Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 12
(1990)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
Relevantie in argumentatieve teksten
| |||||||||||||||||||||
1 Het relevantieprobleemVoor beoefenaren van de Discourse Analysis is het relevantieprobleem net zoiets als het probleem van de vervreemding voor marxisten. Hun gezamenlijke inspanningen zijn er helemaal op gericht om met dat probleem in het reine te komen; het is te algemeen en te fundamenteel om in één keer definitief af te handelen. Wij zullen dat dan ook niet proberen, maar ons beperken tot een verheldering van het relevantieprobleem bij het analyseren van mondelinge en schriftelijke betogen: teksten of onderdelen van teksten waarin geprobeerd wordt door middel van argumentatie een verschil van mening op te lossenGa naar eindnoot1 Eerst laten wij een paar auteurs aan het woord die zich met het relevantieprobleem hebben beziggehouden. De Amerikaanse linguïste Tracy citeert in haar artikel ‘On getting the point’ (1982) het volgende dialoogje: A: I don't know what to major in. Blijkens empirisch onderzoek beschouwen taalgebruikers die dit dialoogje interpreteren de opmerking over het spelen van ‘raquetball’ doorgaans als irrelevant. Tracy is geïnteresseerd in dit soort empirische observaties met betrekking tot relevantie. In hun boek Logical Self-defense (1983) besteden de Canadese argumentatietheoretici Johnson en Blair aandacht aan relevantie. Zij behandelen een reactie van een dame op het Rapport van de Bertrand Commission uit 1981, waarin de oliemaatschappijen ervan beschuldigd worden op onwettige wijze te hebben samengespannen om de benzineprijzen te fixeren. De dame schreef het volgende: | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
Bertrand and the commissioners must be out to lunch. In no possible way could he have one lousy shred of evidence to support their allegations. I can say this because my husband has been working for the oil company for 30 years and the company has always been good to him. To say that the industry my husband works for has been ripping off the public for years really irks me (1983: 177). Volgens Johnson en Blair komt de positiekeuze van de dame voort uit haar ‘egocentric investment’: haar man is een werknemer van een oliemaatschappij, hij heeft zich altijd loyaal opgesteld tegenover deze maatschappij en zij stelt zich loyaal op tegenover hem. Omdat het er voor de kwestie van het fixeren van de benzineprijzen helemaal niet toe doet of zijn werkgever altijd goed voor haar man is geweest, gebruikt de dame volgens Johnson en Blair irrelevante argumentatie. Johnson en Blair zijn er op uit dit soort oordelen te vellen met betrekking tot relevantie.
Deze twee voorbeelden, die gemakkelijk kunnen worden aangevuld met voorbeelden van andere auteurs, maken duidelijk dat relevantie vanuit uiteenlopende invalshoeken benaderd wordt en dat er nogal verschillende opvattingen bestaan van relevantie (of irrelevantie). Van een overkoepelend theoretisch perspectief dat de verschillende opvattingen met elkaar verbindt, is geen sprake. Toch moet zo'n perspectief naar onze mening wel ontwikkeld worden, want de onderscheiden opvattingen hebben betrekking op soortgelijke facetten van tekstcoherentie, die verschillende aspecten van het relevantiespectrum vertegenwoordigen. Daarom vinden wij het zinvol de term relevantie als algemene term te blijven gebruiken. Om dit op een verantwoorde manier te kunnen doen, gaan we uit van enkele globale kenmerken van relevantie die in alle gevallen opgaan. Relevantie (of gebrek aan relevantie) heeft betrekking op het verband tussen expliciete of impliciete onderdelen van een gesproken of geschreven tekst, die meer of minder omvattend kunnen