[Nummer 1]
Het radicaal argumentativisme van Ducrot en Anscombre
F.H. van Eemeren en R. Grootendorst
Sinds het begin van de jaren zeventig hebben de Fransen Oswald Ducrot en Jean-Claude Anscombre een benadering van argumentatief taalgebruik ontwikkeld met een uitgesproken linguïstische inslag. Het basisidee van deze benadering is dat elke vorm van taalgebruik een argumentatief aspect heeft. De theoretische uitgangspunten van dit ‘radicaal argumentativisme’ zijn uiteengezet in drie boeken: Les échelles argumentatives van Ducrot (1980), L'argumentation dans la langue van Anscombre en Ducrot (1983) en Le dire et le dit van Ducrot (1984).
Ducrot en Anscombre besteden veel aandacht aan woordjes zoals bijna, slechts, nauwelijks, zelfs, maar, toch, hoewel, weinig, een beetje, trouwens, bovendien, want, omdat, en dus. Die kunnen in een tekst als ‘argumentatieve operator’ of ‘argumentatieve connector’ fungeren. Ze geven een taaluiting een bepaalde ‘argumentatieve kracht’ en door een bepaalde ‘topos’ te activeren, geven ze er ook een bepaalde ‘argumentatieve richting’ aan. In Van Eemeren en Grootendorst (1993) wordt aan de hand van de connector maar en de operatoren slechts en maar liefst uitgelegd hoe Ducrot en Amscombre zich dat voorstellen.
Ducrot en Anscombre gaan ervan uit dat taal dialogisch en argumentatief van aard is en dat er in elke taaluiting een impliciete argumentatieve dialoog besloten ligt. Nølke vat het zo samen: ‘Language is predestined to perform argumentation; it contains the argumentative structures in embryo, so to speak’ (1992, p. 198). Ducrot en Anscombre hebben hun visie uitgewerkt in de theorie van de ‘meerstemmigheid’ of ‘polyfonie’. Volgens deze theorie kan in één zin meer dan één standpunt worden uitgedrukt. Tussen deze standpunten en de spreker, de luisteraar of een andere gesprekspartner kunnen allerlei argumentatieve relaties worden onderscheiden. De identificatie daarvan maakt deel uit van het interpretatieproces.
Een cruciaal verschil tussen de theorie van Ducrot en Anscombre en andere benaderingen van argumentatie is dat Ducrot en Anscombre elke vorm van taalgebruik een argumentatieve functie toeschrijven. Zij zien argumentatief taalgebruik niet als een specifieke vorm van taalgebruik, met een eigen communicatieve en interactionele functie. Volgens Meyer achten zij het argumentatieve karakter van taal niet bewezen ‘simply by showing that it is used to argue and to convince’, maar is hun doel ‘to demonstrate how natural language indicates a conclusion; suggests, implies, promotes or presupposes it without stating it explicitly in words’ (1986, p. 95).
Een ander verschil tussen de benadering van Ducrot en Anscombre en andere benaderingen is dat Ducrot en Anscombre primair descriptieve bedoelingen hebben. Het is hen er niet om te doen normen te formuleren voor het beoordelen van argumentatie. Zij willen instrumenten ontwikkelen voor de beschrijving van de syntactische, semantische en - in ruime zin - argumentatieve aspecten van taalgebruik die een rol spelen bij het interpreteren van zinnen. Deze interpretatieprocessen worden door anderen empirisch onderzocht, bijvoorbeeld door Bassano (1991) en Bassano en Champaud (1987a, 1987b en 1987c).
De linguïstische benadering van Ducrot en Anscombre vormt geen afgeronde en com-