Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 17
(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een overzicht van 25 jaar onderzoek naar juridische argumentatie
| ||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingArgumentatie in het recht is voor taalbeheersers een belangrijk onderzoeksgebied. In het recht speelt argumentatie namelijk een centrale rol wanneer iemand een bepaald juridisch standpunt aanvaardbaar wil maken. Een partij die in een proces zijn zaak aan de rechter voorlegt en hem om een beslissing vraagt, moet zijn eis met argumenten staven. De rechter die de beslissing neemt, moet deze beslissing met argumenten ondersteunen, hij heeft zelfs een wettelijke motiveringsplicht. Ook de wetgever moet zijn wetsvoorstellen motiveren. Rechtsgeleerden moeten hun opvattingen verdedigen tegenover vakgenoten. Zo moet iedereen die een juridisch standpunt naar voren brengt en wil dat dit aanvaard wordt, argumenten voor zijn standpunt geven. Omdat juridisch argumentatief taalgebruik in het recht veel voorkomt en zo'n belangrijke functie vervult, is het voor taalbeheersers, en in het bijzonder voor argumentatietheoretici, van belang studie te maken van argumentatie in het recht. Het onderzoek kan enerzijds betrekking hebben op de vraag hoe inzichten van juristen en rechtstheoretici over deugdelijkheidsnormen voor argumentatie zich verhouden tot argumentatietheoretische inzichten. Vragen die daarbij aan de orde kunnen komen zijn aan welke algemene en aan welke specifiek juridische deugdelijkheidsnormen de argumentatie moet voldoen. Is het bijvoorbeeld voldoende dat een rechter in zijn beslissing aangeeft op welke feiten en rechtsregels hij zijn beslissing baseert of moet hij ook motiveren waarom een bepaalde rechtsregel op een bepaald concreet geval van toepassing is? Hoe kan een rechter de interpretatie van een rechtsregel verdedigen? Wat voor soort argumenten moet hij daarbij gebruiken? En in hoeverre gelden voor de beslissing van een rechter dezelfde normen als voor de rechtvaardiging van andere juridische standpunten? Anderzijds kan onderzocht worden hoe inzichten uit de argumentatietheorie kunnen worden toegepast in het recht. Vragen die daarbij aan de orde kunnen komen zijn hoe een algemeen model voor argumentatie gebruikt kan worden bij het analyseren en beoordelen van juridische betogen. Het is mijn bedoeling in het volgende een overzicht te geven van het onderzoek dat in de afgelopen 25 jaar door argumentatietheoretici en juristen is verricht op het gebied van juridische argumentatie. Aan de hand van de verschillende stromingen en aan- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dachtsgebieden binnen het onderzoek zal ik aangeven aan welke onderwerpen aandacht wordt besteed en welke ontwikkelingen daarbij gesignaleerd kunnen worden.
In de afgelopen 25 jaar, in de periode van 1970-1995, is door onderzoekers uit de argumentatietheorie en uit de rechtswetenschap aandacht besteed aan uiteenlopende aspecten van juridische argumentatie. De belangstelling voor juridische argumentatie begon, uiteraard niet toevallig, in juridische kring. Verschillende internationale rechtstheoretische congressen in de jaren zeventig en tachtig werden gewijd aan het thema argumentatie en recht.Ga naar eind1 In Nederland werd in 1982 een symposium over logica en recht georganiseerd waaraan bijdragen werden geleverd door juristen en logici.Ga naar eind2 Maar ook buiten juridische kring ontstond in de jaren zeventig belangstelling voor argumentatie in een juridische context. Op de congressen van de Nederlandse Vereniging Interuniversitair Overleg Taalbeheersing (VIOT), op de internationale congressen van de International Society for the Study of Argumentation (ISSA) en de congressen van de Amerikaanse Speech Communication Association (SCA) is juridische argumentatie altijd een van de congresthema's.Ga naar eind3 In 1993 werd zelfs een interdisciplinair symposium gewijd aan het onderwerp juridische argumentatie waaraan bijdragen werden geleverd door taalbeheersers, logici, rechtstheoretici, rechtsfilosofen en rechtsinformatici.Ga naar eind4 Dat het onderwerp in allerlei verschillende disciplines belangstelling geniet, blijkt ook uit het feit dat in tijdschriften op het gebied van de rechtstheorie, rechtsfilosofie, taalbeheersing, argumentatietheorie, Speech Communication (de Amerikaanse taalbeheersing) en Informal Logic regelmatig publikaties verschijnen over juridische argumentatie.Ga naar eind5 Een aantal van deze tijdschriften publiceert ook themanummers over juridische argumentatie.Ga naar eind6
In het onderzoek naar juridische argumentatie van de afgelopen vijfentwintig jaar kunnen uiteenlopende onderwerpen, benaderingen, visies en aspecten onderscheiden worden. Onderzoekers bestuderen juridische argumentatie in uiteenlopende contexten zoals de rechtswetenschap, het wetgevingsproces, het juridische proces en de rechterlijke besluitvorming. In het onderzoek kunnen verschillende benaderingen van juridische argumentatie onderscheiden worden. Sommige auteurs kiezen voor een normatieve benadering en proberen vast te stellen hoe een rechter zijn beslissing op een redelijke manier kan verantwoorden of hoe een juridische discussie op een redelijke manier gevoerd kan worden. Anderen kiezen voor een descriptieve benadering en beschrijven het feitelijke argumentatieproces en gaan na welke argumentatietechnieken effectief zijn om een bepaald juridisch publiek van de juistheid van een standpunt te overtuigen. Daarnaast kunnen verschillende aspecten van het onderzoek onderscheiden worden waarop men zich concentreert. Sommigen houden zich vooral bezig met de filosofische en methodologische grondslagen van juridische argumentatie. Anderen ontwikkelen theoretische modellen en gaan na hoe een deugdelijke juridische rechtvaardiging er precies uit zou moeten zien. Weer anderen houden zich in hoofdzaak bezig met de vraag wat er in de rechtspraktijk gebeurt. En er zijn ook auteurs die zich toeleggen op het geven van praktische adviezen voor het analyseren, beoordelen en schrijven van argumentatieve teksten in de juridische opleiding.
