| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Levende Talen Tijdschrift, (1999) jrg. 1, nr. 1.
Met ingang van deze jaargang is Levende Talen opgedeeld in Levende Talen Tijdschrift, een wetenschappelijk georiënteerd blad over de talendidactiek dat bestemd is voor docenten Talen in het voortgezet en hoger onderwijs, en Levende Talen Magazine, een journalistiek blad voor talendocenten in het reguliere jeugdonderwijs en in andersoortige talenopleidingen. In het magazine wordt vooral actueel nieuws uit de verschillende secties geboden en worden daarnaast veel korte artikelen geplaatst over de praktijk van de didactiek in de basisvorming. In Uit de tijdschriften zal voortaan alleen Levende Talen Tijdschrift worden beschreven.
In het eerste nummer van het tijdschrift staat het onderwijs in argumentatie centraal. Frans van Eemeren geeft onder de titel ‘Hoe zat het ook alweer met de argumentatieleer’ een korte inleiding in de hedendaagse argumentatietheorie en bespreekt daar enkele kernbegrippen uit. Leontine van den Berg en Antoine Braet stellen naar aanleiding van de argumentatievragen bij de nieuwe examenteksten Nederlands vast dat analysevragen in het algemeen moeilijker zijn dan beoordelingsvragen. Coen Gelinck gaat na wat tegenwoordig de positie van het debatteren in het taalvaardigheidsonderwijs is en hij doet aanbevelingen om die positie te versterken. Joop Dirksen geeft aan de hand van niet erg recente argumentatietheoretische inzichten aan dat het literatuuronderwijs te winnen heeft bij onderwijs in argumentatie: boeken krijgen meer diepgang als de leerlingen hun waarderingsnormen moeten expliciteren. Verder bevat dit nummer ook twee bijdragen die niet over argumentatieonderwijs gaan. Maaike Hajer, Theun Meestringa en Marleen Miedema lichten tien jaar Taalbeleid door en pleiten voor taalgericht vakonderwijs en Erik Kwakernaak en Aart Pouw geven een kritische beschouwing van de nieuwe examenprogramma's voor de moderne vreemde talen havo en vwo.
| |
Moer, (2000) nr. 1.
In dit nummer laat Mirjam Tuinder zien hoe de dramalessen verlopen die de docenten van de basisschool De Meent in Amsterdam bij hun taalmethode maakten en geeft zij weer wat de leerlingen ervan vonden. Elsbeth van der Laan beschrijft hoe studenten van de Educatieve Faculteit Amsterdam in een virtuele school op verzoek van docenten materiaal voor de leerlingen ontwikkelen en zij laat zien op welke wijze docenten dat materiaal kunnen gebruiken. Barbara Koning gaat als één van de materiaalontwikkelaars dieper in op het door haar en een medestudente ontwikkelde materiaal waarin kunst en taal werden geïntegreerd. Jan Stroop waarschuwt voor verdringing van het ABN door het door hem uitgevonden | |
| |
‘Poldernederlands’ en hij pleit voor hernieuwde aandacht voor verantwoord spraakonderwijs. Piet Mooren bespreekt het proefschrift van Joke Linders over het werk van Annie M.G. Schmidt.
| |
Nederlandse Taalkunde, jrg. 4 (2000), nr. 1.
Nummer 3 van de vorige jaargang is (nog?) niet verschenen. Nummer 1 van de nieuwe jaargang opent met een wetenschapshistorisch artikel van Reinier Salverda waarin de taalwetenschap in Nederland rond 1900 wordt beschreven en een kritische herwaardering van het toen uitgevoerde onderzoek wordt gegeven. De overige artikelen gaan over gapping, het verschijnsel dat het werkwoord wordt weggelaten dat het gemeenschappelijke element vormt in twee zinnen die worden samengetrokken (zoals in ‘Piet leest de krant en Jan een boek’). A.M. Duinhoven analyseert dit verschijnsel als een regelmatige vorm van samentrekking, waaraan geen deletie te pas komt, waarin geen zinnen of topics, maar comments worden samengetrokken en waarbij zowel de periferieconditie (het gemeenschappelijke element staat aan de buitenkant van de verbinding) als de identiteitseis (het gemeenschappelijke element heeft in beide conjuncten dezelfde vorm, functie en betekenis) geldt. Ron van Zonneveld geeft een interpretatieve analyse van gapping waarin deletie ook geen rol speelt en waarin gapping als een bijzonder geval van elliptische onderspecificatie wordt beschouwd waarvoor de voorwaarde geldt dat het weggelaten element lokaal ofwel syntactisch ofwel discursief antecedentgebonden moet zijn. Duinhoven reageert kritisch op Van Zonnevelds artikel en Van Zonneveld op Duinhovens artikel. In de rubriek Forum pleit Wim Klooster voor het in stand houden, binnen de relevante vakgebieden, van de status van het Nederlands als wetenschapstaal, omdat anders ook automatisch het onderzoek waarover in het Nederlands wordt gerapporteerd tot tweederangs bestempeld wordt. In de rubriek DigiTaal doen Gosse Bouma en Ineke Schuurman verslag van een terreinverkennend onderzoek naar de positie van het Nederlands in de taal- en spraaktechnologie.
