Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 12
(1990)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
Taalseksisme in Van Dale
| ||||||||||||||||||||
2 OnderzoeksopzetOm te bepalen hoe het precies is gesteld met de vrouwelijke persoonsaanduidingen in Van Dale heb ik een steekproefsgewijs onderzoek gedaan. Het is gebaseerd op een onderzoek dat in 1979/1980 aan de universiteit van Amsterdam is uitgevoerd. Het Amsterdamse onderzoek betrof verschillende soorten taalseksisme in de tiende druk van de Grote Van Dale (GVD) uit 1976. Eén van de resultaten was een lijst van mannelijke persoonsaanduidingen waarbij geen vrouwelijke variant was opgenomen. Ik heb willekeurig 400 van die persoonsaanduidingen gekozen, en deze opgezocht in de elfde druk van de GVD uit 1984. Op die manier kon ik bepalen of er procentueel gezien enige vooruitgang is geboekt bij het opnemen van vrouwelijke varianten. In 1984 is ook verschenen Van Dale, Groot Woordenboek Hedendaags Nederlands (VDHN). Dit woordenboek heb ik bij mijn onderzoek betrokken omdat het, in | ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
tegenstelling tot de GVD, een expliciet beleid heeft ten aanzien van vrouwelijke persoonsaanduidingen. Op pagina 23 van de inleiding van de VDHN wordt dit uiteengezet: ‘De vrouwelijke variant van een mannelijk persoon aanduidend woord wordt niet opgenomen indien deze gevormd wordt door trefwoord + e, zoals assistent/assistente of loog/loge. In alle andere gevallen worden de vrouwelijke varianten wel genoemd, tenzij zij geforceerd klinken (landbouwster, metselaarster). Voorbeeld: leraar/lerares. Indien er sprake is van een andere betekenis van het trefwoord in één van beide vormen, dan treft de gebruiker twee ingangen aan. Voorbeeld: boer en boerin. Ook als de vrouwelijke vorm moeilijker is terug te voeren op de mannelijke treft de gebruiker twee ingangen aan. Voorbeeld: dief/dievegge.’ Uit de resultaten van het onderzoek zal blijken hoe dit beleid, dat in theorie sekse-neutraal is, in de praktijk werkt. | ||||||||||||||||||||
3 ResultatenIk geef de resultaten van het onderzoek in cijfers. De resultaten van de GVD luiden als volgt:
Ten opzichte van 1976 is er dus een geringe vooruitgang geboekt in de GVD, namelijk van 7%. In de GVD wordt geen beleid ten aanzien van persoonsaanduidingen vermeldGa naar eindnoot(3). Uit de volgende voorbeelden blijkt dat er in ieder geval sprake van inconsequenties is:
Van de 400 gekozen persoonsaanduidingen zijn er slechts 129 in de VDHN opgenomen, daar dit woordenboek veel geringer in omvang is. De resultaten luiden als volgt:
Van de vrouwelijke vormen gaat 25,5% uit op -e, en is daarom in overeenstemming met het beleid niet opgenomen. In 15,5% van de gevallen is de vrouwelijke variant wel opgenomen. Zo blijft er een groep van 59% over die niet is opgenomen. Betekent dit dat 59 % van de vrouwelijke persoonsaanduidingen geforceerd klinkt? Of zijn er wellicht nog andere redenen voor het ontbreken van deze persoonsnamen in de beide Van Dales? | ||||||||||||||||||||
4 DiscussieEr zijn verschillende redenen denkbaar waarom vrouwelijke persoonsaanduidingen (nog) niet zijn opgenomen. In de eerste plaats kunnen technische redenen een rol spelen. Ondanks de goede voornemens van de redactie kan het te moeilijk zijn geweest om veel veranderingen tegelijk door te voeren. Op pagina 16 van de inleiding van de VDHN wordt dit argument echter weerlegd: | ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