In het onderzoek naar juridische argumentatie kan dus een veelheid aan onderwerpen, benaderingen en aspecten van onderzoek onderscheiden worden. Om een duidelijk overzicht te krijgen van de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende bijdragen, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wordt in dit artikel gekozen voor een opzet waarin het onderzoek vanuit twee verschillende invalshoeken wordt bekeken. Eerst wordt in 2 het onderzoek onderverdeeld in een aantal hoofdstromingen. Daarna wordt in 3 het onderzoek behandeld op grond van de verschillende aandachtsgebieden en onderwerpen die aan bod komen.Ga naar eind7 | ||||||||||||||||||||||||||||
2 Stromingen in onderzoek naar juridische argumentatieIn het onderzoek naar juridische argumentatie kunnen grofweg drie stromingen onderscheiden worden: een logische, een retorische en een dialogische stroming. | ||||||||||||||||||||||||||||
2.1 De logische stromingDe benadering van juridische argumentatie met de langste traditie is de logische benadering. In een logische benadering wordt onderzocht welke rol formeel-logische geldigheid kan vervullen als deugdelijkheidscriterium voor juridische argumentatie en welke logische systemen het meest geschikt zijn om juridische redeneringen te reconstrueren. Vanuit een logisch perspectief is het een noodzakelijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van juridische argumentatie dat de redenering die aan de argumentatie ten grondslag ligt gereconstrueerd kan worden als een logisch geldige redenering (een andere voorwaarde is dat de argumenten volgens juridische deugdelijkheidsnormen aanvaardbaar zijn). Alleen bij een logisch geldige redenering volgt de beslissing (de conclusie) logisch uit de rechtsregel en de feiten (de premissen). De eis van logische geldigheid als juridische deugdelijkheidseis vloeit volgens verschillende auteurs voort uit de eis dat een juridisch oordeel gebaseerd moet zijn op een algemene regel. Wanneer wordt aangetoond dat een juridisch oordeel gebaseerd is op een algemene regel, dan wordt aangetoond dat voor in alle opzichten vergelijkbare gevallen voor eenzelfde oplossing wordt gekozen.