zijn. Relevantie (of gebrek aan relevantie) is gebonden aan een bepaald doel: alleen in het licht van dat bepaalde doel is het ene onderdeel van een tekst wel of niet relevant ten opzichte van het andere. Relevantie (of gebrek aan relevantie) heeft niet primair betrekking op de formele relatie tussen onderdelen van de tekst, maar heeft betrekking op de functionele relatie tussen de intenties die op grond van de tekst aan de taalgebruikers mogen worden toegeschrevenGa naar eindnoot2 Kort samengevat: het ene onderdeel van een tekst is relevant voor het andere als er tussen deze onderdelen van de tekst een verband bestaat dat in het licht van een bepaalde doelstelling functioneel is. Het algemene probleem met betrekking tot relevantie is wanneer er, gegeven een bepaalde doelstelling, in een tekst precies van zo'n functioneel verband sprake is. | |||||||||||||||||||||
2 Uiteenlopende benaderingen van relevantieVerschillen in invalshoek en benadering leiden tot verschillende invullingen van het begrip ‘functioneel verband’, waarvan het specifieke karakter door de auteurs die zich met relevantie bezighouden echter meestal niet, althans niet expliciet, onderkend wordt. Globaal gesproken kunnen er in de vakliteratuur twee benaderingen worden onderscheiden. In de eerste plaats zijn er auteurs die een interpreterende invalshoek kiezen en in principe een descriptieve benadering hebben. Met name taalwetenschappelijk en sociologisch of psychologisch georiënteerde onderzoekers, zoals Tracy (1982), maar bijvoor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
beeld ook Dascal (1977), Jackson en Jacobs (1983), Sanders (1980), Sperber en Wilson (1986) en Werth (1981), behoren tot deze groep. Zij plaatsen het relevantieprobleem als vanzelf in de context van het interpreteren van ‘speech events’ en beperken het begrip ‘relevantie’ tot interpretatieve relevantie. Het aangehaalde voorbeeld van Tracy over het spelen van ‘raquetball’, vormt een duidelijke illustratie van interpretatieve irrelevantie. Relevantieproblemen waarmee Tracy en andere auteurs die in interpretatieve relevantie geïnteresseerd zijn zich bezighouden, zijn bijvoorbeeld ‘Hoe bepalen de deelnemers aan een gesprek wat een relevante reactie of relevant gevolg is op wat er eerder gezegd is?’ en ‘Wanneer kan taaluiting A worden geïnterpreteerd als een relevante reactie of een relevant vervolg op taaluiting B (bijvoorbeeld als de inwilliging of afwijzing van een verzoek of als een antwoord op een vraag)?’. In de tweede plaats zijn er auteurs die een evaluerende invalshoek kiezen en in principe een normatieve benadering hebben. Met name logisch georiënteerde onderzoekers, zoals Johnson en Blair (1983), maar bijvoorbeeld ook Govier (1985), Iseminger (1986) en Schlesinger (1986) behoren tot deze groep. Zij plaatsen het relevantieprobleem haast vanzelfsprekend in de context van het beoordelen van argumentatie en beperken het begrip ‘relevantie’ tot evaluatieve relevantie. Het aangehaalde voorbeeld van Johnson en Blair over de vrouw die een irrelevant argument naar voren brengt over het fixeren van de benzineprijzen, vormt een duidelijke illustratie van evaluatieve irrelevantie. Relevantieproblemen waarmee Johnson en Blair en andere auteurs die in evaluatieve relevantie geïnteresseerd zijn zich bezighouden, zijn bijvoorbeeld ‘Moet een persoonlijke aanval, een beroep op gezag, een beroep op medelijden, het dreigen met sancties of het wijzen op de consequenties van een standpunt in een betoog altijd als irrelevant worden afgewezen?’. Kenmerkend voor beide benaderingen is dat het begrip ‘relevantie’ gemonopoliseerd wordt. Men geeft zich er geen rekenschap van dat het relevantieprobleem op die manier ernstig wordt versmald, terwijl de noodzakelijke verbinding tussen interpretatie en evaluatie veronachtzaamd wordt. De twee benaderingen van relevantie groeien steeds verder uit elkaar - and never the twain shall meet. | |||||||||||||||||||||
