| |
| |
| |
Professionele schrijfprocessen 1989-1993. Een geannoteerde bibliografie A. Boekelder, P.J. Schellens, M.F. Steehouder en N. Ummelen
Inleiding
Deze bibliografie bevat geselecteerde publikaties over onderzoek naar professionele schrijfprocessen in organisaties. We hebben ons beperkt tot publikaties waarin verslag wordt uitgebracht van empirisch onderzoek, variërend van case studies tot (zeldzame) experimenten. Buiten beschouwing blijft de omvangrijke adviesliteratuur over schrijven in organisaties. Publikaties over schrijven in het onderwijs zijn evenmin in de bibliografie opgenomen.
Ten behoeve van de bibliografie zijn de jaargangen 1989-1993 geraadpleegd van de volgende tijdschriften. Via verwijzingen in deze tijdschriften zijn belangrijke bundels en boeken en enkele artikelen in andere tijdschriften opgespoord.
Bulletin of the Association for Business Communication
Communicatief
IEEE Transactions on Professional Communication
Information Design Journal
Journal of Business Communication
Journal of Business and Technical Communication
Journal of Technical Writing and Communication
Management Communication Quarterly
Technical Communication (jaargangen 1991-1993)
Technical Communication Quarterly (vanaf 1992)
Technical Writing Teacher (tot 1992)
Tijdschrift voor Taalbeheersing Written Communication
| |
Bibliografieën
Batschelet, M., Karis, W.M. & Trzyna, T. (1991)
Selected, annoted bibliography on collaborative writing. In M.M. Lay & W.M. Karis (Eds.) (1991), Collaborative writing in industry: Investigations in theory and practice (pp. 263-274). Amityville, NY: Baywood.
Bosley, D.S., Morgan, M. & Allen, N. (1990)
An essential bibliography on collaborative writing. Bulletin of the Association for Business Communication, 2, 27-33.
Craig, J.S. (1991)
Approaches to usability testing and design strategies: An annotated bibliography. Technical Communication, 38, 190-194.
Jorn, L.A. (1993)
A selected annoted bibliography on collaboration in technical communication. Technical Communication Quarterly 2, 1, 105-115.
Keeler, H.E. (1989)
Portrait of a technical writer: An annoted bibliography. Journal of Technical Writing and Communication, 19, 297-303.
Mc Kenna, B. (1993)
An annoted bibliography of The Journal of Technical Writing and Communication: 1990-1992. Journal of Technical Writing and Communication, 23, 413-428.
| |
| |
Nakamura, N. (1990)
An annoted bibliography of The Journal of Technical Writing and Communication: 1971-1989. Journal of Technical Writing and Communication, 20, 45-107.
Rotthschild, J.M. et al. (1992)
1991 ATTW Bibliography. Technical Communication Quarterly 1, 85-114.
| |
Publikaties
Barabas, C. (1990)
Technical writing in a corporate culture: A study of the nature of information. Norwood, NJ: Ablex.
Barabas doet verslag van empirisch onderzoek (interviews en tekstanalyse) naar de totstandkoming van voortgangsrapporten in een R&D-organisatie. Er werd nagegaan in hoeverre de doelen van medewerkers in hun rol van schrijver, de inhoud van de tekst en de verwachtingen van dezelfde medewerkers in hun rol van lezer met elkaar correspondeerden. Er bleek onder meer dat de medewerkers in beide rollen (schrijver en lezer) dezelfde typen informatie belangrijk en onbelangrijk vonden, maar dat de hoeveelheid informatie van de verschillende typen in de teksten niet altijd correspondeerde met deze voorkeuren.
Becker-Mrotzek, M. (1992)
Wie entsteht eine Bedienungsanleitung? Eine empirisch-systematische Rekonstruktion des Schreibprozesses. In H.P. Krings & G. Antos (Hrsg.), Textproduktion. Neue Wege der Forschung (pp. 257-280). Trier: Wissenschaftlicher Verlag.
Analyse van de wijzigingen in acht opeenvolgende conceptversies van een computerhandleiding; vanaf de vijfde versie werd daarbij commentaar van de opdrachtgever verwerkt. Uit de analyse komen drie fasen in het proces naar voren: de eerste formuleringsfase (met een accent op inhoudelijke hoofdzaken), de tweede formuleringsfase (met een accent op detailtoevoegingen) en de correctiefase. Verder bleek dat wijzigingen bijna altijd bestonden uit aanvullingen en correcties op fouten; zelden uit herformulering of schrappen.
Blakeslee, A.M. (1993)
Readers and authors: Fictionalized constructs or dynamic collaboration? Technical Communication Quarterly 2, 23-35.
Blakeslee beschrijft een case study (interviews, observaties en tekstanalyse) waarin drie fysici een artikel schrijven dat fysici, biologen en natuurkundigen moet overtuigen van de waarde van een nieuwe moleculaire simulatietechniek. De 13e versie wordt voorgelegd aan drie representatieve lezers. Hun commentaar leidt vervolgens tot interacties met de lezers, aanvullende dataverzameling en forse ingrepen in de tekst (versie 14-21).