De auteurs die zich bezighouden met een logische analyse van juridische argumentatie verschillen van mening over de vraag of het voor de analyse van juridische redeneringen nodig is een speciale deontische logica te ontwikkelen. In navolging van Klug (1951) zijn sommige auteurs van mening dat normatieve begrippen zoals ‘verplicht’ en ‘verboden’ heel goed door middel van normatieve predikaten gedefinieerd kunnen worden.Ga naar eind8 Juridische argumentatie kan volgens hen adequaat in termen van een predikaatlogica gereconstrueerd worden. Anderen zijn van mening dat een deontische logica, waarin normatieve begrippen als afzonderlijke logische constanten worden geanalyseerd, in bepaalde gevallen geschikter is.Ga naar eind9 Een deontische logica vormt namelijk een verdere uitbouw van de propositielogica en de predikaatlogica en kan dus gebruikt worden voor dezelfde typen redeneringen, maar ook voor andere typen.Ga naar eind10
Recent wordt door verschillende auteurs vanuit de rechtsinformatica geprobeerd bestaande logica's verder te ontwikkelen om ze geschikter te maken voor het analyseren van het juridisch redeneren. Hage, Leenes, Lodder, Span en Verhey proberen een logica te ontwikkelen die speciaal geschikt is voor het redeneren met rechtsregels. In een reden gebaseerde logica kunnen volgens hen argumenten die voor en tegen een standpunt pleiten worden afgewogen.Ga naar eind11 Prakken probeert een logisch systeem te ontwikkelen voor een dialogische analyse | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van juridische argumentatie. Omdat bestaande logica's alleen geschikt zijn voor het analyseren van monologische situaties, probeert hij logische systemen te ontwikkelen voor het construeren en vergelijken van argumenten voor tegengestelde conclusies.Ga naar eind12 | ||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De retorische stromingAls reactie op de logische benadering waarin alleen wordt gekeken naar formele aspecten van deugdelijkheid, wordt in een retorische benadering de nadruk gelegd op inhoudelijke context-afhankelijke aspecten. De deugdelijkheid van argumentatie is afhankelijk van de effectiviteit van de argumentatie bij het publiek tot wie een spreker zich richt. Dat publiek kan bestaan uit concrete personen zoals de rechter waar de partijen zich in een proces op richten. Het kan ook bestaan uit een verzameling personen, bijvoorbeeld de juristen die het lezerspubliek vormen van een bepaald juridisch vaktijdschrift, of de Nederlandse rechtsgemeenschap als geheel. Prominente vertegenwoordigers van een retorische benadering zijn Perelman met zijn nieuwe retorica, Toulmin met zijn argumentatiemodel en Viehweg met zijn topische benadering. Deze auteurs hebben een retorisch georiënteerde theorie over juridische argumentatie ontwikkeld die door andere auteurs weer is uitgewerkt en toegepast. Ook zijn er in de Verenigde Staten en in Nederland auteurs die zich bezig hebben gehouden met juridische argumentatie vanuit een retorisch perspectief.
In Logique juridique. Nouvelle rhétorique (1976) (Nederlandse vertaling Juridische logica als leer van de argumentatie 1979) beschrijft Perelman welke uitgangspunten en argumentatietechnieken in het recht gebruikt worden om een publiek van de juistheid van een juridisch oordeel te overtuigen. Hij beschrijft bijvoorbeeld hoe een rechter aan kan sluiten bij bepaalde uitgangspunten. Hij noemt algemene rechtsbeginselen zoals het beginsel van redelijkheid en billijkheid, het beginsel van de goede trouw, het gelijkheidsbeginsel, het vrijheidsbeginsel. Door middel van juridische argumentatieschema's zoals de analogieredenering en het argumentum a contrario kan een rechter proberen om instemming met de uitgangspunten over te brengen op het standpunt. Door middel van een analogie kan hij proberen aannemelijk te maken dat een regel die op een ander geval van toepassing is ook van toepassing is op het concrete geval. Perelmans inzichten zijn door verschillende auteurs gebruikt voor de beschrijving van juridische argumentatie. De Amerikaanse rechtsfilosoof Maneli (1993) is van mening dat Perelmans retorische deugdelijkheidsnorm een alternatief biedt voor de formeel-logische geldigheidsnorm als deugdelijkheidscriterium voor juridische argumentatie. In de Amerikaanse Speech Communication zijn de inzichten van Perelman door Makau (1984) en Schuetz (1991) gebruikt voor de analyse van concrete voorbeelden van juridische argumentatie. Schuetz laat bijvoorbeeld zien hoe in een Mexicaanse strafzaak precedenten, beslissingen in eerdere gevallen, gebruikt worden als argument om een standpunt effectief te verdedigen. Makau laat zien dat de Amerikaanse Supreme Court zich richt op een samengesteld auditorium, dat wil zeggen een auditorium dat bestaat uit een verzameling van een aantal deel-auditoria: huidige en toekomstige rechters, lagere rechters, bestuurders, wetgevers, advocaten, deelnemende partijen, rechtswetenschappers en geïnteresseerde politici. In Nederland heeft Overeem (1985) laten zien dat een specifiek soort argumentatieschema, quasi-logische argumentatie, waarbij men bijvoorbeeld laat zien dat twee in de tijd uiteenliggende uitspraken van eenzelfde rechterlijk college onverenigbaar zijn, in het recht vaak voorkomen.Ga naar eind13 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In The uses of argument (1958) gebruikt Toulmin het juridische proces om te laten zien dat de aanvaardbaarheid van argumentatie niet wordt bepaald door formeel-logische geldigheid. Aan de hand van de procedures in het recht laat hij zien dat de procedure voor argumentatie veld-onafhankelijk is, terwijl de inhoudelijke beoordelingsnormen samenhangen met het onderwerp waarop de argumentatie betrekking heeft en het publiek waar men zich toe richt, en dus veld-afhankelijk zijn. In An introduction to reasoning (1984) heeft Toulmin dit model samen met Rieke en Janik in een apart hoofdstuk uitgewerkt voor de analyse van juridische argumentatie. Snedaker (1987) gebruikt Toulmins model voor een analyse en beoordeling van de argumentatie in de beroemde Sam Sheppard Trial. In Nederland geven Henket en Van den Hoven (1990) een toepassing en nadere uitwerking van het Toulmin-model voor het analyseren van juridische betogen. Naast de vaste onderdelen onderscheiden zij een regel in concreto die een concretisering vormt van de regel in het licht van de gegevens van het geval.
