Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 16
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Vragen en antwoorden in gestandaardiseerde half-open interviews
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn sociaal-wetenschappelijk georiënteerd onderzoek wordt veel gebruik gemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten. Daarin moeten de vragen zo geformuleerd zijn dat ze voor alle respondenten duidelijk zijn en op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden. Daarnaast moeten de vragen neutraal geformuleerd zijn om formuleringseffecten te voorkomen. De respondenten mogen namelijk niet beïnvloed worden door de manier waarop de vraag is gesteld. Tenslotte moeten vraagvolgorde-effecten zoveel mogelijk worden voorkomen door de vragen op een juiste manier in volgorde te zetten (zie o.a. Schuman & Presser 1981 en Emans 1986). In de vragenlijst staan doorgaans ook geprecodeerde antwoordcategorieën, waar de respondent uit moet kiezen. Die antwoorden moeten zo gerangschikt zijn dat er zo weinig mogelijk antwoordvolgorde-effecten kunnen ontstaan. Vragenlijsten kunnen ook worden gebruikt in mondelinge interviewsituaties. Om te voorkomen dat er daarbij interviewer-effecten optreden is het van belang dat de interviewer de neutraliteit en de standaardisatie van de vragenlijst in stand houdt, door zich te houden aan de interviewregels (Fowler & Mangione 1990). Dat wil zeggen dat hij of zij alle vragen letterlijk moet voorlezen en niets mag overslaan. Als het nodig is om op het antwoord door te vragen, dan mag de interviewer geen sturende vragen stellen. In geval van gesloten interviews worden de geprecodeerde antwoorden door de interviewer voorgelezen. Bij half-open interviews leest de interviewer alleen de vragen voor, wacht het antwoord af, en streept vervolgens de corresponderende antwoordcategorie aan.
In de interviewliteratuur wordt bijzonder veel aandacht besteed aan de manier waarop interviewers vragen moeten stellen. Vreemd genoeg wordt dit laatste gedeelte van het half-open interview, het registreren van de antwoorden, nauwelijks aan de orde gesteld. Kennelijk wordt ervan uitgegaan dat de antwoorden van de respondenten zonder meer in de antwoordcategorieën passen. In veel van de literatuur lijkt sprake te zijn van een soort mechanistisch stimulus-response model, waarbij een bepaalde vraag automatisch tot een aantal bepaalde responses zal leiden. Dat blijkt echter vaak niet het geval te zijn, zoals onder meer blijkt uit onderzoek van Suchman & Jordan (1990) en Houtkoop-Steenstra | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1994). De respondenten gedragen zich lang niet altijd zoals men zich had voorgesteld, en in zulke gevallen moet de interviewer ervoor zorgen dat er toch een registreerbaar antwoord komt.
In dit artikel wordt vanuit een conversatie-analytische invalshoekGa naar eind1 besproken welke interactionele middelen interviewers blijken in te zetten om een registreerbaar antwoord te genereren, indien zo'n antwoord niet meteen na de vraag komt. Er wordt tevens aandacht besteed aan de vraag waarom respondenten niet-registreerbare antwoorden geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De dataHet hier gepresenteerde onderzoek is gedaan aan de hand van een serie telefonische interviews die gemaakt zijn ten behoeve van een sociologisch onderzoek naar cultuureducatie en cultuurparticipatie.Ga naar eind2 Zoals soms ook door de interviewers wordt gezegd, duren de interviews ongeveer een half uur. Het onderzoek is uitgevoerd onder in Amsterdam