3 Het analyseren van tekstenNormaal gesproken is taalgebruik niet alleen gericht op begrip maar ook op aanvaarding: iemand die een verzoek doet, wil niet alleen dat begrepen wordt dat hij een verzoek heeft gedaan, maar ook dat het verzoek wordt ingewilligd, iemand die uitlegt hoe iets zit, wil niet alleen dat zijn uitleg begrepen wordt, maar ook dat die uitleg geaccepteerd wordt, enzovoort. Of het nu kortere of langere teksten betreft, de interpretatie ervan anticipeert steeds op een evaluatie en de evaluatie vooronderstelt een interpretatie. Voor de tekstbeschouwing betekent dit dat moet worden aangegeven hoe de descriptieve en de normatieve benadering zodanig met elkaar in verband kunnen worden gebracht dat de uiteenlopende invalshoeken convergeren. Bij ingewikkelde teksten, zoals de meeste betogen, is een adequate behandeling alleen mogelijk als er tussen het interpreteren en het evalueren een gerichte analyse plaatsvindt die de interpretatie en de evaluatie op een zinvolle manier met elkaar verbindt. Een adequate evaluatie kan alleen worden gearanderd als de juiste evaluerende vragen gesteld worden en om dit systematisch te kunnen doen, moet de interpretatie in de regel eerst enige analytische transformaties ondergaan. | |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
Analyseren houdt in dat de tekst die door de luisteraar of lezer geïnterpreteerd wordt door de analysator met een specifieke doelstelling, vanuit een specifieke gezichtshoek, bekeken wordt. Hij beziet de tekstuele werkelijkheid als het ware door een speciale bril, waardoor de aspecten waarin hij in het bijzonder geïnteresseerd is beter zichtbaar worden. Daarbij ‘focust’ hij op bepaalde verschijnselen, zodat sommige dingen scherper in beeld komen en andere vervagen of verdwijnen, ongeveer zoals op een röntgenfoto. Uitgaande van de interpretatie, verkrijgt hij aldus een analytisch overzicht, dat als uitgangspunt kan dienen voor de evaluatie. Afhankelijk van het doel waarmee geanalyseerd wordt, kunnen er verschillende soorten analyses nodig zijn, waarvoor - om de eenmaal begonnen cliché-beeldspraak nog even vol te houden - ook verschillende soorten brillen moeten worden opgezet. Een analyse die ten doel heeft emotionele spanningen bloot te leggen, vergt bijvoorbeeld een psycho-analytische bril, een analyse die ten doel heeft overredingsmiddelen aan te wijzen een retorische bril, enzovoort. Omdat het een psycho-analyticus om andere dingen gaat dan een retoricus, zal zijn analyse op een ander theoretisch model gebaseerd zijn. De Freudiaanse persoonlijkheidsleer zal voor hem een geschikter uitgangspunt vormen dan een persuasiemodel.Ga naar eindnoot3 Er moet natuurlijk wel een geschikt theoretisch model voorhanden zijn dat als analyse- instrument kan dienen. Om in de analyse de punten te kunnen blootleggen die voor de evaluatie van belang zijn, moet er een theoretisch verantwoord en expliciet geformuleerd ideaalmodel beschikbaar zijn met behulp waarvan onderscheid kan worden gemaakt tussen wat in het licht van de betreffende doelstelling wel en niet relevant is. En hiermee zijn we weer terug bij het algemene relevantieprobleem. | |||||||||||||||||||||