Blyler, N.R. (1989)
Purpose and professional writers. Technical Writing Teacher, 16, 52-76. Door middel van een klein, exploratief onderzoek wordt gekeken welke doelen professionele schrijvers formuleren bij het schrijven van een document, en hoe die doelen tot stand komen. Tien schrijvers, werkzaam bij verschillende bedrijven, werd gevraagd om hardop te denken bij het schrijven van een kort routine-document. Uit de protocollen bleek dat schrijvers vaak een goed ontwikkeld en veelzijdig beeld van hun doelen hebben, en dat die doelen afhankelijk zijn van de situatie, van de lezer en van de tekstsoort.
Bocchi, J.S. (1991)
Forming constructs of audience; convention, conflict and conversation. Journal of Business and Technical Communication, 5, 151-172.
In een quasi-etnografisch onderzoek wordt nagegaan hoe bepaalde institutionele conventies invloed kunnen hebben op het beeld dat schrijvers vormen van de lezers, en op de tekstuele strategieën die ze gebruiken om hun lezers te bereiken. Twee groepen uit hetzelfde bedrijf nemen deel aan een workshop ‘brieven | |
| |
schrijven’, die 4 maanden duurt. Data worden verkregen via observaties, interviews, enquêtes, en analyse van een deel van de brieven. Institutionele conventies en discussies daarover blijken een grote rol te spelen bij de publieksanalyse.
Carroll, J.M. (1990)
The Nurnberg funnel: Designing minimalist instruction for practical computer skill. Cambridge, MA: MIT Press.
Naar aanleiding van observaties van het leerproces van beginnende computergebruikers (tekstverwerking) ontwerpt Carroll verschillende typen leshandleidingen: guided exploration cards en minimal manuals. Daarnaast ontwerpt hij een methodiek voor computergesteunde training: training wheels en verschillende soorten online help. In het boek worden de keuzes tijdens het ontwerpproces uitvoerig beargumenteerd en wordt verslag gedaan van onderzoek naar de effectiviteit van de ontwikkelde handleidingen.
Clark, G. & Doheny-Farina, S. (1990)
Public discourse and personal expression. A case-study in theory-building. Written Communication,7, 456-481.
Een studente Engels werkt gedurende een half jaar als schrijfster bij een bedrijf en volgt tegelijkertijd een universitaire cursus waarvoor zij een paper moet schrijven. De auteurs analyseren deze case aan de hand van twee uiteenlopende opvattingen over het schrijven: het schrijven in de instelling is een collectieve activiteit, het schrijven op de universiteit een individuele.
Couture, B. (1992)
Categorizing professional discourse; engineering, administrative and technical/ professional writing. Journal of Business and Technical Communication, 6,5-37.
De manier waarop teksten in organisaties geïnterpreteerd worden hangt onder andere af van de normen die binnen een beroepsveld gehanteerd worden. Daarom is het nuttig onderscheid te maken tussen verschillende soorten documenten. Couture onderscheidt op basis van haar eigen en ander onderzoek engineering, administrative en technical/professional writing. De verschillen tussen deze categorieën worden beschreven, mede aan de hand van de resultaten van de Writers’ Survey, een enquête onder 431 werknemers, verspreid over 30 bedrijven. Daaruit blijkt ook dat werknemers in verschillende categorieën uiteenlopende normen hebben voor teksten.
Couture, B. & Rymer, J. (1989)
Interactive writing on the job: Definitions and implications of ‘collaboration’. In M. Kogen (Ed.), Writing in the business professions (pp.73-93). Urbana, IL: National Council of Teachers of English, The Association for Business Communication. Uit de Writers' Survey, een enquête onder ruim 400 schrijvers, blijkt dat collaborative writing meestal de vorm aanneemt van interactie van de schrijver met niet-schrijvers voor of na het schrijven van een concept-tekst. De interactie is vaak het directe gevolg van het schrijven in opdracht of onder supervisie van anderen. Veel minder frequent is samenwerking in planningsgroepen, waarin één lid schrijft, of in groepen waarin meer schrijvers samenwerken aan een document.
Couture, B. & Rymer, J.(1991)
Discourse interaction between writer and supervisor: A primary collaboration in workplace writing. In M.M. Lay & W.M. Karis (Eds.), Collaborative writing in industry: Investigations in theory and practice (pp. 87-108). Amityville, NY: Baywood.
In drie case studies, gesitueerd in een dienst ‘bouwzaken’ van een ziekenhuisorganisatie, onderzochten de auteurs via logboeken en interviews de interactie tussen schrijvers en hun superieuren. De interactie vindt voornamelijk plaats aan de hand van concept-teksten. Gezamenlijke planning vooraf zou veel commentaar, correcties en (onderdrukte) ergernis daarover kunnen voorkomen.
| |
| |
Couture, B. & Rymer, J.(1993)
Situational exigence: Composing processes on the job by writer's role and task value. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives. (pp. 4-20). Carbondale: Southern Illinois University Press.
Uit de Writers’ Survey, een enquête onder ruim 400 schrijvers, blijkt dat beroepsschrijvers (die schrijven als hun beroep beschouwen) uitgebreider plannen en meer reviseren dan schrijvende professionals (die zichzelf niet primair als schrijver zien). Verder blijkt dat routinetaken leiden tot minder planning en revisie dan niet-routinematige taken.
Craig, J.S. (1992)
Using a structured design analysis to simplify complex in-house computer manuals. IEEE Transactions on Professional Communication, 35, 7-12.
Aan de hand van een voorbeeldcasus wordt een methode beschreven om systematisch te komen tot een handzame versie van een omvangrijke computerhandleiding. De procedure omvat analyse, behoeftenmeting en een iteratief ontwerpproces, waarin een minimalistisch uitgangspunt wordt gehanteerd.