In een topische benadering van juridische argumentatie wordt aansluiting gezocht bij de klassieke topiek uit Aristoteles’ Topica als leer voor het vinden van argumenten. Voor het juridisch argumenteren gaat het erom argumenten te vinden die gebaseerd zijn op algemene gezichtspunten of gemeenplaatsen (topoi) die voor een juridisch publiek overtuigingskracht bezitten. Voorbeelden van juridische topoi zijn algemene rechtsbeginselen zoals het gelijkheidsbeginsel en het vrijheidsbeginsel. Een prominent vertegenwoordiger van de topische benadering is Viehweg (1954).Ga naar eind14 Met behulp van topoi worden de argumenten opgespoord en geformuleerd die bij de verdediging van een juridische beslissing gebruikt kunnen worden.Ga naar eind15
Er zijn ook auteurs die retorische inzichten uit de klassieke statusleer, de leer van de verschillende standaardvragen die naar aanleiding van een bepaald geschilpunt beantwoord moeten worden, toepassen op het recht. Braet (1984:173-192) formuleert de bewijslastverdeling in het strafproces in termen van de statusleer van Hermagoras. Dicks (1976) gebruikt inzichten uit de statusleer in een moderne variant, de leer van de zogenaamde ‘stock issues,’ bij de analyse van het beroemde Angela Davis proces. McEvoy (1991) maakt gebruik van inzichten uit de klassieke statusleer voor de beschrijving van juridische argumentatieprocessen.
In de Verenigde Staten benaderen verschillende auteurs juridische argumentatie vanuit een retorisch perspectief. Rieke (1991) vat juridische argumentatie op als onderdeel van een dialoog waarin rechters samen met anderen proberen hun normatieve overtuigingen te structureren door middel van dialectische en retorische structuren. Dicks (1981) beschrijft retorische strategieën in een juridisch proces. In Nederland benadert Witteveen (1988, 1989) juridische argumentatie vanuit een retorisch perspectief. Hij is van mening dat het voor juristen van belang is kennis te bezitten van retorische strategieën om deze in juridische teksten te kunnen herkennen en te ontmaskeren.Ga naar eind16 | ||||||||||||||||||||||||||||
2.3 De dialogische stromingIn de meest recente ontwikkeling, de dialogische benadering, wordt juridische argumentatie opgevat als onderdeel van een discussie waarin een standpunt wordt verdedigd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tegen kritiek. De deugdelijkheid van de argumentatie wordt afhankelijk gesteld van de vraag of het discussieproces aan bepaalde formele en inhoudelijke eisen voldoet. Prominente vertegenwoordigers van de dialogische stroming in de rechtstheorie zijn Aarnio (1977, 1987), Alexy (1978) en Peczenik (1983, 1989),Ga naar eind17 In navolging van Habermas vatten zij juridische argumentatie op als een vorm van rationele communicatie die erop gericht is rationele overeenstemming te bereiken door middel van een discussie. Bij de analyse en beoordeling van de argumentatie worden formele, inhoudelijke en procedurele aspecten van de rechtvaardiging betrokken. Wat betreft de formele en inhoudelijke aspecten die betrekking hebben op het produkt van argumentatie gaan Aarnio (1987), Alexy (1978), MacCormick (1978), Peczenik (1983) en Wróblewski (1974) uit van een onderscheid tussen twee verschillende niveaus bij de reconstructie van de argumentatie voor rechterlijke beslissingen.Ga naar eind18 Op het niveau van de interne rechtvaardiging gaat het om de formele aspecten: er moet een logisch geldige redenering gereconstrueerd worden die bestaat uit de rechtsregel en de feiten met de beslissing als conclusie. Bij de externe rechtvaardiging gaat het om de inhoudelijke aspecten: zijn de feiten en de juridische norm die bij de rechtvaardiging gebruikt worden aanvaardbaar? In een dialogische benadering moet niet alleen het produkt van de argumentatie aanvaardbaar zijn, maar moet ook de discussie aan bepaalde procedurele deugdelijkheidsnormen voldoen. Voor de rationaliteit van een juridische beslissing is het ook van belang dat de deelnemers aan de discussie zich op een redelijke manier hebben gedragen tijdens het discussieproces. Volgens Alexy, Aarnio en Peczenik moet worden nagegaan of de discussie is verlopen in overeenstemming met een systeem van regels voor rationele discussies. De basisprincipes van zo'n systeem zijn de principes van consistentie, efficiëntie, controleerbaarheid, coherentie, generaliseerbaarheid