4 De pragma-dialectische reconstructie van betogenBij het analyseren van betogen maken we gebruik van het pragma-dialectische ideaalmodel, dat het mogelijk maakt de cruciale zetten te identificeren die in een betogende tekst gedaan worden. In dit model worden betogen opgevat als onderdelen van een kritische discussie die ten doel heeft een verschil van mening tot een oplossing te brengen - dit is het dialectische aspect. Volgens het model verloopt een kritische discussie in vier stadia: in de confrontatiefase wordt vastgesteld dat er een verschil van mening bestaat en wat het inhoudt; in de openingsfase wordt nagegaan in hoeverre er voldoende gemeenschappelijke uitgangspunten zijn voor een discussie om het verschil van mening op te lossen en wat die uitgangspunten inhouden; in de argumentatiefase wordt geprobeerd het verschil van mening door middel van pro- of contra-argumentatie op te lossen; in de afsluitingsfase wordt vastgesteld of het verschil van mening is opgelost en zo ja ten gunste van wie. Het ideaalmodel geeft aan welke soorten taalhandelingen in elk van deze fasen bevorderlijk zijn voor de oplossing van het verschil van mening - dit is het pragmatische aspect (Van Eemeren & Grootendorst 1987). In betogende teksten worden de vier fasen in de praktijk veelal niet expliciet in al hun onderdelen in deze volgorde doorlopen; bovendien worden er ook taalhandelingen uitgevoerd waarvan de functie niet meteen duidelijk is of die niet in het ideaalmodel voorkomen. In al deze gevallen lijkt er op het eerste gezicht sprake te zijn van dialectische irrelevantie, maar dat hoeft bij nadere beschouwing niet per se zo te zijn. De analyse heeft ten doel vast te stellen wat het dialectische relevantiegehalte van de tekst is door na te gaan in hoeverre deze als een kritische discussie kan worden gereconstrueerd. Daarbij worden, waar daartoe aanleiding bestaat, in een cyclisch analyseproces één of meer transformaties | |||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||
uitgevoerd die de relevante elementen scheiden van de echt irrelevante (Van Eemeren 1986). Op die manier wordt geprobeerd om systematisch al datgene en alleen datgene op een geordende manier in een analytisch overzicht bijeen te brengen wat in het licht van de dialectische doelstelling functioneel is. Om dit te kunnen doen, is meer inzicht nodig in het begrip ‘dialectische relevantie’. | |||||||||||||||||||||
5 Differentiatie van het begrip ‘dialectische relevantie’Tussen zinnen die zomaar bij elkaar zijn geplaatst, bestaat geen relevantierelatie. Maar dit geval doet zich in gewone taalgebruikssituaties eigenlijk nauwelijks voor. Verbale communicatie en interactie vindt niet plaats door middel van losse zinnen maar door middel van met elkaar verbonden en meer of minder complexe taalhandelingen, waarmee de spreker of schrijver bepaalde communicatieve en interactionele effecten probeert te bereiken bij de luisteraar of lezer. Bij interpretatieve relevantieproblemen zal de luisteraar of lezer vrijwel automatisch een doelstelling trachten te vinden die de ene taalhandeling in een functioneel verband plaatst ten opzichte van de andere - en in de regel zal hij daar ook al gauw in slagen, zelfs bij zinnen die slechts bij toeval op hetzelfde papiertje zijn beland. In een pragma-dialectische analyse wordt op een vergelijkbare manier naar relevantie- relaties gezocht, maar dan op een gerichte en systematische wijze: in verband met de specifieke inzichten die de analyse moeten opleveren, wordt de interpretatie als het ware geprogrammeerd door het te analyseren tekstfragment in het perspectief te plaatsen van het oplossen van verschillen van mening en vervolgens na te gaan of de uitgevoerde taalhandelingen in dit kader functioneel zijn. Het ideaalmodel van een kritische discussie fungeert hierbij als leidraad. Volgens het ideaalmodel zijn niet alle taalhandelingen in elk stadium van het proces van het oplossen van een meningsverschil functioneel: hun relevantie is gebonden aan een bepaald stadium in het oplossingsproces en het specifieke (sub)doel dat in die fase wordt