Cross, G.A. (1993)
The interrelation of genre, context, and process in the collaborative writing of two corporate documents. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives (pp. 141-152). Carbondale IL: Southern Illinois University Press.
Cross beschrijft de totstandkoming van een begeleidende brief (van de directie bij een jaarverslag) en een rapport (een jaarplan) in een verzekeringsmaatschappij. De kortere brief vergt meer overleg en tijd (55 dagen) door verschillen van mening over het gewenste perspectief (optimistisch of realistisch met het oog op verwachte prijsverhogingen) en het besef dat de organisatie hier met één stem hoort te spreken. De totstandkoming van het langere rapport gaat sneller (15 dagen) doordat gespecialiseerde schrijvers hier elk hun eigen bijdrage leveren en meerstemmigheid niet als groot probleem wordt gezien.
Doheny-Farina, S. (1992)
Rhetoric, innovation, technology. Case studies of technical communication in technology transfers. Cambridge, MA: MIT-Press.
Dit boek bevat vier case studies waarin een professioneel schrijfproces is beschreven: het schrijven van een nieuw ondernemingsplan voor een software-bedrijf dat op instorten staat, het maken van documentatie bij een nieuw ontwikkelde hartpomp en (in twee kleinere cases) het schrijven van documentatie bij hard- en software.
Dorff, D.L. & Duin, A.H. (1989)
Applying a cognitive model to document cycling. Technical Writing Teacher, 16, 234-249
Het schrijfmodel van Flower en Hayes wordt toegepast op een collaborative writing-proces in een computerbedrijf, waar 6 leden van een Manuscript-team in 13 weken samen een manual schrijven. Uit interviews, individuele schrijfprocesrapporten, logboeken bij het manuscript en manuscriptteksten zelf blijkt onder meer hoe de organisatie, de lezers en de achtergronden van de schrijvers de tekst en de diverse onderdelen van het schrijfproces kunnen beïnvloeden. Daarnaast wordt het gezamenlijke schrijfproces beschreven aan de hand van de onderdelen planning, translating en reviewing uit het model van Flower en Hayes. De groepsprocessen blijken met dit model echter niet goed beschreven te kunnen worden.
Duin, A.H.(1990)
Terms and tools: A theory and researchbased approach to collaborative writing. Bulletin of the Association for Business Communication, 2, 45-51.
Recent onderzoek over collaborative writing wordt toegepast in een lesmethode voor een cursus ‘Writing in your profession’ voor gevorderde studenten. Studenten kunnen tech- | |
| |
nische hulpmiddelen gebruiken, zoals speciale software en netwerkfaciliteiten voor telecommunicatie. In een exploratief onderzoek over 2 jaar wordt vervolgens bekeken of die aanpak invloed heeft op het samenwerkingsproces. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van collaboration logs, vragenlijsten, protocollen van gesprekken en de hoeveelheid files die elke week op het netwerk stonden. Uit de resultaten blijkt dat collaboration meer is dan het uitwisselen van informatie. De samenwerkingscontext moet eerst door de groep vastgesteld worden, net als de bijdrage die elk groepslid kan leveren. De gebruikte aanpak blijkt een goede ondersteuning daarvoor.
Ede, L. & A. Lunsford (1990)
Singular texts / plural authors: Perspectives on collaborative writing. Carbondale, IL: Southern Illinois University Press.
In hoofdstuk 2 van dit grotendeels beschouwende boek wordt verslag uitgebracht van een grootschalige enquête onder de schrijvers van zeven beroepsorganisaties (ongeveer 700 respondenten), een kleinschalige aanvulling (84) en diepte-interviews (7). Bijna 90% van de respondenten schrijft incidenteel of vaker samen met anderen, vooral aan memo's, voorstellen en rapporten. Deze werkwijze wordt doorgaans produktief gevonden: de input is maximaal en het produkt wordt beter. Nadelen: het tijdsbeslag en moeizame discussies over stijlkwesties.
Elling, M.G.M. (1991)
Veiligheidsvoorschriften in de industrie. Een verkenning van problemen en mogelijkheden. Dissertatie, Universiteit Twente, Enschede. (WMW-publikatie nr.8).
Via enquêtes, interviews en tekstanalyses inventariseerde Elling de problemen die bij twee bedrijven ondervonden worden met veiligheidsvoorschriften. In dat kader gaat hij zijdelings ook in op problemen bij het ontwerpen van veiligheidsvoorschriften. Hij betoogt dat veel problemen te herleiden zijn tot het multifunctionele karakter van veiligheidsvoorschriften. In hoofdstuk 8 rapporteert hij over een poging om toekomstige gebruikers als reviewers bij de produktie van veiligheidsvoorschriften te betrekken. Dat leidde onder meer tot een hogere waardering van de voorschriften en tot een grotere aandacht voor de veiligheidsproblematiek.
Fisher, Ph. & D. Sless (1990)
Information design methods and productivity in the insurance industry. Information Design Journal 6,2, 103-129.
Dit artikel brengt verslag uit van de herziening van formulieren van een verzekeringsmaatschappij. Het (her)ontwerpproces omvatte een foutenanalyse van bestaande formulieren, het herhaald testen en herzien van protocollen (formulieren ‘zonder’ vormgeving), het testen en herzien van prototypen (formulieren inclusief vormgeving) en een evaluatie na zes maanden gebruik. Het percentage ingevulde formulieren met fouten daalde van 100% naar 15%, het aantal fouten per formulier van 7,8 naar 0,2. De auteurs geven een uitgebreide verantwoording van hun methode.
