hun analyses zijn gericht op verschillende empirische verschijnselen, willen we laten zien dat aan beide analyses één of meerdere van de genoemde tendensen ten grondslag liggen. Het gaat er ons niet om iets af te doen aan met name Gumperz’ grote verdiensten voor het onderzoek naar interculturele communicatie, of een pleidooi te houden om voortaan het ‘culturele’ buiten beschouwing te laten. We willen daarentegen laten zien dat analyses die zich concenteren op het culturele mogelijk nog onvolledig zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘gravy’ voorbeeldAls eerste willen we een analyse van John Gumperz (1982) bespreken, namelijk het bekende ‘gravy’ voorbeeld. Het speelt zich af in een kantine in het Verenigd Koninkrijk waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indiasche en Pakistaanse vrouwen het eten serveren. De klanten die vlees nemen worden door deze vrouwen gevraagd of ze daar ook jus (‘gravy’) bij willen. De vrouwen spreken daartoe het woord gravy uit met een dalende intonatie: gra ↓vy. Gumperz laat in zijn analyse zien dat de standaard Britse intonatie van zo'n vraag een stijgende intonatie zou zijn. Vanwege de dalende intonatie ervaren de Britse klanten de vrouwen als niet-coöperatief. Omgekeerd interpreteren de vrouwen de nukkige Britse antwoorden op hun vraag als discriminerend. In de analyse die Gumperz van deze interactie maakt laat hij zien hoe het gebruik van verschillende contextualization cues leidt tot een misverstand en uiteindelijk zelfs tot een interpretatie in termen van discriminerend gedrag. De Indiasche en Pakistaanse vrouwen verwachten dat de Britse klanten bepaalde linguïstische elementen (hier een bepaalde intonatie) op dezelfde manier zullen interpreteren als zij. Die verwachting leidt tot een misverstand: ze verwachten allemaal dat een stijgende of dalende intonatie voor de ander dezelfde betekenis heeft als voor hen, terwijl ze in werkelijkheid dezelfde intonatie met een andere betekenis gebruiken. De vrouwen gebuiken een dalende intonatie waar de Britten juist een stijgende zouden doen. Gumperz’ analyse is overtuigend, maar houdt zich slechts bezig met één aspect van de communicatieve context, dat wil zeggen, slechts één aspect van de communicatief relevante informatie van de deelnemers. Dat deze context rijker is dan Gumperz laat zien blijkt uit de interpretatie die de vrouwen maken van de Britse antwoorden, namelijk dat ze worden gediscrimineerd. Deze interpretatie maakt immers duidelijk dat ze niet alleen verwachten dat de ander op dezelfde manier zal handelen als zij zelf (hier: dat ze een intonatie met dezelfde betekenis gebruiken), maar tegelijk dat die ander op een andere manier denkt en handelt dan zij doen, namelijk dat de Britten discriminerend denken en handelen. Discriminatie is een praktijk die de vrouwen hier tot interpretatieve context maken terwijl ze dat bij een nukkige opmerking van een familielid waarschijnlijk niet hadden gedaan. Met betrekking tot de genoemde methodologische tendensen valt hier op dat Gumperz’ aandacht met name is gericht op het cultuurspecifieke, namelijk het gebruik van verschillende contextualization cues, en de verwachting dat de ander zal handelen zoals jij waardoor deze cues tot een misverstand leiden. De ervaringen met discriminatiepraktijken die tot de tweede interpretatie leiden behandelt hij in zijn analyse niet als contextuele informatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HoorderssignalenEen tweede voorbeeld komt uit het onderzoek van Susanne Günthner naar Duitstalige Duits-Chinese communicatie (1993a,b). Zij merkte dat in haar corpus de Duitsers veel meer hoorderssignalen gebruikten dan de Chinezen, om daarmee hun actief luisteren te signaleren. De Duitsers blijken het ontbreken van hoorderssignalen te interpreteren als een teken dat de Chinezen hen niet begrijpen. Voor de Chinezen was het achterwege laten van hoorderssignalen echter geen teken van niet-begrijpen. Günthner verklaart dit misverstand door te wijzen