| |
Nederlands van Nu, jrg. 47 (1999), nrs. 4 en 5.
Nummer 4 bevat bijdragen van Alex Whetleij over het ten onrechte weglaten van het wederkerend voornaamwoord in reflexieve constructies, Chris Meulemans over het gebruik van enkele juridische en ambtelijke termen, Joop van der Horst over de nieuwe gebruiksmogelijkheden van wegens (‘afgeschaft wegens te duur’) en Frans Debrabandere over woorden voor de verschillende stadia en gradaties van ziekte.
In nummer 5 bespreekt Marc de Coster de geschiedenis en het hedendaagse gebruik van de verschillende benamingen voor de liefhebber van (lekker) eten (de ‘smulpaap’ is nu een ‘culi’). Alex Whetleij klaagt over het ten onrechte vervangen van een intransitief werkwoord door een transitief in ‘intransitieve situaties’ (‘We moeten zien dat deze berg afval verkleint’). Siegfried Theissen geeft statistische ondersteuning aan het artikel van Alex Whetleij in het vorige nummer en geeft ook aan dat er sterke verschillen zijn tussen Noord en Zuid. Joop van der Horst eert Peter Burger, die een nieuw, verzelfstandigd, gebruik van voorzetsels zou hebben ontdekt. Chris Meulemans bespreekt wederom het gebruik van enkele juridische en ambtelijke termen.
| |
Onze Taal, jrg. 69 (2000), nr. 2/3.
In dit nummer zijn bijdragen opgenomen aan het Onze Taal-congres dat op 6 | |
| |
november 1999 in Rotterdam werd gehouden met als thema ‘Gastvrij Nederlands? Invloeden op onze taal’. J.M. van der Horst vraagt zich af of het begrip ‘invloed’ heden ten dage nog dezelfde afkeer inboezemt als in de 19e eeuw, toen het zoiets als ‘van vreemde smetten vrij’ betekende. Liesbeth Koenen vermoedt dat de Nederlandse taal zo sterk is dat, al zouden we het willen, we er niet van afkomen, hoeveel buitenlandse woorden er ook bij komen. Dick Smakman bestempelt taalnationalisme tot doemdenkerij. Jan Kuitenbrouwer signaleert een ‘megatrend’ in de hedendaagse taalopvatting: elke taalgebruiker is zijn eigen Taalunietje geworden. Jan Stroop kondigt nieuw onderzoek naar het Poldernederlands aan. René Appel buigt zich over vier mengtalen, waaronder uiteraard de smeltkroes van het multiculturele Nederlands die hij tot ‘straattaal’ heeft gedoopt. Mr. H.A.F.M.O. van Mierlo, ten slotte, onderzoekt of het gegeven dat politici verschillende soorten auditoria moeten bedienen, die allemaal op hun eigen manier moeten worden aangesproken, van invloed is op de taal van ‘Den Haag’ en van de parlementaire journalistiek. Naast de congresbijdragen staat er in dit nummer een interview van Jan Erik Grezel met Rob Rentenaar, de scheidende naamkundige van het Meertens Instituut, een artikel van Dirk van Delft over de studie van de ‘kleine talen’, met bijzondere aandacht voor het project van het etymologisch woordenboek van het Indo-Europees, en een pleidooi van Nicoline van der Sijs voor het ‘omspellen’ en ‘hertalen’ van oude taalkundige werken. In de rubrieken schrijft Ewoud Sanders de ontstaansgeschiedenis van de uitdrukking ‘onder de pet houden’ en Riemer Reinsma de (linguïstische) geschiedenis van de Groest in Hilversum.
| |
Tekst[blad], jrg. 6 (2000), nr. 1.