en oprechtheid. Deze principes zijn door Alexy (1978) geconcretiseerd in een systeem van regels voor algemene praktische discussies, dat hij nader uitwerkt voor juridische discussies. Aarnio (1987) en Peczenik (1983, 1989) hebben deze regels overgenomen en voor bepaalde gevallen aangevuld. In Nederland benaderen Feteris, Henket, Kloosterhuis, Van den Hoven en Plug juridische argumentatie vanuit een dialogisch perspectief. Feteris, Kloosterhuis en Plug gaan uit van een pragma-dialectische benadering en vatten de argumentatie in een juridisch proces op als bijdrage aan een redelijke discussie. Zij gaan ervan uit dat een juridisch proces geanalyseerd kan worden in termen van een ideaalmodel voor een redelijke kritische discussie die erop gericht is een geschil op te lossen. Feteris (1988,1989,1991,1994) gaat in op uiteenlopende aspecten van de overeenkomsten en verschillen tussen discussies in een juridisch proces en niet-juridische discussies. Kloosterhuis (1991, 1994) ontwikkelt een analysekader voor analogie en a-contrario argumentatie. Plug (1991, 1994) geeft aan hoe de motivering van rechterlijke beslissingen vanuit een discussieperspectief beschreven kan worden. Henket en Van den Hoven zijn van mening dat dialogische en retorische inzichten gecombineerd dienen te worden. Volgens hen gaat het in een juridisch proces niet uitsluitend om het oplossen van een verschil van mening, maar spelen ook strategische doelen en specifiek juridische doelen een rol. Daarom kan naar hun mening een juridisch proces ook beter niet geanalyseerd worden in termen van een ideaalmodel voor redelijke discussies die gericht zijn op het oplossen van verschillen van mening. Henket (1984, 1987, 1988) legt in verschillende publikaties een verband tussen juridische argumentatieregels en algemene argumentatieregels. Van den Hoven (1986, 1988, 1991, 1994) besteedt aandacht aan de communicatieve aspecten van het juridische argumentatieproces. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||
3 Aandachtsgebieden binnen het onderzoek naar juridische argumentatieOm een systematisch en duidelijk overzicht te kunnen geven van de verschillende aandachtsgebieden en onderwerpen in het onderzoek naar juridische argumentatie wordt in het volgende uitgegaan van de verschillende componenten van een compleet onderzoeksprogramma voor juridische argumentatie: de filosofische, de theoretische, de analytische, de empirische en de praktische component.Ga naar eind19 | ||||||||||||||||||||||||||||
3.1 De filosofische componentIn de filosofische component wordt aandacht besteed aan de normatieve grondslagen van een juridische argumentatietheorie. In deze component komen vragen aan de orde die betrekking hebben op rationaliteitscriteria voor juridische argumentatie en op het onderscheid tussen juridische deugdelijkheidsnormen en andere (morele) deugdelijkheidsnormen. In de periode na 1970, waarin vanuit de rechtstheorie belangstelling begint te ontstaan voor het onderwerp juridische argumentatie, wordt op symposia en in de bundels die naar aanleiding daarvan verschijnen aandacht besteed aan de filosofische grondslagen van een juridische argumentatietheorie.Ga naar eind20 Een belangrijke vraag die in de filosofische component van het onderzoek wordt gesteld is welke algemene (morele) en welke specifiek juridische rationaliteitscriteria voor juridische argumentatie moeten worden aangelegd. Alexy (1978) ontwikkelt een theorie over juridische argumentatie waarin hij inzichten over de rationaliteit van algemene praktische argumentatie combineert met juridische normen. Günther (1989) stelt in navolging van Alexy dat juridische argumentatie een bijzondere vorm van algemene morele argumentatie is die onder bepaalde beperkende voorwaarden plaatsvindt. Habermas (1988) gaat in op de vraag van welke factoren de morele aanvaardbaarheid van het recht afhankelijk is en welke specifieke geïnstitutionaliseerde procedures garanderen dat in het recht moreel aanvaardbare beslissingen worden genomen. | ||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Theoretische componentIn de theoretische component worden modellen ontwikkeld voor juridische argumentatie. In deze component wordt aandacht besteed aan de structuur van juridische argumentatie en worden normen en regels geformuleerd voor deugdelijke juridische argumentatie.