op het verschillend gebruik van hoorderssignalen. Wat opvalt bij deze analyse is dat Günthner niet spreekt over de rol van de Duitse taalvaardigheid. De Chinezen spreken allemaal Duits als tweede of vreemde taal en zouden hier en daar dus wel eens begripsproblemen kunnen hebben en hun Duitse gesprekspartners weten dat. Net als in het gravy-voorbeeld overtuigt Günthner's analyse, maar tegelijk richt die analyse zich ook hier slechts op een deel van de verwachtingen waardoor de Duitsers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot hun interpretatie komen. De Duitse interpretatie van het gedrag van de Chinezen is ongetwijfeld gebaseerd op het ontbreken van hoorderssignalen, maar de zeer plausibele mogelijkheid dat deze interpretatie mede werd ingeveven door de informatie dat de Chinezen een vreemde taal spreken wordt door Günthner niet besproken; ook niet tegengesproken. In termen van onze drie tendensen heeft Günthner's analyse dus een voorkeur voor een verklaring in termen van culturele verschillen en de verwachting dat de ander op dezelfde manier zal handelen (hier: hetzelfde gebruik van hoorderssignalen). De mogelijkheid dat hier ook verwachtingen een rol kunnen spelen dat bepaalde kennis en ervaringen (hier: kennis van het Duits) juist niet met de ander worden gedeeld, blijft onbesproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De tutorpraktijk: een intercultureel aspectMet de nu volgende analyse willen we een illustratie geven van een ‘intercultureel’ aspect van interculturele communicatie. Met andere woorden, van een aspect dat door de genoemde tendensen gemakkelijk buiten beschouwing blijft. Het materiaal is afkomstig uit het corpus van Chinees - Nederlandse rollenspelen waarnaar noot 2 verwijst (Li 1999). De communicatie in dit fragment wordt voor een belangrijk deel gestuurd doordat de Nederlander verwacht dat de Chinees op heel specifieke punten juist een ander referentiekader zal hebben. De onderhandelaars proberen het eens te worden over de prijs van kampeerspullen zoals tenten en slaapzakken. In dit voorbeeld is de Chinees de koper en de Nederlander de verkoper. Het deel van het gesprek dat we hier willen bespreken heeft betrekking op de valuta waarin de betaling zal worden gedaan. De Chinees stelt voor om net als altijd in dollars te betalen, maar de Nederlander brengt naar voren dat de dollar onlangs met 20% is gedevalueerd ten opzichte van de gulden (dit speelt zich af halverwege de jaren '90) en dat het gebruik van dollars dus zal betekenen dat hij een hogere prijs moet berekenen. De Chinese koper stelt daar tegenover dat de dollar ten opzichte van de Chinese munt niet is gedevalueerd en dat zo'n prijsverhoging voor hem dus een reële verhoging zou betekenen. Hij maakt duidelijk dat dit een probleem voor hem is. Vervolgens verloopt het gesprek als volgtGa naar eind3:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In reactie op het Chinese argument dat in China de dollar nog even duur is als voorheen brengt de Nederlander de inflatie in China naar voren. Hij laat het echter niet bij het noemen van dat argument in 628-31, maar gaat vervolgens uitleggen waarom dit een argument is: inflatie betekent hogere salarissen en dat betekent weer dat je hogere prijzen kunt rekenen en dus ook betalen aan de leverancier:‘you can afford [...] to pay higher in your purchase price.’ (636-37). Even verder vervolgt de Nederlander:
In dit fragment gaat hij ten opzichte van fragment (1) een stap verder. Nadat hij in fragment (1) zijn argument heeft uitgelegd, vraagt hij de Chinees in dit fragment of hij het uitgelegde mechanisme begrijpt. Deze antwoordt met ‘yea’, maar laat zich niet door D's argumenten of uitleg overreden. Hij presenteert het tegenargument dat de locale producenten hun prijzen niet verhogen. De reactie van de Nederlander lijkt op die in fragment (1), hij levert een uitleg:
Opvallend aan de bijdragen van de Nederlandse onderhandelaar is dat hij voortdurend bezig is zijn gesprekspartner (argumentatief) te informeren. Met andere woorden, hij introduceert informatie waarvan hij vindt dat ze behoort tot de relevante interpretatieve context voor dit deel van hun interactie. Voor een deel gaat het daarbij om kennis van het infla- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiemechanisme waarvan hij zich hardop afvraagt of de Chinese onderhandelaar er wel over beschikt (fragment (2) ‘I would like to: (1.1) ASK you if you understand the mechanics,’), voor een ander deel gaat het om informatie over China zelf (loon- en prijsstijgingen), die hij mogelijk wel bij zijn gesprekspartner veronderstelt, maar die hij op deze manier ook voor de ander contextueel relevant probeert te maken. In de eerste plaats zien we dus het constructieproces in gang waarvoor we aandacht vroegen met het formuleren van de derde methodologische tendens. Wat in de interactie geldt als relevante kennis (economische mechanismen? ontwikkelingen in China?) wordt in de interactie zelf bepaald. In dit geval zien we dat ‘inflatie’ op zich tot een gedeelde relevante context wordt gemaakt, maar niet de economische logica die de Nederlander daaraan verbindt. Volgend op fragment (3) blijft de Chinees namelijk vasthouden aan betaling in dollars zonder prijsverhoging. De tweede methodologische tendens waar we voor waarschuwden was de neiging ervan uit te gaan dat deelnemers in interculturele communicatie verwachten dat de ander hetzelfde zal weten en doen als zijzelf. In dit onderhandelingsgesprek zien we een voorbeeld van het tegendeel. De Nederlander gaat er op een bepaald aspect juist vanuit dat het de Chinees wel eens aan bepaalde kennis zou kunnen ontbreken. Deze aanname is hoogstwaarschijnlijk geen toevallige, maar typisch voor de relatie tussen Westerse zakenlieden en zakenlieden uit China waar de kapitalistische markteconomie pas recent en slechts ten dele ingang heeft gevonden. Als dit dispuut over prijs en valuta zich had voorgedaan in een onderhandeling met een Amerikaanse of Duitse zakenrelatie zou de Nederlander waarschijnlijk niet hebben gevraagd of de ander het inflatiemechanisme wel begrijpt. Het belerende optreden van de Nederlander, door Li (1999) de ‘tutorpraktijk’ genoemd, is natuurlijk geen vanzelfsprekend gevolg van deze aannames. Het is mogelijk dat dit ‘tutoren’ naast een intercultureel, ook een cultureel aspect heeft, en met name door Nederlandse zakenlieden wordt gepractiseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Tot slotWe zijn dit artikel begonen met het opsommen van drie methodologische tendensen in de analyse van interculturele communicatie die volgens ons de analyse van bepaalde aspecten van interculturele communicatie blokkeren. Ter afsluiting willen we deze drie nog eens bespreken vanuit het perspectief van de theoretische en empirische overwegingen uit de voorgaande paragrafen. De eerste tendens was dat de analytische praktijk van het onderzoek naar interculturele communicatie erop uit is te laten zien hoe het (talig) handelen van deelnemers typisch is voor hun cultuur. We hebben laten zien dat deze tendens een zeer sterke beperking oplegt aan de verschijnselen die mogelijk in een analyse van interculturele communicatie kunnen worden betrokken evenals aan de verklaringen die voor deze verschijnselen kunnen worden gegeven. Het interculturele aspect van een verschijnsel als het tutor-handelen zou binnen deze beperking niet aan de orde zijn, evenmin als onze toevoegingen aan de analyses van Gumperz en Günthner. Het zou wenselijk zijn dat onderzoekers die emipirische analyses maken van interculturele communicatie zich er in hun analyses rekenschap van gaven dat aan het productieve en interpetatieve handelen van deelnemers minstens twee typen interpretatiekaders ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondslag liggen: niet alleen hun ervaring met praktijken in mono-culturele situaties, maar tevens hun ervaring met of verwachting van het interculturele proces zelf en van de andere deelnemers aan de communicatie. De analytische