Jan van der Staak rapporteert in dit nummer over de communicatieve kant van de campagne van de gemeente van Hengelo tegen de fusie met Enschede tot Twentestad. Zijn algemene conclusie is dat het in dit soort campagnes het beste is als zowel gemeentebestuur als ‘particuliere’ actiecomités actie ondernemen, als de argumenten naar passendheid tussen deze twee worden verdeeld en als technische argumentatie achterwege wordt gelaten. Maarten van der Tol geeft in een nieuwe rubriek over promotieprojecten een impressie van het onderzoek dat hij aan de Universiteit van Amsterdam verricht naar samenvattingen van artikelen met een modulaire structuur, waarin hij nagaat aan welke eisen zulke samenvattingen moeten voldoen en hoe ze op een systematische manier kunnen worden opgesteld. Leo Lentz geeft in de nieuwe rubriek Tijdschriftreviews een positieve beoordeling van Visible Language, een tijdschrift voor vormgeving, design en tekstkwaliteit. Louise Cornelis betoogt dat presentaties in het bedrijfsleven misschien niet altijd optimaal zijn, maar dat ze wel altijd beter zijn dan de gemiddelde presentatie in de wetenschap. Haar illustratiemateriaal is een aantal presentaties op het in december 1999 gehouden VIOT-congres. Bas Andeweg gaat na in hoeverre voorgeprogrammeerde hulpmiddelen het voorbereiden van Powerpoint-presentaties nu werkelijk vergemakkelijken. Hans Hoeken betoogt dat de meta-analyse een belangrijk instrument is voor het geven van tekstontwerpadviezen; het is immers van belang dat de tekstontwerper in algemene zin weet welke strategieën effectief zullen zijn en niet alleen of deze strategie ten aanzien van dit onderwerp bij deze doelgroep werkt. Karen van Oyen en Caroline Wehrmann inventariseren de adviezen die door verschillende instanties gegeven wor- | |
| |
den voor het schrijven van een ondernemingsplan, met name voor de samenvatting van het plan en de stijl waarin die geschreven moet worden. Guido van Breda en Simon de Jong pleiten voor het opheffen van de scheiding tussen tekstbureau's, ontwerpbureau's en communicatieen p.r.-bureau's; alleen als snel gehandeld wordt zou de slag met het buitenland nog niet verloren hoeven zijn. Jan Gutteling en Margôt Kuttschreuter concluderen dat het Millenniumplatform het Millenniumprobleem adequaat heeft aangepakt. Nadja Vromen en Marleen Overduin signaleren in de wereld van de software een verschuiving van de ‘papieren’ handleiding naar online-gebruikersondersteuningen. Koen Jaspaert zet in het kader van de viering van 20 jaar Taalunie in mei in Gent de activiteiten van de Taalunie nog eens op een rijtje. In dit nummer staat ook een register op de afgelopen vijf jaargangen van Tekst[blad].
| |
Van Dale Taalbrief, jrg. 9 (2000), nrs. 1 en 2/3.
In nummer 1/2 zet Gea Wisse uiteen hoe het houden van een presentatie met behulp van Powerpoint geoptimaliseerd kan worden, instrueert Rob Punselie de opsteller van een ‘webformulier’, legt Eric Tiggeler uit wanneer sommige en enkele een uitgangs-n krijgen en laat hij zien dat het adagium ‘stem uw boodschap af op de doelgroep’ door lang niet alle professionele organisaties in de praktijk wordt gerealiseerd. MargotVanderstraeten prijst de taaladviseurs van de Belgische parlementariërs, Philip van Kuilenburg signaleert een verandering in het gebruik van de uitdrukking ‘Big brother is watching you’ en Ton den Boon bespeurt een ontwikkeling in de terminologie voor het beëindigen van het leven van het geliefde huisdier. De column van Alber Hoffstadt gaat over onverteerbaar Nederlands.
Nummer 3 gaat voor een deel over het los- of aaneenschrijven van woorden in samenstellingen. Vic Reynderts en Pyter Wagenaar inventariseren de belangrijkste struikelblokken en er is een zogenoemde taalkaart ingevoegd waarin Eric Tiggeler de twijfelgevallen op een rijtje heeft gezet. Tevens behandelt hij de belangrijkste problemen bij het al dan niet aaneenschrijven van eigennaamssamenstellingen. Verder staan er in dit nummer bijdragen van Rob Punselie over het genre van de webtekst, van Erik van der Spek over het houden van een toespraak, van Eric Tiggeler over het gebruik van e-mail, van Jaap Stiemer over gel en van Ton den Boon over sekseneutrale beroepsnamen. De column van Hoffstadt over (merk)namen op kleding.
Peter Houtlosser
|
|