In de periode vanaf 1970 hebben verschillende auteurs zich beziggehouden met het ontwikkelen van modellen voor juridische argumentatie. Wróblewski (1974) heeft als een van de eersten een model ontwikkeld waarin een beschrijving wordt gegeven van de elementen die in de rechtvaardiging van rechterlijke beslissingen onderscheiden kunnen worden. Dit model is in aangepaste vorm door andere auteurs zoals Aarnio (1987) en Alexy (1978) overgenomen en uitgewerkt.Ga naar eind21 Zoals in paragraaf 2.3 is beschreven, wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen twee niveaus bij de rechtvaardiging, een interne en een externe rechtvaardiging. Aarnio (1987), Alexy (1978), MacCormick (1978) en Peczenik (1983, 1989) hebben in hun theorieën over juridische argumentatie geprobeerd aan te geven welke deugdelijkheidsnormen op die verschillende niveaus aangelegd moeten worden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Naast algemene theoretische bijdragen zijn er ook bijdragen waarin aan een specifieke deugdelijkheidsproblematiek aandacht wordt besteed. Aarnio (1987), Alexy en Peczenik (1990), Günther (1989), MacCormick (1978: 152-194, 1984), MacCormick en Summers (1991), Peczenik (1983, 1989) besteden aandacht aan coherentie als een van de belangrijke deugdelijkheidscriteria voor juridische argumentatie. Ook zijn er bijdragen over drogredenen in het recht. Hohmann (1991) gaat in op de rol van drogredenen in het juridisch argumenteren. Henket (1984) gaat in op de vraag of de manier waarop de bewijslast in het recht verdeeld wordt gezien kan worden als een variant van het argumentum ad ignorantiam. Prott (1991) behandelt voorbeelden van beslissingen van het Internationaal Gerechtshof waarin verschillende drogredenen voorkomen zoals het argumentum ad hominem, het argumentum ad absurdum, het argumentum ad consequentiam en het argumentum a fortiori.
Een vraag die bij taalbeheersingsonderzoekers in de Verenigde Staten centraal staat is in hoeverre het juridisch argumenteren kan worden opgevat als een specifiek argumentatieveld en welke specifieke deugdelijkheidscriteria gelden. Zo doet Rieke (1981) een voorstel voor een onderzoeksprogramma voor juridische argumentatie als specifiek argumentatieveld en bespreekt hij de verschillende elementen van zo'n programma. Asbell Sheppard en Rieke (1983) geven aan hoe juridische argumentatie aan de hand van een door hen ontwikkeld beschrijvingsmodel geanalyseerd kan worden. Schuetz (1981) besteedt aandacht aan problemen die te maken hebben met juridische argumentatie als specifiek argumentatieveld. Andere auteurs stellen de vraag welke specifieke argumentatievelden binnen het recht onderscheiden kunnen worden. Hollihan en anderen (1986) beschrijven specifieke kenmerken van het argumentatieproces in een ‘small claims court’ in de Verenigde Staten. Schuetz (1986) en Waaldijk (1991, 1994) besteden aandacht aan het wetgevingsproces. | ||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Reconstructie componentIn de reconstructiecomponent wordt nagegaan hoe juridische argumentatie volgens een bepaald argumentatiemodel op een rationele manier gereconstrueerd kan worden. Het doel van zo'n rationele reconstructie is duidelijk te maken uit welke stappen de argumentatie bestaat, welke expliciete en impliciete argumenten deel uitmaken van de argumentatie en wat de structuur van de argumentatie is. Zo'n rationele reconstructie vormt de basis voor de beoordeling van de argumentatie. Afhankelijk van het type benadering en de daarmee samenhangende rationaliteitscriteria wordt een specifiek soort reconstructie uitgevoerd. In een logische benadering wordt een reconstructie uitgevoerd waarbij de argumentatie wordt uitgevoerd als een keten van logisch geldige redeneringen. Verscheidene auteurs, zoals Alexy (1980), Koch (1980), MacCormick (1978), Tammelo, Moens en Brouwer (1981), geven aan hoe een reconstructie van juridische argumentatie moet plaatsvinden bij een logische analyse. Auteurs zoals Makau (1984) Schuetz (1986, 1991) en Snedaker geven aan hoe een reconstructie bij een retorische analyse kan plaatsvinden. In Feteris (1989) wordt vanuit een dialogisch perspectief een analyse gegeven en wordt beschreven hoe een burgerlijk proces en een strafproces geanalyseerd kunnen worden als een kritische discussie ter oplossing van een geschil. In Kloosterhuis en Plug (1991) wordt beschreven wat de voordelen zijn van een pragma-dialectische analyse van juridische argumentatie boven een logische analyse. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een van de belangrijkste onderwerpen in de literatuur over de analyse van juridische argumentatie is hoe de rechtvaardiging van de interpretatie van rechtsregels moet plaatsvinden. Bij de reconstructie van juridische argumentatie wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen eenvoudige gevallen waarin geen interpretatie nodig is en moeilijke gevallen waarin dat wel nodig is. Verschillende auteurs zoals Aarnio (1977, 1987), Alexy (1978), MacCormick (1978) en Peczenik (1983, 1989) proberen in hun juridische argumentatietheorieën te specificeren welke niveaus bij de rechtvaardiging van een juridische interpretatie onderscheiden moeten worden.Ga naar eind22 In Interpreting Statutes onder redactie van MacCormick en Summers (1991) wordt verslag gedaan van een onderzoeksproject waarin de praktijk van de interpretatie van wetten in negen landen (Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Polen, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Argentinië) wordt vergeleken. Voor de verschillende landen wordt aangegeven welke interpretatiemethoden in de argumentatie van hogere rechters gebruikt worden. Naast deze algemene studies zijn er auteurs die specifieke aspecten van de interpretatie van rechtsregels behandelen. Zo behandelt Pavcnik (1991) verschillende interpretatiemethoden, Van Haaften (1994) gaat in op de vraag in hoeverre bij de interpretatie van rechtsregels specifieke taalnormen gelden, Henket (1985) besteedt aandacht aan de interpretatie en de verandering van rechtsregels, Van den Hoven (1988) behandelt de rol van rechtszekerheid en rechtvaardigheid bij de interpretatie van begrippen in rechtsregels.