tendens slechts te laten zien zien hoe het (talig) handelen van deelnemers typisch is voor hun cultuur richt zich primair op verklaringen in termen van het eerste type, ten koste van verklaringen in termen van het tweede type. Dit laatste hangt samen met de tweede tendens, namelijk dat de analytische praktijk van het onderzoek naar interculturele communicatie erop uit is te laten zien dat de deelnemers verwachten dat de andere deelnemer(s) op dezelfde manier denken en handelen als zij zelf. In werkelijkheid laten deelnemers aan interculturele communicatie zien dat zij veel flexibeler zijn. Natuurlijk ligt aan het communicatieve handelen een grote mate van moedertalige en culturele competentie ten grondslag. In interculturele communicatie zijn echter niet alleen deze competenties van belang, maar evenzeer de verwachtingen dat de ander over andere competenties zal beschikken. In hun communicatieve handelen blijken communicatiedeelnemers zo flexibel dat zij verschillende soorten informatie combineren; verwachtingen van de ander als ‘eender’ en verwachtingen van de ander als ‘anders.’ Aan de tweede methodologische tendens ligt echter een interpretatiestap van de onderzoeker ten grondslag waarin de mogelijkheid van een dergelijk combinatie wordt uitgesloten en in plaats van een multi-causale, een mono-causale interpretatie wordt gezocht. De derde tendens, de aanname dat deelnemers de culturele kennis die zij voor communicatief relevant houden direct in de communicatie toepassen en niet interactief construeren duidt erop dat in studies van interculturele communicatie meer belang wordt gehecht aan het reconstrueren van de kennis van de deelnemers, dan aan de reconstructie van het interactieve proces waarin deelnemers bepaalde kennis als gedeeld tot stand brengen. Dat wil zeggen, de analyse is niet gericht op het proces van ‘gedeeld maken’, maar op de reconstructie van verschillen. Vanuit deze verschillen wordt vervolgens verklaard hoe de communicatie kon mislukken. Hoe sterk deze derde analytische tendens is wordt wel duidelijk als we nogmaals kijken naar Gumperz’ gravy voorbeeld. Dat voorbeeld laat niet zien hoe de deelnemers er in slagen een gedeelde context tot stand te brengen (want dat doen ze ook, anders zou er geen communicatie mogelijk zijn geweest), maar laat zien dat deelnemers aan de communicatie zich oriënteren op verschillende ervaringen en praktijken. Terwijl Gumperz’ theorie van contextualiseren juist heeft laten zien dat deelnemers hun context gezamenlijk construeren, richt hij zich in de analyse van interculturele communicatie op het reconstrueren van verschillende, relatief statische, praktijken. Misschien zouden onderzoekers van interculturele communicatie zich gewoon wat minder moeten bekommeren om de notie ‘cultuur’ wanneer die vooral het gevolg heeft dat de analyses door de drie genoemde tendensen gestuurd worden. Als we internationale communicatie en communicatie binnen de multiculturele samenleving analyseren met het doel erachter te komen hoe deelnemers hun competenties in de communicatie inzetten, dan moeten we die analyses niet beperken door deze competenties van meet af aan als mono-cultureel op te vatten. Analyses van interculturele communicatie moeten laten zien hoe het deelnemers wel of niet lukt een gedeelde interpretatieve context tot stand te brengen en zich niet beperken tot het tonen van cultureel verschillende competenties. Dat is geen pleidooi om voortaan af te zien van culturele verschillen. Maar het onderzoek naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interculturele communicatie heeft zich te veel op die culturele verschillen geconcentreerd. Naar onze mening is het nu tijd interculturele communicatie te gaan onderzoeken met een blik op de interactieve constructie van gedeelde kennis en op het veranderende en emergente karakter van cultuur als discours-context. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transcriptieconventies
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|