wonende personen van 18-40 jaar. De meeste interviewers woonden in Rotterdam. Ze werden betaald per afgerond interview. De items van de vragenlijst die in dit artikel aan de orde zijn, staan in de bijlage. De interviewers hebben de instructie de onderstreepte delen in ieder geval voor te lezen; de rest van de vraag hoeft niet letterlijk te worden voorgelezen. De antwoordcategorieën zijn alleen bedoeld voor de interviewer. In de interviewfragmenten zijn de sprekers aangeduid als I en R. Achter de I staat steeds het nummer van de vraag die hier aan de orde is. Boven elk fragment staat een code, bijvoorbeeld CP.48. Daarbij staat ‘CP’ voor cultuur participatie, de 4 voor het nummer van de interviewer, en de 8 voor de respondent. Achteraan het artikel staat de lijst met de verklaring van de transcriptietekens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De beantwoordbaarheid van vragenAlvorens over te gaan op de analyse van de interviews, wordt eerst kort iets gezegd over twee specifieke oorzaken van het feit dat de respondenten soms niet-registreerbare antwoorden, ofwel niet-passende antwoorden geven. Uit de analyse is naar voren gekomen dat een belangrijk probleem is dat de vraagformulering soms om een ander type antwoord vraagt dan blijkt uit de geprecodeerde antwoordcategorieën. Bijvoorbeeld bij ‘Hoeveel grammofoonplaten, banden en cd's heeft u in totaal’ (item 19), wordt gevraagd naar een exact aantal, terwijl de antwoordcategorieën in globale aantallen zijn weergegeven. Item 29, ‘met wie ging u naar dat eerste concert?’, vraagt om de naam van een persoon, terwijl blijkt dat er in feite in termen van categorieën geantwoord moet worden (lagere school, voortgezet onderwijs, ouders, e.d.). In andere gevallen begrijpen de respondenten niet wat de vragensteller bedoelt met een bepaalde term uit de vraag, of ze interpreteren de term op een andere wijze dan bedoeld. Een voorbeeld hiervan is ‘genres muziek’ en ‘soorten musea’. Fenomenen kunnen op verschillende manieren worden gecategoriseerd (zie o.a. Foucault 1966, Sacks 1972, Schegloff 1972, Mazeland et al fc.). Belangrijk daarbij is dat sociale instituties vaak een categorisering hanteren, die niet altijd overeen komt met de ‘everyday reasoning’ van hun gesprekspartners van buiten de institutie.Ga naar eind3 Daar komt voor het onderzoeksinterview bij dat de opstellers van de vragen uit een andere subcultuur komen dan het merendeel van de respondenten. Dat kan ertoe leiden dat een onderzoeker, die het concept ‘afgemaakte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opleiding’ hanteert, er niet van uitgaat dat voor sommige respondenten een afgemaakte opleiding niet beslist betekent dat men ook examen heeft gedaan, zoals uit een andere analyse van survey interviews bleek (Houtkoop-Steenstra 1994). Bovendien blijkt dat de respondenten vaak een concreet geval noemen in plaats van de categorie waar het betreffende geval onder valt. Zo zegt bijvoorbeeld een respondent in antwoord op de vraag naar welk ‘genre klassieke muziek’ hij geweest is, dat het ging om ‘iets van Slavische dans, zang en nog zoiets. Een Joegoslavisch orkest met van die houten instrumenten’. En zo wordt als ‘soort museum’ bijvoorbeeld het Stedelijk Museum genoemd. Hoewel het in het laatste voorbeeld niet moeilijk is om dit antwoord in de juiste antwoordcategorie te plaatsen, wordt er toch een groot beroep gedaan op de kennis van de interviewers van het Nederlandse culturele landschap. En in deze interviews gebeurt het regelmatig dat de interviewers zich op dat punt vergissen.