Flower, L. (1989)
Rhetorical problem solving: Cognition and professional writing. In M. Kogen (Ed.), Writing in the business professions (pp.3-36). Urbana, IL: National Council of Teachers of English, The Association for Business Communication.
In een essay over onderwijs in business writing bespreekt Flower een case study naar de totstandkoming van een halfjaarlijks rapport van een beleggingsmaatschappij. Met name een meeromvattende probleemdefinitie en een op de lezer gerichte planning komen naar voren als kenmerkend voor de professionele schrijvers die hier aan het werk zijn.
Gunnarson, B. (1989)
Text comprehensibility and the writing process. The case of laws and lawmaking. Written Communication, 6, 86-107.
Gunnarson stelt dat de moeilijkheden die vaak optreden bij het begrip van een wetstekst samenhangen met de condities waaronder een | |
| |
wetstekst tot stand komt. Gunnarson volgde de verschillende stadia bij het schrijven van drie consumentenwetten onder meer om te zien wat voor invloed wettelijke, politieke en linguïstische beperkingen hebben op het schrijven van een wetstekst. De fasen die doorlopen worden bij het schrijven van een wetstekst zijn dezelfde als de fasen die doorlopen worden bij het schrijven van een ‘normale’ tekst. Echter, een wetstekst is niet speciaal gericht op een lezer, maar meer gericht op een niet nader gedefinieerd collectief van mensen, met begripsproblemen als gevolg.
Haas, C. (1990)
Composing in technological contexts. A study of note-making. Written Communication,7, 512-547.
Haas doet verslag van een descriptief onderzoek naar de aantekeningen die tien ervaren schrijvers maken bij het schrijven van teksten. Ze kijkt naar de verschillen tussen schrijvers en naar het verschil in hoeveelheid en soort aantekeningen bij het schrijven met pen en papier en bij het schrijven met een tekstverwerker. Haas concludeert dat het maken van aantekeningen een belangrijke fase is in het schrijven. Met pen en papier werden er aantekeningen gemaakt over inhoud, structuur en voortgang; met de tekstverwerker werden vrijwel alleen inhoudelijk aantekeningen gemaakt.
Hill, C.A., Wallace, D.L. & Haas, C. (1992)
Revising on-line; Computer technologies and the revising process. Computers and Composition, 9, 83-109
Als het gebruik van de computer een ander effect heeft op het reviseren van teksten dan het gebruik van pen en papier, dan zou dat effect ook merkbaar moeten zijn in de manier waarop schrijvers de reviseertaak definiëren. Dat werd onderzocht in een experiment, waaraan 8 ervaren professionele schrijvers en 8 (onervaren) studenten deelnamen. Zij moesten elk twee door de onderzoekers verstrekte brieven reviseren, één met pen en papier, de andere met de computer. Tijdens het revisieproces werden hardopdenkprotocollen gemaakt, die daarna op diverse manieren geanalyseerd werden. De belangrijkste conclusies zijn: (1) Ervaren schrijvers definiëren hun revisietaak op heletekstniveau, terwijl de studentschrijvers zich meer op het zinsniveau en lokale problemen concentreren. (2) De computer heeft geen invloed op deze taakdefinities.
Jansen, C.J.M. & Steehouder, M.F. (1989)
Taalverkeersproblemen tussen overheid en burger. Een onderzoek naar verbeteringsmogelijkheden van voorlichtingsteksten en formulieren. Dissertatie RU Utrecht. ‘s-Gravenhage: SDU.
Negen formulieren werden getest, op basis daarvan herzien en opnieuw getest. In de tests kregen proefpersonen de taak op basis van een situatieschets hardop werkend formulieren in te vullen. Fouten, observaties en protocollen brachten problemen aan het licht die in het herontwerp zo goed mogelijk werden ondervangen. De herziening resulteerde in een toename van het aantal correct ingevulde formulieren van 12% naar 52%.
Jansen, C. & Steehouder, M. (1992)
Forms as a source of communication problems. Journal of Technical Writing and Communication22, 179-194 Zíe Jansen & Steehouder (1989).
Jansen, C., Klatter, S. & Vet, D. de (1991)
Formulierenonderzoek bij de Informatiseringsbank. Communicatief 4, 189-203. Door middel van een analyse en een gebruikersonderzoek (hardopwerkmethode met 40 proefpersonen) werden de problemen met twee bestaande formulieren geïdentificeerd. Er werden twee herontwerpen gemaakt en de resultaten daarvan werden geëvalueerd door een nieuw hardopwerkonderzoek en door een praktijkproef. Er bleek onder meer dat het aantal wegens fouten of onvolledigheid terug te sturen formulieren aanzienlijk is teruggebracht.
| |
| |
Janssen, D.M.L. (1991)
Schrijven aan beleidsnota's. Schrijfprocessen van beleidsambtenaren empirischkwalitatief onderzocht. Dissertatie RU Utrecht. Groningen: Wolters-Noordhoff.