Een andere belangrijke vraag waaraan in het kader van de reconstructie van juridische argumentatie aandacht wordt besteed, is hoe analogie en a-contrario argumentatie geanalyseerd en beoordeeld moeten worden. Bij analogie argumentatie gaat het erom aan te tonen dat een nieuwe, niet expliciet in de wet geregelde, situatie valt onder een rechtsregel die op vergelijkbare, wel in de wet geregelde, situaties van toepassing is. Bij a-contrario argumentatie wordt aangetoond dat een bepaald geval niet valt onder een regel die daar op het eerste gezicht wel op van toepassing lijkt te zijn. Een eerste vraag die in dit kader gesteld wordt, is in hoeverre deze argumentatieschema's als een logisch geldige redenering gereconstrueerd kunnen worden. Kaptein (1991), Klug (1951) en Soeteman (1981) zijn van mening dat dit mogelijk is. De vraag is vervolgens welk logisch systeem het meest geschikt is om deze argumentatie te reconstrueren. Kaptein (1991, 1994) is van mening dat argumentatie op basis van analogie en a-contrario argumentatie heel goed met behulp van de propositielogica geanalyseerd kan worden. Henket (1992) is van mening dat a-contrario argumentatie niet als materiële implicatie, maar, afhankelijk van de interpretatie van de rechtsregel, als replicatie of equivalentie geanalyseerd moet worden. Kloosterhuis (1991, 1994) probeert, uitgaande van een pragma-dialectisch kader een instrumentarium te ontwikkelen voor het analyseren en beoordelen van analogie en a contrario-argumentatie. Hij gaat na uit welke expliciete en impliciete elementen analogieargumentatie precies bestaat, hoe die onderdelen samenhangen en op grond van welke criteria deze argumentatie kan worden beoordeeld. Andere publikaties over analogie-argumentatie zijn van Benoit en France (1980) die voorbeelden bespreken van analogie argumentatie in het Amerikaanse recht. Henket (1991a) gaat in op het analogieverbod in het strafrecht en Henket (1991b) op analogie argumentatie in het juridisch en praktisch redeneren. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Empirische componentIn de empirische component wordt nagegaan hoe er in de juridische praktijk geargumenteerd wordt. Er wordt onderzocht in hoeverre de juridische argumentatiepraktijk overeenkomt met of afwijkt van theoretische modellen en hoe eventuele verschillen verklaard kunnen worden. Verschillende auteurs zoals Feteris (1994a), Witteveen (1989) en De Wild (1982, 1994) pleiten voor onderzoek waarin een verband wordt gelegd tussen theoretische ideaalmodellen voor juridische argumentatie en de feitelijke argumentatiepraktijk. Een aantal auteurs toetst theoretische inzichten over juridische argumentatie aan de juridische praktijk. Bruinsma (1994) toetst een honderdtal kortgeding-vonnissen aan maatstaven voor de motivering van rechtsbeslissingen. Benoit (1981) doet verslag van een empirisch onderzoek naar argumentatiestrategieën van de Supreme Court in de Verenigde Staten. Snijders (1978) beschrijft in een empirisch kwantitatief onderzoek welke typen motiveringen door het gerechtshof en de Hoge Raad in de periode 1970-1974 worden gebruikt.