Hoewel de literatuur over onderzoeksmethodologie veel aandacht schenkt aan vraagformulering, lijkt dit specifieke formuleringsaspect gemakkelijk over het hoofd te worden gezien. Vraag-formulering lijkt primair als een semantische aangelegenheid te worden beschouwd. Dat en hoe respondenten door middel van de vraagformulering tevens geïnstrueerd moeten worden welk type antwoord van hen verwacht wordt, wordt niet of nauwelijks besproken. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er nog weinig onderzoek gedaan is naar de interactie in onderzoeksinterviews. Juist dan pas worden deze problemen zichtbaar. Vaak komt de soms problematische vraagformulering pas aan het licht door de analyse van de interviews. Op het eerste gezicht lijkt er met zulke vragen niets aan de hand te zijn. Pas als een respondent suggereert dat het werk van Escher geen ‘beeldende kunst’ is, wordt duidelijk dat ‘beeldende kunst’ niet tot het alledaags taalgebruik behoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Het genereren van antwoordenDe centrale vraag in dit artikel is welke interactionele middelen de interviewers inzetten om een registreerbaar antwoord te verkrijgen, als zo'n antwoord niet zonder meer op de vraag volgt. Er zullen drie manieren worden besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Antwoordopties presenterenEén manier die interviewers hebben om een registreerbaar antwoord te genereren, is het presenteren van antwoordopties (zie Emans 1986, Wijffels et al 1992 en Smit et al 1994 over het (potentieel) sturende effect daarvan). De antwoordcategorieën worden niet voorgelezen, maar worden op een meer conversationele wijze gepresenteerd.Ga naar eind4 Bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag naar iemands hoofdbezigheid is een notoir lastige vraag in onderzoeksinterviews. ‘Hoofdbezigheid’ is een onderzoeks-technisch concept dat niet voor iedereen duidelijk is. In ethnomethodologische termen geformuleerd, ‘hoofdbezigheid’ is geen member's term.Ga naar eind5 Als de respondent vraagt om toelichting, geeft de interviewer een selectie van de antwoordcategorieën. De antwoordopties worden ‘recipient designed’ gepresenteerd. Ze vormen een selectie uit de totale lijst van antwoordopties. De selectie is toegespitst op deze specifieke respondent, een jongeman met een lts-opleiding. Opvallend is de keuze van de genoemde opties (betaalde baan, opleiding, werkeloos), maar niet ‘huisman’ en ‘onbetaald werk’. Opvallend is verder dat de opties gepresenteerd worden in een volgorde van meer naar minder optimistisch (betaalde baan hebben, opleiding volgen, werkeloos zijn).
De antwoordopties worden door hun stijgende intonatie (aangegeven met _) gepresenteerd alsof de interviewer ze ter plekke zelf bedenkt. Door de stijgende intonatie waarmee de laatste lettergreep van elk laatste woord in de deelzin wordt uitgesproken, klinkt het alsof deze opties willekeurige voorbeelden zijn van het concept ‘hoofdbezigheid’. Er kan heel gemakkelijk ‘of dat soort dingen’ achter gedacht worden. En blijkbaar werkt de presentatie van deze serie antwoordopties ook zo, want de respondent zegt nu: ‘na ik werk gewoon’.
Uit eerder onderzoek blijkt dat deze manier van het presenteren van antwoordmogelijkheden niet exclusief is voor onderzoeksinterviews (Houtkoop-Steenstra 1990, 1991). In interviews binnen diverse soorten institutionele settings blijken interviewers soms een vraag te stellen, waarbij het niet zonder meer duidelijk is welk type antwoord daarop verwacht wordt. Ze voegen dan voorbeeldantwoorden of ‘kandidaat-antwoorden’ (Pomerantz 1988) aan de vraag toe, waarmee de oorspronkelijke vraag gespecificeerd wordt m.b.t. het type verwachte antwoord. Met de toevoeging van kandidaat-antwoorden geeft de interviewer zijn of haar gesprekspartner een ‘zoekinstructie’ (Mazeland 1992): zoek een antwoord dat niet alleen correct is, maar ook past in de categorieën waarvan de kandidaat-antwoorden voorbeelden zijn (Houtkoop-Steenstra 1990:145). Deze kandidaat-antwoorden worden zo geïntoneerd en syntactisch gestructureerd, dat duidelijk wordt gemaakt dat dit alleen maar voorbeelden zijn en dat er ook andere antwoorden denkbaar zijn. Kort samengevat werden in dit eerdere onderzoek de volgende vijf structuren beschreven (V verwijst naar vraag, A naar kandidaat antwoord):
Ook in de volgende fragmenten zien we hoe de interviewer een selectie uit de antwoordcategorieën maakt, en die op een conversationele toon als ‘mogelijke’ en ‘willekeurige’ antwoordmogelijkheden presenteert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien dacht de respondent dat hij een naam moest noemen, want op het moment dat de interviewer een paar voorbeelden geeft waaruit duidelijk wordt welk type antwoord hier gevraagd wordt, weet de respondent het antwoord wel.