nagestreefd. Als een taalhandeling niet functioneel lijkt te zijn, kan dat te maken hebben met het specifieke stadium waarin hij wordt uitgevoerd. Dit betekent dat gespecificeerd moet worden in welk domein een taalhandeling precies relevant is. Bovendien moet gespecificeerd worden op welk object de relevantie precies betrekking heeft. De functionaliteit van een taalhandeling hoeft niet over de hele linie discutabel te zijn; de kwestie kan ook beperkt zijn tot een bepaald aspect van de taalhandeling. Tenslotte kan er bij een taalhandeling van allerlei soorten gebrek aan functionaliteit sprake zijn. Dit betekent dat de aard van de relevantie of irrelevantie gespecificeerd moet worden. Het begrip ‘dialectische relevantie’ kan nader gedifferentieerd worden met behulp van de drie dimensies die hier onderscheiden zijn: de domein-dimensie, de object-dimensie en de aard-dimensie.Ga naar eindnoot4 Bij de domein-dimensie staat de vraag centraal in welke context er precies sprake is van relevantie: is de betreffende taaluiting relevant voor het vaststellen van de uitgangspunten van de discussie of is hij misschien relevant voor het vaststellen van het resultaat van de discussie? Afhankelijk van het bereik kunnen op deze dimensie verschillende contexten van relevantie worden onderscheiden, zoals relevantie in de openingsfase of relevantie in de afsluitingsfase. Zo kunnen er bijvoorbeeld analytische constateringen worden gedaan die betrekking hebben op de specifieke relevantie van een bepaalde taalhandeling in de argumentatiefase. Bij de object-dimensie staat de vraag centraal van wat de relevantie precies aan de orde | |||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||
is: is de propositie die in de betreffende taaluiting naar voren wordt gebracht al dan niet relevant of is de relevantie in het geding van de communicatieve strekking? Afhankelijk van datgene waarvan de relevantie aan de orde wordt gesteld, kunnen op deze dimensie verschillende aspecten van relevantie worden onderscheiden, zoals de relevantie van proposities en de relevantie van communicatieve (of illocutionaire) strekkingen. Zo kan men bijvoorbeeld analytische constateringen doen met betrekking tot de relevantie van een bepaalde propositie in de argumentatiefase. Bij de aard-dimensie staat de vraag centraal van wat voor soort relevantie er precies sprake is: gaat het om relevantie of irrelevantie die te maken heeft met (on)duidelijkheid, of om (ir)relevantie die te maken heeft met (on)volledigheid? Op deze dimensie kunnen verschillende typen van relevantie worden onderscheiden, zoals ordeningsrelevantie, duidelijkheidsrelevantie, compleetheidsrelevantie en funderingsrelevantie. Zo kan men bijvoorbeeld analytische constateringen doen met betrekking tot de compleetheidsrelevantie van proposities in de argumentatiefase. Dit onderscheid in typen relevantie is geïnspireerd op de verschillende soorten stelregels die door Grice onderscheiden worden in het kader van de handhaving van het samenwerkingsbeginsel. Bij Grice is er één specifieke stelregel die betrekking heeft op relevantie. Wij zijn echter van mening dat ook de andere stelregels voor de relevantieproblematiek van belang zijn. Het schenden van Grices stelregel van kwantiteit door te veel zeggen, leidt bijvoorbeeld tot een ander type relevantieprobleem dan de relevantieproblemen als gevolg van een schending van Grices stelregel van relatie. Irrelevantie doordat er te veel gezegd wordt, wordt in het gewone taalgebruik dikwijls opgemerkt door middel van kritiek of verwijten aangaande overbodige herhalingen of nodeloze uitweidingen.Ga naar eindnoot5 Het begrip relevantie heeft naar onze mening betrekking op alle vier Griceaanse stelregels (of de equivalenten daarvan in