beschikken over voldoende snelheid bij het decoderen van de letters in een woord. In het hier gepresenteerde onderzoek staat de vraag centraal in hoeverre tempo de oorzaak is van het leesprobleem. In het eerste experiment wordt gewerkt met op het scherm van een computer ter lezing aangeboden woorden. Zwakke lezers blijken vooral problemen te hebben met het lezen van kortstondig op het scherm geflitste woorden, dus als er sprake is van tijdsdruk. In het tweede experiment wordt onderzocht wat het effect is van gerichte training bij het opvoeren van de decodeersnelheid. Uit de resultaten komt een gematigd positief beeld naar voren.
Het derde artikel, Lexicale decisie en hardop lezen door normale en zwakke lezers, is van Van Bon, Tooren en Van Eekelen. Technische leesvaardigheid wordt doorgaans gemeten via twee soorten taken: lexicale decisie en hardop lezen. Bij lexicale decisie moet de proefpersoon een aangeboden reeks letters beoordelen op de vraag of het een bestaand woord is of niet. Bij hardop lezen moet de proefpersoon een aangeboden woord of pseudowoord (een niet bestaand, op een woord gelijkende letterreeks) uitspreken. Gekeken wordt naar de snelheid en de accuratesse van de proefpersoon. Centraal in het artikel van Van Bon is de vraag wat op theoretisch niveau het verband is tussen beide taken. Deze vraag heeft ook praktische consequenties, om dat lexicale decisietaken namelijk ook in de vorm van schriftelijke, groepsgewijs af te nemen tests kunnen worden afgenomen. In dit artikel wordt een vergelijkend onderzoek met beide soorten taken gepresenteerd. Vraag was of zwakke lezers en jongere goede lezers systematische verschillen vertonen op grond van een mogelijk verschillend strategiegebruik. Dit bleek niet het geval. Conclusie is dat de gebruikte groepsgewijze test een goed alternatief is voor de individuele hardop-leestoets.
Gebrekkige leesvaardigheid is al vanaf het begin van deze eeuw, toen door de medicus Orton de term dyslexie werd geïntroduceerd, in verband gebracht met gebrekkige visuele verwerking. In de loop der jaren is er een omvangrijke onderzoeksliteratuur ontstaan over dit thema. Het lot van de visuele verwerkingshypothese leek definitief bezegeld toen de Amerikaanse onderzoeker Vellutino een reeks experimenten publiceerde waarin tamelijk ondubbelzinnig werd aangetoond dat zwakke lezers geen problemen hebben als het gaat om visuele discriminatie. Nadat in 1986 van dezelfde auteur een overzichtsartikel in de Scientific American was verschenen verstomde de discussie goeddeels. Het was daarom ook een verrassing toen in 1993 een boek verscheen met de intrigerende titel Visual Processes in Reading and Reading Disabilities. Dit boek, met bijdragen van tientallen onderzoekers op dit terrein, was uitdrukkelijk bedoeld om opnieuw aandacht te vragen voor visuele aspecten ter verklaring van leesproblemen. In het artikel Gebruik van visuele, fonologische en orthografische informatie bij zwakke lezers van Assink, Lam en Knuijt wordt op deze vraag nader ingegaan. Er wordt een tweetal experimenten gepresenteerd waarin zwakke lezers afkomstig uit het LOM-onderwijs en twee jaar jongere, qua leesprestatie vergelijkbare proefpersonen visuele discriminatietaken kregen aangeboden. Het ging daarbij om letters waarvan de hoofdletter een andere vorm heeft dan de corresponderende kleine letter, zoals bij E/e en bij R/r. Zwakke lezers bleken meer moeite te hebben met beoordelen van woordparen die in dergelijke variërende letters werden aangeboden. In het tweede experiment worden mogelijke verklaringen van dit effect getoetst.
In het artikel van Reitsma, getiteld Ontwikkeling van orthografische representaties van affixen, wordt ingegaan op de rol van multiletter eenheden in het zich ontwikkelende orthografische geheugen. In deze bijdrage gaat het vooral om de rol van morfologische representaties. Dit zal in het bijzonder worden toegespitst op de mogelijke rol van prefixen