Als er in het volgende fragment na een korte pauze geen antwoord is gegeven, licht de interviewer het beoogde type antwoord toe aan de hand van een paar voorbeelden, die weer uit de antwoordlijst zijn gehaald:
Soms presenteren de interviewers al meteen kandidaat-antwoorden nadat ze de vraag stellen. Het blijkt dat ze dit vooral doen bij vragen die regelmatig antwoordproblemen opleveren, zoals bij vraag 11. De respondenten worden niet door middel van de vraagformulering geïnstrueerd dat het hier gaat om de volgende drie categorieën musea: kunstmusea, niet-kunst, zowel kunstmusea als niet-kunst musea.
Een bijkomend probleem bij vraag 11 is dat bij vraag 2 ook al sprake is van ‘soorten musea’, waarbij de interviewer de soorten opnoemt: openluchtmusea, scheepvaartmusea, oudheidkamers, en dergelijke. Daarmee wordt de dan geldende betekenis van ‘soorten musea’ aan de respondenten gedemonstreerd. Er is voor de respondenten geen reden om bij vraag 11 ineens een andere betekenis aan ‘soorten musea’ te geven dat bij vraag 2, tenzij de interviewer dat aangeeft, zoals in bovenstaand fragment.
In andere gevallen wordt de vraag, zoals die in de vragenlijst staat, al meteen vervangen dooreen formulering waarin antwoordcategorieën verwerkt zijn. Bijvoorbeeld in onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staand fragment, waarbij de officiële vraag luidt: ‘met wie ging u voor het eerst naar een museum?’. Vóór deze vraag aan de orde is, heeft de respondent al verteld wanneer zij voor het eerst naar een museum is geweest.
De interviewer vraagt dus: ‘Was dat met jeouders↑ Of met de school↑ of zo?’. Hij maakt daarmee duidelijk in welke termen het antwoord geformuleerd moet worden. En geheel conform de bedoeling, zegt de respondent dat het om een vriend ging. Dit antwoord wordt dan herhaald in de precieze termen van de corresponderende antwoordcategorie: ‘°met vrienden.°’.Ga naar eind6
Uit deze en andere niet-getoonde voorbeelden blijkt dat interviewers vlug leren welke vragen antwoordproblemen opleveren. Ze gaan er dan ook vaak snel toe over om duidelijk te maken welk type antwoord er verwacht wordt. In die zin zijn deze interactionele handelingen van de interviewers ook te zien als correcties van de vragenlijstvragen. Voortbordurend op het werk van Schegloff, Jefferson & Sacks (1977) over herstelhandelingen in conversaties, zouden we kunnen spreken van ‘interviewer-initiated questionnaire-repair’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Eén antwoordoptie presenterenIn plaats van een selectie uit de antwoordopties op conversationele wijze te presenteren, geven interviewers soms maar één antwoordoptie. Bijvoorbeeld in:
Iemand die zoveel platen heeft dat het tellen hem bij wijze van spreken wel een paar uur kost, heeft er dus heel veel (zie Sacks, z.j., over ‘members’ measurement systems’). En voor deze interviewer is dat misschien meer dan honderd. Deze antwoordoptie wordt gepresenteerd als ja/nee-vraag, waarop de respondent dus zowel ‘ja’ als ‘nee’ kan zeggen. En hoewel deze ja/nee-vraag in zoverre sturend is, dat er door de declaratieve syntactische structuur van de uiting een preferentie voor een ‘ja’ -antwoord is ingebouwdGa naar eind7 (Abbenbroek 1993), klinkt het antwoord ‘Ja:, zeker’ overtuigend. In het volgende fragment zien we ook dat, als de interviewer één van de antwoordopties presenteert, die optie gebaseerd is op wat de respondent zelf aan informatie aandraagt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De interviewer suggereert hier ‘twee tot drie keer perjaa:r, zoiets?’ als concretisering van ‘niet echt vaak’. De antwoordcategorie die hieraan vooraf gaat is ‘op z’ n hoogst 1 keer per jaar’. Dat lijkt net iets minder dan niet echt vaak. Dat is meer ‘zelden’ of ‘heel soms’. Toch zou dat hier wel eens het geval kunnen zijn, gezien de reactie van de respondent: ‘°Ja vaker echt niet°’.