In 12 case studies (waarvan er vijf beschreven worden) zijn beleidsschrijfprocessen gereconstrueerd aan de hand van beschikbaar archiefmateriaal en retrospectieve interviews. Tevens zijn hardopdenkprotocollen verzameld van 11 beleidschrijvers werkend aan een (concept-)beleidstekst. In de analyse wordt met name aandacht besteed aan de opdrachtgeving, de organisatie van het proces, karakteristieken van het schrijven (waaronder gerichtheid op consensus) en schrijfstrategieën.
Keller-Cohen, D., Meader, B.I. & Mann, D.W. (1990)
Redesigning a telephone bill. Information Design Journal 6, 1, 45-66.
In het herontwerp van een telefoonrekening (van 7 pagina's) worden in totaal ongeveer 700 klanten individueel en in focusgroepen ondervraagd over voorkeuren voor verschillende versies of onderdelen ervan. Ontwerpteksten worden getest op begrip en waardering. Herziening van de rekening oogst waardering maar het tekstbegrip wordt er niet (en op sommige punten zelfs negatief) door beïnvloed. De auteurs wijten dat aan de vertrouwdheid met de oude en onbekendheid met de nieuwe versie.
Kleimann, S. (1993)
The reciprocal relationship of workplace culture and review. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives (pp. 56-70). Carbondale: Southern Illinois University Press.
Een vergelijkende case study (interviews, documentanalyse) naar de totstandkoming van rapporten in twee verschillende afdelingen van de Amerikaanse ‘Rekenkamer’. De afdelingen verschillen in cultuur: coöperatief versus hiërarchisch. In de coöperatieve cultuur wordt meer belang gehecht aan reviewing, worden reviewers vaker tegelijkertijd ingeschakeld en vindt vaker mondeling overleg over concepten plaats. In de hiërarchische cultuur wordt wel meer commentaar in de kantlijn genoteerd; dat commentaar heeft vaker de vorm van concrete wijzigingsvoorstellen.
Lentz, L. & Vet, D. de (1992)
Tekstschrijver als beroep. Groeiende beroepsgroep van tekstschrijvers voorziet in behoefte van bedrijven en instellingen. Communicatief 5(1), 3-11.
Een enquête onder 344 free lance tekstschrijvers en 20 case studies (observatie en interviews) leveren een aantal gegevens op over persoonskenmerken, taken en werkwijzen. Het blijkt dat naast de tijdsdruk de briefing en de feedback van de opdrachtgever op de conceptteksten de belangrijkste struikelblokken in het proces vormen.
Lindeborg, R.A. (1990)
Faster manuscript publishing: A case study. IEEE Transactions on Professional Communication, 33, 7-11.
In een R&D-instituut werden in 1982 de totstandkomingsprocessen van 72 wetenschappelijke publikaties onderzocht en geëvalueerd. Daarbij werden 10 stappen in het review-, editing- en publikatiestadium geïdentificeerd die onnodig veel tijd kostten. Na een wijziging in de werkwijze werden in 1987 de totstandkomingsprocessen van nog eens 81 publikaties onderzocht. Het bleek dat de interne processen aanzienlijk waren versneld, maar dat de externe processen (door andere oorzaken) méér tijd waren gaan kosten.
Locker, K.O. (1992)
What makes a collaborative writing team successful? A case study of lawyers and social workers in a state agency. In J. Forman (Ed.), New visions of collaborative writing (pp. 37-62). New Hampshire: Heinemann
Welke factoren zijn bepalend voor het succes van een schrijfteam? Bij de Ohio Legal Rights Service produceren twee teams na elkaar een juridisch stuk; het ene team faalt, het andere maakt daarna een zeer goed produkt. Locker | |
| |
vergelijkt de werkwijze van de teams door betrokkenen te interviewen en diverse tekstversies en een video te analyseren. De groepen verschilden op het gebied van machtsverdeling, omgaan met emoties, betrokkenheid van groepsleden, begrip van de retorische situatie, samenwerking bij revisie, en de houding ten opzichte van commentaar en revisie.
Mirel, B. (1992)
Analyzing audiences for software manuals: A survey of instructional needs for ‘real world tasks’. Technical Communication Quarterly, 1, 13-38.
Om erachter te komen waarvoor en op welke manier database-programma's worden gebruikt worden 25 professionele dB ASE-gebruikers telefonisch geïnterviewd. Gebruikers definiëren hun taken niet in termen van programma-functies maar in termen van hun ‘real world’ taken en verantwoordelijkheden. Die vereisen een inventief integreren en combineren van programma-functies. In de taakanalyses ten behoeve van handleidingen wordt te veel van computertaken en te weinig van ‘real world’ taken uitgegaan. De auteur presenteert een typologie van ‘real world’ dBASE-taken.
Mirei, B. (1993)
Beyond the monkey house: Audience analysis in computerized workplaces. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives (pp. 21-40). Carbondale: Southern Illinois University Press.
Zie Mirel (1992)
Mulder, J. (1991)
De personeelsgids: wegwijzer in arbeidsvoorwaarden. Communicatief4/1, p. 1-13 Beschrijving van de wijze waarop de personeelsgids van de Universiteit Twente is herzien met gebruikmaking van onder meer vooronderzoek en pretest. Er wordt tevens aandacht besteed aan de afstemming tussen interne tekstschrijvers en een extern adviesbureau.
Pander Maat, H. & Steehouder, M.F. (Eds.) (1992)
Studies in functional text quality. Amsterdam: Editions Rodopi. Utrecht Studies in Language and Communication. Vol. 1.