een ander theoretische kader)Ga naar eindnoot6 en relevantieproblemen kunnen zich met betrekking tot alle vier de stelregels voordoen. Enerzijds zijn wij het dus eens met Sperber en Wilson (1981:171) en andere critici van Grice die stellen dat niet alle gevallen van (ir)relevantie onder de stelregel van relatie vallen en dat een meeromvattend relevantiebegrip nodig is, anderzijds zijn wij het niet met hen eens dat de relevantieregel net zo goed geschrapt kan worden of dat de stelregels beter vervangen kunnen worden door één enkel relevantieprincipe. De verschillende combinaties van aspecten, contexten en typen van relevantie kunnen overzichtelijk worden weergegeven in een dialectische relevantiekubus waarin op het eerste coördinaatvlak de object-dimensie, op het tweede de domein-dimensie en op het derde de aard-dimensie wordt gerepresenteerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||
Met behulp van deze specificatie kan er een nadere differentiatie gemaakt worden in relevantieproblemen en kunnen alle gevallen van dialectische relevantie of irrelevantie op een gefundeerde, consistente en heldere manier worden gekarakteriseerd. Zo kan duidelijk worden aangegeven tot welke categorie het relevantieprobleem behoort waarvan in een bepaald geval precies sprake is. De typologie maakt het mogelijk de verschillende soorten relevantieproblemen bij het analyseren van elkaar te onderscheiden en de meest adequate aanpak te kiezen. | |||||||||||||||||||||
6 Een exemplarische pragma-dialectische reconstructieOm te laten zien wat voor problemen zich bij het analyseren van teksten of tekstfragmenten als (onderdelen van) kritische discussies kunnen voordoen en hoe die problemen op een pragma-dialectische wijze kunnen worden aangepakt, is het misschien verhelderend om een willekeurige tekstje tot uitgangspunt te nemen. Stel dat iemand tegen iemand anders zegt: Moet dat ding nog verder? Of wil je hem hier laten staan? Op het eerste gezicht lijkt dit een onproblematisch geval: er worden twee vragen gesteld naar de bedoelingen van de aangesprokene en de tweede vraag biedt een alternatief voor de mogelijkheid die in de eerste vraag wordt gesuggereerd. De zaak wordt echter wat minder duidelijk als er informatie wordt verschaft over de context waarin deze vragen gesteld zijn. Het gesprek vindt namelijk plaats tussen een verhuizer en zijn hulpje, die een piano aan het versjouwen zijn. De verhuizer, die in het voorbeeld geciteerd wordt, weet dat de piano naar de tweede verdieping moet. Ze hebben de eerste verdieping bereikt en het hulpje heeft net gezegd: Die piano krijgen we nooit op de tweede verdieping. God mag weten waarom dat mens dat wil. Even een shagje draaien. Het is nu duidelijk dat de aanvankelijke interpretatie niet kan worden gehandhaafd. Waar slaan de vragen van de verhuizer dan wel op? De relevantie van deze vragen is onduidelijk en daar zal in de analyse aandacht aan moeten worden geschonken. Om het gerezen relevantieprobleem op te lossen, maken we gebruik van het pragmadialectisch ideaalmodel, met de verdeling van taalhandelingen over de verschillende discussiefasen. Gezien het feit dat de verhuizer weet dat de piano naar de tweede verdieping moet en ze pas op de eerste verdieping zijn, kan de vraag ‘Moet dat ding nog verder?’ niet als een echte vraag worden opgevat en kan de vraag ‘Of wil je hem hier laten staan?’ niet naar een echt alternatief verwijzen. Na de constatering van de collega dat het een onmogelijk karwei is en zijn kennelijke behoefte om even te pauzeren, is er reden om aan te nemen dat de verhuizer met zijn vraag ‘Moet dat ding nog verder?’ een confrontatie aangaat met zijn collega, die de indruk wekt er de brui aan te willen geven. Daarom lijkt het gerechtvaardigd na te gaan of zijn vraag ook als een standpunt kan worden gereconstrueerd, zodat hij geanalyseerd kan worden als een onderdeel van de confrontatiefase van een kritische discussie. In dat geval kan het zinvol zijn om na te gaan of zijn tweede vraag, ‘Of wil je hem hier laten staan?’, geen deel uitmaakt van de argumentatiefase van zo'n discussie, omdat confrontaties in gewone gesprekken in de regel tot een argumentatieve ‘repair’ leiden.Ga naar eindnoot7 | |||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||