Uit andere, hier niet getoonde, fragmenten blijkt dat de betekenis van vage aanduidingen als ‘vaak’, ‘soms’ en ‘een paar’ weinig stabiel is. Als interviewers na een antwoord als ‘een paar’ doorvragen d.m.v. een voorstel, blijkt dat zij dan denken aan ‘ongeveer twee’, of aan ‘twee à drie’ of zelfs aan ‘drie à vier’. En hoewel de respondenten hier meestal mee instemmen, is er één respondent die het voorstel ‘ongeveer twee’ afwijst en uiteindelijk aangeeft dat ze met ‘een paar’ vijf bedoelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Herformuleren van niet-passende antwoordenZoals we al eerder zagen, geven respondenten soms een antwoord dat zo geformuleerd is, dat het niet zonder meer registreerbaar is. De interviewer herformuleert zo'n antwoord dan soms in zulke termen dat het past in de antwoordcategorieën. In veel gevallen wordt het oorspronkelijke antwoord daarmee geen geweld aangedaan. Toch blijkt deze procedure gemakkelijk te kunnen leiden tot meer of minder aantoonbaar niet-valide onderzoeksdata. Bijvoorbeeld, in het reeds eerder besproken fragment:
Het antwoord ‘ik werk gewoon’ past niet in de antwoordcategorieën, waar een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘een betaalde baan’ en ‘onbetaald werk’. De interviewer herformuleert het antwoord nu als ‘een betaalde baan’. Of dit klopt weten we niet, maar de respondent spreekt het niet tegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van conversatie-analytisch onderzoek naar de preferentie-organisatie van responses (Pomerantz 1984) kunnen er echter kanttekeningen geplaatst worden bij de eventuele gedachte dat zo'n ‘ja’ een instemming met de voorgaande uiting betekent. Hierop wordt nu verder ingegaan.
Wat in dit paper een ‘herformulering’ wordt genoemd, komt sterk overeen met wat Heritage & Watson (1979) een ‘formulation’ noemen. Een herformulering is het eerste paar-deel van een aangrenzend paar (Schegloff & Sacks 1973), in dit geval een herformulering/beslissing-sequentie. De beslissing valt uiteen in twee alternatieven, de bevestiging en de ontkenning. Zoals Heritage & Watson laten zien, is er een preferentie voor een bevestiging van een herformulering boven een ontkenning. Een geprefereerde response-uiting, zoals een instemming met een assertie of een bevestiging van een herformulering wordt op een andere wijze vormgegeven dan een gedisprefereerde response-uiting (Pomerantz 1984). De gedisprefereerde handeling (bijv. de ontkenning) wordt doorgaans voorafgegaan door vertragingen en aarzelingen (pauzes, ‘nou:’, ‘ja’, e.d.) en schijnbare instemmingen ofwel ‘token agreements’, waardoor de gedisprefereerde handeling achterin de beurt wordt geschoven, en zo wordt uitgesteld. Geprefereerde handelingen daarentegen volgen doorgaans snel op de vorige beurt.
Ook in deze interviews treden niet-instemmingen en ontkenningen doorgaans in een gedisprefereerde beurt-format op.