In deze bundel wordt Nederlands, Duits en Amerikaans onderzoek naar tekstkwaliteit beschreven. Relevant voor het tekstontwerpproces zijn de artikelen over het identificeren van tekstfuncties (Elling), het schrijfproces van beleidsambtenaren (Janssen & Schilperoord), tekstevaluatie (Lentz & Pander Maat), revisie van formulieren (Steehouder & Jansen) en de invloed van de computer op schrijfprofielen van schrijvers (Van Waes).
Paré, A. (1993)
Discourse regulations and the production of knowledge. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives. (pp. 11-123). Carbondale: Southern Illinois University Press.
De auteur laat aan de hand van hardopdenk- protocollen zien hoe de guidelines voor een rapport (van maatschappelijk werkers aan de kinderrechter) het schrijfproces bepalen, zowel in positieve zin (wat hoort er in het rapport thuis) als in negatieve zin (welke evidentie moet worden weggelaten).
Pomerenke, P.J. (1992)
Writers at work; seventeen writers at a major insurance company. Journal of Business and Technical Communication, 6, 172-186.
Pomerenke's onderzoek heeft het doel de schrijfprocessen op 4 afdelingen van een grote verzekeringsmaatschappij in kaart te brengen. Daarvoor worden 17 succesvolle schrijvers, verspreid over die afdelingen, geïnterviewd volgens een vaste lijst met open vragen. De beschrijving van de resultaten bevat uitleg over hun werkervaringen; waarom ze niet vaak samenwerken, waarom ze geen vaste richtlijnen voor bepaalde documenten willen en hoe het proces van goedkeuring van het document verloopt.
| |
| |
Richardson, M. & Ligett, S. (1993)
Power relations, technical writing theory and workplace writing. Journal of Business and Technical Communication, 7, 112-137.
Twee cases wijzen uit dat machtsrelaties binnen de organisatie veel invloed hebben op het schrijven. De eerste is een beschrijving van de manier waarop brieven in de Middeleeuwen ongelijke machtsverhoudingen moesten weerspiegelen. De tweede case study is een observatie-onderzoek in een grote kerncentrale, waaruit blijkt dat de organisatie strikte richtlijnen biedt voor de inhoud en de stijl van de tekst. De schrijver en het publiek blijven buiten beschouwing.
Rogers, P.S. (1989)
Choice-based writing in managerial contexts; the case of the dealer contact report. Journal of Business Communication, 3, 197-216.
Kiezen uit gelijkwaardige alternatieven bij het schrijven van teksten, afhankelijk van de communicatieve context (choice-based writing) kan soms beter werken dan het schrijven aan de hand van strikte regels (rule-based writing). Rogers onderzoekt daarom de keuzes die managers in de auto-industrie maken bij het schrijven van Dealer Contact Reports, en ze vergelijkt hun keuzes met het officiële model voor zo'n rapport. Er werden random 45 rapporten gekozen die systematisch geanalyseerd werden door 5 beoordelaars. Uit de analyse blijkt dat de schrijvers bewust afwijken van de modeltekst van het bedrijf; ze gebruiken narratieven in plaats van de vaste rapportstructuur. Contextfactoren zijn daarvoor verantwoordelijk, en de modeltekst gaat daaraan voorbij.
Rogers, P.S. & Horton, M.S. (1992)
Exploring the value of face-to-face collaborative writing. In J. Forman (Ed.), New visions of collaborative writing (pp. 120-146). New Hampshire: Heinemann.
De voordelen van face to face samenwerking onder schrijvers worden onderzocht aan de hand van een case. Vier ervaren schrijvers die al eerder samenwerkten moeten zich voordoen als leden van de personeelsdirectie van Nelson's Hardware. Hun wervingsbeleid moet worden verdedigd in een gezamenlijk geschreven memorandum aan de werknemers. Alle gesproken en geschreven teksten werden vervolgens geanalyseerd. Daaruit blijken vier voordelen van face to face samenwerking: (1) de groep gaat door het contact de retorische situatie goed begrijpen; (2) taalkeuzes worden expliciet en grondig afgewogen; (3) ethische vraagstukken komen aan de orde; en (4) reeds gemaakte beslissingen worden vaak opnieuw overwogen.
Roy, S. & Roy, E. (1992)
Direct mail letters; a computerized linkage between style and success. Journal of Business and Technical Communication, 6, 224-234.
Met een stijl-checker, RightWriter 4.0, worden 14 vergelijkbare direct-mailbrieven geanalyseerd die variëren in de mate van succes. De analyse is bedoeld om een correlatie te vinden tussen stijlkenmerken in de brief en het succes dat de brief heeft in termen van verkoopcijfers. Voor de geanalyseerde brieven geldt dat de effectiviteit van de tekst onder andere samenhangt met een beperkt gebruik van negatieve en afzwakkende woorden. Er blijkt geen correlatie met bijvoorbeeld de lengte van de brieven of de zinslengte. De auteurs bevelen deze procedure aan in andere schrijfprocessen: eerst de stijlkenmerken die succes hadden identificeren, om ze daarna goed te kunnen gebruiken.