Nadat het ideaalmodel van een kritische discussie aldus een heuristische functie heeft vervuld bij het analyseren van de fasering, kunnen er voorlopige karakteriseringen worden gegeven van de typen relevantie die hier aan de orde zijn. Omdat het antwoord erop allang duidelijk is, zou de eerste vraag volgens deze analyse retorisch zijn en, in de confrontatiefase, indirect als een standpunt fungeren: Die piano moet (volgens mij) nog verder Om dezelfde reden is de tweede vraag retorisch; hij fungeert, in de argumentatiefase, indirect als argument: ‘Je kunt hem (immers) hier niet laten staan’ Dit betekent dat de schijnbare irrelevanties in deze gevallen tot de volgende categorieën behoren: irrelevantie als gevolg van gebrek aan duidelijkheid met betrekking tot de communicatieve strekking in de confrontatiefase respectievelijk de argumentatiefase. Deze karakteriseringen zijn echter alleen gerechtvaardigd als het verantwoord is dit tekstfragment in beide gevallen door middel van de substitutie-transformatie pragmadialectisch te reconstrueren, zodat de onduidelijkheid wordt opgeheven en de schijnbaar irrelevante vragen vervangen kunnen worden door een standpunt respectievelijk een argument. Louter het feit dat het model aangeeft dat iets wel eens zo zou kunnen zijn, bewijst natuurlijk nog niet dat het ook echt zo is, anders zou alles wel als relevant kunnen worden gereconstrueerd. In de analyse moet verantwoord worden dat de twee vragen inderdaad als standpunt respectievelijk argument mogen worden gereconstrueerd. Laten we kortheidshalve alleen aan de hand van de tweede vraag demonstreren hoe dat zou kunnen. Bij de reconstructie van de vraag ‘Of wil je hem hier laten staan?’ als argument speelt bijvoorbeeld het inzicht een rol dat taalgebruikers op grond van het algemene Communicatiebeginsel geen zinloze, overbodige, onoprechte, onbegrijpelijke of niet- passende taalhandelingen mogen worden toegeschreven als daar geen goede reden voor is. Als zijn taalhandeling letterlijk wordt genomen, zou de verhuizer die de vraag stelt ‘Of wil je hem hier laten staan?’ een overbodige vraag stellen (hij weet immers dat allang vaststaat dat de piano niet op de eerste verdieping kan blijven staan), terwijl er toch geen reden bestaat om aan te nemen dat hij zich helemaal niet aan het Communicatiebeginsel wenst te houden. Hij zou dan de voorbereidende voorwaarde schenden voor het stellen van een vraag dat de vragensteller het antwoord nog niet weet. Daarom moet worden nagegaan of hij in dit geval geen andere bedoeling kan hebben. De overtreding van de overbodigheidsspelregel die optreedt als de verhuizer naar de bekende weg vraagt, is opgeheven als zijn vraag als een bewering wordt opgevat. Hij heeft dan een retorische vraag gesteld waarin hij in feite een bewering heeft gedaan waarmee hij toch het algemene Communicatiebeginsel in acht neemt. De bewering is immers niet overbodig, omdat de collega er kennelijk niet van doordrongen is dat de piano verder moet. Aangezien het Communicatiebeginsel echter ook inhoudt dat er tussen taalhandelingen die op elkaar volgen een passend verband moet bestaan, is het nodig na te gaan in hoeverre er in deze reconstructie zo'n verband gelegd wordt. Ook hierbij kan gebruik worden gemaakt van de correctheidsvoorwaarden voor de uitvoering van taalhandelingen. De verhuizer die de vraag stelt, heeft eerder een standpunt geuit waarvan hij mag aannemen dat het door de toegesprokene betwijfeld wordt. Dit betekent dat een voorwaarde voor het aanvaarden van dit standpunt niet vervuld is. De verhuizer probeert nu door middel van | |||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||