De respondente vertraagt haar ontkenning met een langgerekt ‘Nou:::’. In onderstaand fragment wordt dat gedaan door een gevulde pauze, gevolgd door een ongevulde pauze: ‘Eh(.)’
De Conversatie Analyse legt er de nadruk op dat het concept preferentie geen betrekking heeft op psychologische voorkeuren van gespreksdeelnemers, maar op structurele beurtkenmerken (bijv. Pomerantz 1984, Heritage & Watson 1979, Heritage 1984). Dit neemt mijns inziens echter niet weg dat deze structurele preferentie-organisatie voortvloeit uit een psychologische preferentie voor overeenstemming.Ga naar eind8 Zoals Bilmes (1988) ook suggereert, leidt de psychologische preferentie voor een bepaald type response ertoe dat een gedisprefereerde response-uiting gekenmerkt wordt door aarzelingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is reden om aan te nemen dat het onderzoeksinterview voor de meeste respondenten een type sociale interactie is, waarin de psychologische preferentie voor overeenstemming dermate groot is, dat er gemakkelijk ingestemd wordt met zaken die niet (helemaal) juist zijn. Er staat voor respondenten te weinig op het spel om de moeite te nemen onjuistheden en onnauwkeurigheden tegen te spreken en te corrigeren. In deze interviews zijn verschillende momenten waarop respondenten instemmen met suggesties waarvan de correctheid vooralsnog betwijfeld kan worden. Ik zal een paar voorbeelden geven.
De interviewer suggereert per implicatie dat de respondent een jaar of tien oud was toen hij in de zesde klas van de lagere school zat. Hoewel dat mogelijk is, is het niet erg waarschijnlijk, maar de respondent stemt er mee in.
Ook in onderstaand fragment stemt de respondent in met een suggestie van de interviewer:
Misschien dat de respondent het zich niet herinnert, maar het muziektheater werd in september 1986 geopend, terwijl het interview in de zomer van 1992 plaats vond. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat de respondent ‘°Tot° een jaar of drie geleden of zo?’ in het Muziektheater was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende respondent krijgt een uitspraak voorgelegd over moderne kunst:
Hoewel het ‘J::a’ van de respondent een inleiding had kunnen zijn op iets wat geen instemming is, concludeert de interviewer dat de respondent het met de stelling eens is, en die spreekt dit niet tegen. Dit ondanks het feit dat ‘geen mening’ een adequatere vertaling lijkt voor hetgeen de respondent naar aanleiding van deze stelling zegt. Merk hierbij ook op dat de interviewer na haar conclusie ‘Ja daar ben je mee eens.’ meteen doorgaat met de volgende vraag, waarmee ze de respondent de gelegenheid ontneemt om zijn ‘J::a’ te definiëren als het begin van een niet-instemming.
Heritage & Watson beschrijven hoe met formuleringen van de kern van het voorgaande vaak delen van de geformuleerde uitingen zijn weggelaten, terwijl andere delen bewaard blijven. Dat zien we ook vaak in deze interviews gebeuren. Opvallend is echter hoe gemakkelijk de respondenten zo'n gedeeltelijke herformulering vervolgens bevestigen, bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals dat vaak in deze serie interviews gebeurt, is de respondent uiterst terughoudend in het geven van een eenduidig antwoord (vgl. Schaeffer et al 1993). Desalniettemin accepteert hij het eenduidige en stellige ‘°Twee keer↓°’ van de interviewer.