Rude, C., & Smith, E. (1992)
Use of computers in technical editing. Technical Communication, 39, 334-342. Computers lijken in potentie geschikt voor allerlei editing-taken. Een survey onder 94 editors wijst echter uit dat de computer weliswaar geregeld gebruikt wordt, maar dat veel van het editen nog op papier gebeurt. Overigens hebben editors die gebruik maken van de computer vaker de verantwoordelijkheid over visuele aspecten van de tekst en hebben ze vaker coördinerende taken dan editors die alleen op papier werken.
| |
| |
Schumacher, G.M., Scott, B.T., Klare, C.R., Cronin, F.C., Lambert, D.A. (1989)
Cognitive processes in journalistic genres. Extending writing models. Written Communication, 6, 390-407.
Schumacher e.a. onderzochten welk type processen, strategieën en heuristieken gebruikt worden door 24 gevorderde studenten in de journalistiek bij het schrijven van een nieuwsbericht en een redactioneel stuk. Het bleek onder andere dat schrijvers van nieuwsberichten vaker pauzeerden en meer met een vaste structuur werkten dan schrijvers van redactionele stukken. Het model van Flower en Hayes blijkt beter toepasbaar te zijn op het schrijven van een redactioneel stuk dan op het schrijven van meer geconventionaliseerde teksten als nieuwsberichten.
Shirk, H.N. (1991)
Collaborative editing: A combination of peer and hierarchical editing techniques. In M.M. Lay & W.M. Karis (Eds.), Collaborative writing in industry: Investigations in theory and practice (pp. 242-261). Amity ville, NY: Bay wood.
Via enquêtes onder 100 studenten technisch schrijven en 100 technisch schrijvers in de industrie werden de voor- en nadelen van reviewing door gelijken en door superieuren in kaart gebracht. Commentaar van ‘peers’ wordt minder bedreigend maar vaak ook minder behartenswaardig gevonden dan commentaar van superieuren. Het laatste gaat nogal eens met een gebrek aan interpersoonlijke communicatie gepaard. De auteur bepleit een combinatie van beide vormen.
Sides, C.A. (1991)
Collaboration in a hardware technical writing group: A real world laboratory. Bulletin of the Association for Business Communication, 2, 11-15
De auteur leidt een trainingsprogramma voor Digital Equipment van 20 weken, waarin de deelnemers uiteindelijk gezamenlijk een hardware manual moeten produceren. De 7 groepsleden blijken echter zeer verschillende persoonlijkheden, waardoor het samen werkproces danig verstoord wordt. De auteur besluit daarop de Myers-Briggs Type Indicator, een persoonlijkheidstest, af te nemen om zo de sterke en zwakke kanten van de groepsleden te identificeren. Op basis van de uitslagen worden de taken in de groep opnieuw verdeeld, waardoor de groep uiteindelijk toch in staat is tot een succesvolle samenwerking, die resulteert in een gezamenlijk geschreven manual.
Skelton, T.M. (1992)
Testing the usability of usability testing. Technical Communication, 39, 343-359.
Dit artikel doet verslag van een exploratief onderzoek naar omgevingsfactoren die een negatieve invloed hebben op het testen van de bruikbaarheid van software-documentatie tijdens de produktontwikkeling. Hiervoor werden interviews afgenomen in vier ‘high-tech’ bedrijven. Uit de interviews blijkt dat het testen van de bruikbaarheid nog geen dagelijkse gang van zaken is. Verder is het beschikbare budget en personeel beperkt en zijn er nog geen standaarden waaruit opgemaakt kan worden of een document goed of slecht scoort in een test. Tenslotte lijkt onderwijs in testen noodzakelijk.
Smart, G. (1993)
Genre as community invention: A central bank's response to its executives’ expectations as readers. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives (pp. 124-140). Carbondale IL: Southern Illinois University Press.
Smart onderzocht verschillende genres, in gebruik bij de Canadese centrale bank, door observatie van het werk van 49 schrijvers die hij als in house writing trainer begeleidde. De genres zijn de resultante van: 1. de taken en bevoegdheden van de directie; 2. het financieel-economische denkraam dat men hanteert;3. de stilzwijgende overeenstemming over de delegatie van verantwoordelijkheden van directie naar research-staf (i.c. de schrijvers) en4. de resonantie van eerdere teksten. De genres | |
| |
geven in hoge mate sturing aan het schrijfproces en bepalen de karakteristieken waaraan een schrijfprodukt moet voldoen.
Spilka, R. (1990)
Orality and literacy in the workplace: Process and text-based strategies for multiple audience adaptation. Journal of Business and Technical Communication, 4, 44-67.
Spilka onderzoekt hoe mondelinge en schriftelijke interactie tussen schrijvers en hun vaak pluriforme lezersgroep kan bijdragen aan het schrijfproces. Zeven technici bij een elektriciteitsbedrijf werden gedurende een half jaar geobserveerd bij het schrijven van diverse documenten voor een pluriform publiek. Uit interviews, enquêtes, observaties en analyses van notities en schrijfprodukten blijkt dat de interactie tussen schrijvers en lezers van cruciaal belang is bij het vaststellen van de retorische situatie en het afstemmen van de tekst op de lezer; door interactie tot stand gekomen documenten waren het meest succesvol. Mondelinge interactie had meer effect dan schriftelijke.
Spilka, R. (1993)
Moving between oral and written discourse to fulfill rhetorical and social goals. In R. Spilka (Ed.), Writing in the workplace. New research perspectives (pp. 71-83). Carbondale: Southern Illinois Uniuversity Press.