Tot de empirische component behoren in de tweede plaats case studies van juridische argumentatie. Verscheidene auteurs beschrijven specifieke verschijnselen in het juridische argumentatieproces. Benoit (1989) beschrijft op welke manier de Supreme Court reageert op de argumentatie van advocaten. Benoit en France (1983) gaan in op het effect op het oordeel van een jury van zogenaamde ‘opening statements’ en ‘closing arguments’. Dunbar en Cooper (1981) beschrijven de verschillende soorten uitspraken die de rechter in een proces doet. Hollihan, Riley en Friedhoff (1986) en Riley, Hollihan en Freadhoff (1987) beschrijven de argumentatie van de partijen in een ‘small claims court’. Neumann, Rahlf en Von Savigny (1976) doen verslag van een onderzoek naar de argumentatiepraktijk van het Bundesgerichtshof in strafzaken. | ||||||||||||||||||||||||||||
3.5 Praktische componentIn de praktische component wordt nagegaan welke praktische toepassingen mogelijk zijn van de inzichten die in de filosofische, theoretische, reconstructie en empirische component zijn ontwikkeld. Tot de praktische component behoren bijvoorbeeld methoden ter verbetering van de vaardigheid in het analyseren en beoordelen van juridische argumentatie. In Nederland zijn een aantal boeken verschenen voor het onderwijs in juridische argumentatieve vaardigheden. Van Eemeren en anderen gaan in Argumenteren voor juristen (eerste druk 1987) uit van een dialogische benadering en gebruiken een pragma-dialectisch ideaalmodel voor redelijke discussies als analyse en beoordelingsinstrument. Henket en Van den Hoven gaan in Juridische vaardigheden in argumentatief verband (1990) uit van een gemengd logisch-retorische benadering en gebruiken een uitgebreide versie van het Toulmin-model als analyse instrument. Soeteman en anderen gaan in Taalbeheersing voor juristen (1990) uit van een logische benadering van juridische argumentatie en gebruiken de logica als praktisch analyse- en beoordelingsinstrument. Verschillende auteurs houden vanuit een didactisch perspectief een pleidooi voor de integratie van argumentatieve vaardigheden in de juridische opleiding. Kunneman (1991) is van mening dat argumentatieve vaardigheden in de juridische opleiding zorgvuldig ingepast moeten worden binnen het bestaande vakkenpakket. Pontier (1991) beschrijft de opzet van een studieonderdeel ‘argumenteren en taalvaardigheid’ aan de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||
juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Den Harder (1991) beschrijft hoe een cursus in het analyseren, beoordelen en schrijven van juridische betogen voor juristen vanuit een pragma-dialectisch perspectief opgezet kan worden. Hassemer (1972) betoogt dat in de juridische opleiding aandacht besteed moet worden aan de juridische besluitvormingspraktijk. Hesselink (1992) pleit voor een systematische integratie van argumentatieve kritische vaardigheden in de juridische opleiding. | ||||||||||||||||||||||||||||
4 ConclusieIn het voorafgaande is een overzicht gegeven van de verschillende stromingen en onderwerpen die in het onderzoek naar juridische argumentatie van de afgelopen 25 jaar onderscheiden kunnen worden. Wat de verschillende stromingen betreft kan geconstateerd worden dat er een verschuiving in de belangstelling is naar een dialogische benadering. Juridische argumentatie wordt door steeds meer auteurs opgevat als onderdeel van een dialoog of discussie. Vragen die dan aan de orde komen zijn: hoe moet de argumentatie in de context van zo'n discussie geanalyseerd worden en welke consequenties heeft zo'n analyse voor het ontwikkelen van deugdelijkheidsnormen? Wat de verschillende onderwerpen betreft verschuift de nadruk van filosofische en methodologische discussies naar discussies over theoretische modellen. Een belangrijke vraag die daarbij aan de orde komt is hoe concrete argumentaties in termen van zo'n model gereconstrueerd moeten worden. Een belangrijk onderwerp van onderzoek is daarbij hoe de interpretatie van rechtsregels verdedigd kan worden met behulp van argumentatieschema's en welke deugdelijkheidsnormen daarbij gelden. Welke ontwikkelingen zijn er in het onderzoek in de toekomst te verwachten? In de eerste plaats lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat er steeds meer samengewerkt zal worden door juristen, argumentatietheoretici en logici. Het belang van inzichten uit de verschillende disciplines voor onderzoek op het gebied van juridische argumentatie lijkt algemeen gedeeld te worden. In de tweede plaats lijkt het erop dat steeds meer auteurs zich concentreren op een juridische argumentatietheorie die rekening houdt met de dialogische context van het juridisch argumenteren en de communicatieve en retorische factoren die daarbij een rol spelen. In de derde plaats is er een tendens waarneembaar om theoretische inzichten toepasbaar te maken voor de praktijk van het juridisch argumenteren. Hopelijk leidt de samenwerking van vertegenwoordigers van de verschillende disciplines ertoe dat de juridische argumentatietheorie een theoretische en praktische waarde krijgt die nodig is voor een succesvolle voortgang van het onderzoek en toepassing van de theoretische inzichten in de juridische praktijk en het juridische onderwijs. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||
|
|