Zoals blijkt geven respondenten soms een niet-passend antwoord, dat vervolgens door de interviewer worden geherformuleerd tot een antwoord dat wel past in een van de antwoordcategorieën. In dat proces kan het oorspronkelijke antwoord worden getransformeerd tot een antwoord waarvan onduidelijk is of het een juiste ‘vertaling’ is. Het moge duidelijk zijn dat het herformuleren van antwoorden daardoor een belangrijk element is in de interactionele constructie van sociale feiten.Ga naar eind9 De feitelijkheid van de feiten, zoals die in tabellen gepresenteerd worden als resultaten van kwantitatief sociaal-wetenschappelijk onderzoek, moet dan ook altijd onder dat voorbehoud gezien worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieIn de literatuur over interviewen wordt er stilzwijgend vanuit gegaan dat de vragen zo geformuleerd zijn dat er een antwoord op komt dat registreerbaar is. Zoals duidelijk is geworden, is dat niet beslist het geval. De interviewers blijken dan een aantal interactionele middelen te hebben om alsnog een antwoord te genereren dat ze kunnen verwerken. De manieren om een antwoord te genereren, zoals die hier besproken zijn, zijn volgens de literatuur over hoe een interviewer zich moet gedragen verboden. Het zijn overtredingen van de interviewregels. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat uit allerlei onderzoek, waarin wordt nagegaan in welke mate interviewers zich aan de interviewregels houden, blijkt dat het daarmee soms ernstig gesteld is. De percentages geconstateerde regelovertredingen lopen soms op tot boven de 40% van alle vragen en doorvragen die interviewers stellen (Brenner 1982, Dijkstra et al, 1985). Deze overtredingen worden om twee reden als bezwaarlijk gezien. In de eerste plaats schaadt het de standaardisatie van het meetinstrument. Als we, in de tweede plaats, zulke uitingen bekijken vanuit een bepaald perspectief, dan zijn het heel vaak sturende vragen. En daarmee tast een interviewer de validiteit van het uiteindelijke antwoord aan.
Wat leert het hier besproken onderzoek ons nu met betrekking tot het half-open gestandaardiseerde onderzoeksinterview? De preferentie-organisatie van responses, die veroorzaakt dat respondenten gemakkelijk in stemmen, of lijken in te stemmen, met niet-correcte suggesties en herformuleringen, leidt tot onderzoeksdata waarvan de validiteit niet zonder meer vast staat. Als interviewers, al dan niet noodgedwongen, de standaardisatie loslaten, geldt voor onderzoeksdata die op deze wijze verkregen zijn, dan ook de ethnomethodologische slogan ‘Treat facts as accomplishments’. Wat een analyse zoals deze duidelijk kan maken, is dat vragen in gestandaardiseerde half-open interviews zo geformuleerd moeten zijn, dat ze de respondent moeten instrueren welk type antwoord er verwacht wordt. Veel van de hier optredende regelovertredingen worden veroorzaakt doordat de vragen in dat opzicht soms gebreken vertonen. De gedetailleerde analyse van een paar interviews in de pilotfase van een onderzoek, is daarom ook een goede manier om formuleringsfouten in de vragenlijst op te sporen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vragenlijstvragen5 HOE VAAK BENT UIN HET AFGELOPEN JAAR (sinds vorig jaar maart) NAAR EEN MUSEUM GEWEEST?
8 MET WIE GING U DIE EERSTE KEER NAAR EEN MUSEUM?
10 HOE VAAK BENT U MET DE LAGERE SCHOOLKLAS NAAR EEN MUSEUM GEWEEST?______ keer
11 WAT VOOR SOORT MUSEA WERD TOEN BEZOCHT?
19 HEBT U ZELF GRAMMOFOONPLATEN, BANDEN OF CD'S, EN ZOJA, HOEVEEL IN TOTAAL?
21 HOE VAAK BENT U IN HET AFGELOPEN JAAR (sinds vorig jaar maart) NAAR EEN CONCERT OF MUZIEKUITVOERING GEWEEST?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28 WEET U NOG WELK GENRE MUZIEK BIJ UW EERSTE KLASSIEKE CONCERTBEZOEK WERD UITGEVOERD?
29 MET WIE GINGUTOEN NAAR DAT EERSTE CONCERT?
35 WAT IS MOMENTEEL UW HOOFDBEZIGHEID?
55 GINGEN UW OUDERS WEL EENS NAAR EEN MUSEUM TOEN U 10-12 JAAR OUD WAS?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transcriptiesleutel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|