In een case study (interviews, observaties, documentanalyse) wordt de totstandkoming van 6 rapporten in een Department of Environmental Protection (DEP) gevolgd. De afwisseling van mondelinge en schriftelijke interactie (binnen en buiten DEP) in het voorbereidingsproces droeg bij aan: de voortgang van het proces; de ontwikkeling van ideeën, de planning en probleem-oplossing; de dialoog met het beoogde lezerspubliek en de machtsuitoefening.
Trimbur, J. & Braun, L.A. (1992)
Laboratory life and the determination of authorship. In J. Forman (Ed.), New visions of collaborative writing (pp. 19-36). New Hampshire: Heinemann.
Trimburen Braun onderzoeken de factoren die bepalend zijn voor de vraag wie auteur wordt van wetenschappelijke publikaties die tot stand komen door samenwerking tussen vele personen. Vaak is auteurschap het resultaat van onderhandelingsprocessen. Dat blijkt uit analyse van een viertal wetenschappelijke papers, afkomstig uit een top-laboratorium voor moleculaire biologie, en van een aantal onderhandelingsprocessen op hetzelfde instituut, waarin gediscussieerd werd over de verdeling van ‘credit’ door auteurschappen toe te kennen. De data zijn afkomstig uit werk van Angier (1988).
Vet, D. de & Lentz, L. (1993)
Tekstschrijvers in bedrijf. Communicatief 6(8), 10-16.
Middels een enquête onder 202 bedrijven is informatie verzameld over persoonskenmerken, taken en werkwijze van professionele tekstschrijvers in dienst van deze bedrijven. Schrijvers blijken vooral problemen te ondervinden door tijdsdruk en te lage budgetten. In ongeveer 70% van de bedrijven worden min of meer vaste procedures voor het schrijven gehanteerd. In bijna 40% van de gevallen wordt soms, meestal of altijd pretest- en evaluatie-onderzoek uitgevoerd.
Waes, L.L.M. van (1991)
De computer en het schrijfproces. De invloed van de tekstverwerker op het pauze- en revisiegedrag van schrijvers. Dissertatie Universiteit Twente, Enschede. (WMW-publikaties nr. 6.)
Professionele schrijvers en studenten schreven brieven en rapporten op papier en met behulp van de tekstverwerker. Aan de hand van een analyse van de pauzes in het schrijfproces en van de revisies die gemaakt werden, werden vijf schrijfprofielen onderscheiden. Gebruik van de tekstverwerker leidde tot een meer lokaal plannings- en revisiegedrag dan bij het gebruik van pen en papier.
| |
| |
Watts, D.R. (1990)
Creating an essential manual: An experiment in prototyping and task analysis. IEEE Transactions on Professional Communication, 33, 32-37.
Beschrijving van het ontwerpproces van een computerhandleiding voor studenten. Voor dat proces is de rapid-prototypingbenadering gekozen waarbij in 5 maanden 5 versies werden geschreven en getest. Tevens is gebruik gemaakt van een taakanalysemethode om te bepalen welke taken in de handleiding aan de orde moesten komen.
Weber, J.R. (1991)
The construction of multi-authored texts in laboratory setting. In M.M. Lay & W.M. Karis (Eds.), Collaborative writing in industry: Investigations in theory and practice (pp. 49-63). Amityville, NY: Baywood.
Zes schrijvers in een research-laboratorium werden gedurende zes maanden regelmatig geïnterviewd. Onderzoeksrapporten werden in een aantal formele rondes van commentaar voorzien door externe opdrachtgevers, medeauteurs, collega's, editors en managers. Weber identificeert vijf elementen die het schrijfproces en het produkt sterk beïnvloeden: de opdrachtgever, de uitgebreide review-cyclus, de rol van de leidende auteur (die schrijft), dan wel de coördinerende auteur (die niet schrijft), de fysieke afstand tussen de auteurs en de normen en gewoontes in de auteursgroep.
Winsor, D.A. (1989)
An engineer's writing and the corporate construction of knowledge. Written Communication, 6, 270-285.
Een ingenieur wordt gevolgd bij het schrijven van twee teksten: een voortgangsrapport (waarvan het schrijven routine is voor de ingenieur) en een paper voor een bijeenkomst van technici (een soort tekst dat de ingenieur maar zelden schrijft). Het schrijven van het paper is een groepsaangelegenheid waarbij bestaande kennis opnieuw op een rijtje wordt gezet. Het schrijven van het voortgangsrapport is een meer individuele aangelegenheid, waarbij de vast te leggen kennis nog niet algemeen geaccepteerd is en meer afhankelijk van persoonlijke interpretaties. Winsor concludeert dat het schrijfproces wordt beïnvloed door de mate waarin kennis ingeburgerd is in het bedrijf.
Winsor, D.A. (1993)
Owning corporate texts. Journal of Business and Technical Communication, 7, 179-195.
In een exploratief onderzoek komt de vraag naar het eigendom van teksten in een organisatie aan de orde. Op de PR-afdeling van een groot bedrijf dat vrachtwagenonderdelen fabriceert moeten de PR-functionarissen en de technici vaak samenwerken bij het schrijven van persberichten. De auteur bracht daar 3 maanden als participerend waarnemer door. In die periode werden onder andere vergaderingen bijgewoond, interviews afgenomen en teksten verzameld. Het blijkt dat zowel de technici als de PR-medewerkers bepaalde tekstelementen representatief vinden voor zichzelf. Om die reden proberen ze allemaal de inhoud en de stijl te bepalen, ondanks het feit dat ze namens de organisatie schrijven.
|
|