zijn vraag ‘Of wil je hem hier laten staan?’ (op ironische wijze) duidelijk te maken dat zijn standpunt dat de piano verder moet, wel degelijk aanvaardbaar is. Dit houdt in dat de tweede vraag niet zomaar als een bewering moet worden gereconstrueerd, maar tevens als een argument voor het standpunt dat de piano verder moet. Bij het standpunt dat iets verplaatst moet worden, geldt als voorbereidende correctheidsvoorwaarde dat er een goede reden moet zijn om het te verplaatsen. Door middel van zijn als argument te analyseren bewering in de vorm van een retorische vraag, geeft de verhuizer aan dat aan deze voorwaarde voldaan is en probeert hij aldus een eind te maken aan mogelijke twijfel hieromtrent. Op deze manier wordt de tweede vraag dus geanalyseerd als een argumentatieve ‘repair’, die ten doel heeft het verschil van mening over het verder sjouwen van de piano op te lossen of te voorkomen dat het echt een kwestie wordt. Op vergelijkbare wijze kan worden verantwoord dat de eerste vraag van de verhuizer, ‘Moet dat ding nog verder?’, als een bewering moet worden gereconstrueerd die als standpunt fungeert. In beide gevallen komt de reconstructie neer op het uitvoeren van een substitutietransformatie die de schijnbare irrelevantie als gevolg van onduidelijkheid met betrekking tot de communicatieve strekking in de betreffende context opheft. Hiermee is althans voor één categorie relevantie aangegeven hoe analyseproblemen met een pragma-dialectische benadering kunnen worden aangepakt. Voor de analyseproblemen die met andere categorieën relevantie samenhangen kunnen soortgelijke reconstructies worden gemaakt. Zo wordt een adequaat uitgangspunt geschapen voor de beoordeling. Als zo'n beoordeling plaatsvindt, kan bijvoorbeeld blijken dat een vraag die interpretatief irrelevant leek (‘Denk je het soms beter te weten dan professor Van der Geest?’), analytisch wel degelijk relevant is doordat hij als argument fungeert (‘Professor Van der Geest is een groot geleerde (en hij heeft het zelf gezegd)’), maar evalutief toch weer irrelevant blijkt omdat het argument een drogreden is waarin een misplaatst beroep wordt gedaan op gezag (de discussianten zijn ook terzake kundig en zouden proberen het meningsverschil door een intensieve gedachtenwisseling met elkaar zelfstandig tot een oplossing te brengen). Bij de reconstructie van deze argumentatie wordt een schijnbare interpretatieve irrelevantie opgeheven door het verzwegen argument te expliciteren dat aangeeft via welk argumentatieschema er op analytisch niveau een relevante verbinding gelegd kan worden tussen hetgeen naar voren gebracht is en het te verdedigen standpunt (hier autoriteitsargumentatie). Bij de beoordeling van de argumentatie blijkt dat de gelegde verbinding toch niet als evaluatief relevant kan worden geaccepteerd (er was afgesproken geen beroep te doen op autoriteiten). Over de relatie tussen interpretatieve, analytische en evaluatieve relevantie valt uiteraard veel meer te zeggen, maar het doel van dit artikel was alleen aan te geven hoe een pragma-dialectische reconstructie van een betoog een analyse kan opleveren die bij het behandelen van het relevantieprobleem als intermediair kan fungeren tussen de interpretatie en de beoordeling. | |||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|