‘Vroeger moest een woord eerst zijn overlevingskansen bewijzen alvorens het in een woordenboek werd opgenomen. Nu met behulp van moderne electronica om de 4 à 5 jaar een herdruk beoogd wordt, kan het louter beschrijvende criterium veel consequenter worden toegepast. Blijkt een woord een ééndagsvlieg, dan verdwijnt het gewoon weer uit de inventaris. Te denken valt bv. aan termen als voordeurdelers en verrundering, maar ook aan de overlevingskansen van de sekse-neutrale beroepsnamen (bv. bewindspersoon i.p.v. bewindsvrouw of -man) en een in Oldenzaal populaire boemelbus.’ Technisch gezien is er dus geen reden om met de taalschat achter maatschappelijke veranderingen aan te hollen. Een tweede reden zou van economische aard kunnen zijn. Het opnemen van vrouwelijke persoonsaanduidingen kost natuurlijk ruimte. In benodigde hoeveelheid ruimte oplopend van weinig tot veel zijn er de volgende mogelijkheden: alleen een vrouwelijk suffix bij een mannelijke persoonsaanduiding, de vrouwelijke vorm voluit bij de mannelijke (hetgeen mij de beste oplossing lijkt) of de vrouwelijke vormen als apart lemma opnemen. Op zich is ruimte natuurlijk geen reden om woorden uit een woordenboek te weren. Wel zou je kunnen zeggen dat de afleiding van een vrouwelijke vorm van een mannelijke vaak een ‘regelmatig’ proces is, zoals bijvoorbeeld de afleiding trefwoord + e. Dit is dan een voorspelbaar proces dat niet bij ieder lemma gespecificeerd hoeft te worden. Op dit punt is het nodig een onderscheid te maken tussen een woordenboek en een lexicon. Een lexicon specificeert de regelmatige morfologische processen en bevat daarnaast een lijst van onregelmatige vormen. Een woordenboek geeft alle in de taalgemeenschap gangbare woorden, ongeacht hun (on)regelmatigheid. Als voorbeeld dienen hier nomina agentis (zelfstandige naamwoorden die een handelende persoon aanduiden). Van bijna ieder werkwoord kan je door toevoeging van -er een (mannelijk) nomen agentis maken; bijvoorbeeld loper, spreker, verkoper. Het lexicon volstaat met de regel: werkwoord + -er = nomen agentis, en heeft in de lijst onregelmatige vormen onder andere dief. In een woordenboek (ook in Van Dale) worden alle nomina agentis opgenomen. De regelmatigheid van vrouwelijke persoonsaanduidingen pleit dus niet tegen opname in Van Dale. In termen van het economieprincipe (en uitsluitend hierin) is de situatie van de vrouwelijke persoonsaanduidingen dan vergelijkbaar met die van samenstellingen. Hiervoor is het beleid van de GVD echter niet helemaal consistent. In het bericht voor de elfde uitgave staat: ‘Omdat de afleiding van deze woorden (= samenstellingen en afleidingen, ER) ‘regelmatig’ is (..) is de opname hiervan in een verklarend woordenboek overbodig.’ Maar in de inleiding van de elfde druk staatGa naar eindnoot(4): ‘Alle samenstellingen te vermelden was dus praktisch onmogelijk en ook overbodig, daar verreweg de meeste te begrijpen zijn als men de samenstellende delen kent. Vooral bij meerledige samenstellingen was beperking geboden (..) Voor het overige echter zijn gangbare samenstellingen zoveel mogelijk opgenomen, soms zonder omschrijving van de betekenis, als deze duidelijk genoeg was, dus alleen volledigheidshalve.’ Het is duidelijk dat ook vrouwelijke persoonsaanduidingen dan volledigheidshalve opgenomen moeten worden. Bovendien heb ik bij de opgenomen vrouwelijke varianten | ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
18 samenstellingen gevonden in de beide woordenboeken. Dit is dus dubbel oneconomisch: het opnemen van een samenstelling en dan daar nog een vrouwelijke vorm van. Maar ik denk niet dat het ontbreken van vrouwelijke persoonsnamen in economische termen verklaard moet worden. Geen van deze twee door mij voorgestelde verklaringen is voor de beide Van Dales consequent houdbaar.
De VDHN geeft zelf een verklaring voor het ontbreken van vrouwelijke persoonsaanduidingen in de vorm van het expliciet geformuleerde beleid. Daarom zal ik dit beleid eens nader beschouwen. Hierbij concentreer ik mij op de vraag wat het begrip ‘geforceerd’ nu eigenlijk betekent. Ik begin met de taalkundige kant. Een plausibele reden voor het ontbreken van woorden is homonymie-vermijding. Dit argument zou voor twee persoonsnamen aangevoerd kunnen worden: namelijk botanica en grammatica. Want deze woorden bestaan al in de betekenis ‘plantkunde’ respectievelijk ‘spraakleer’. Opvallend is dat botanica nu juist wel is opgenomen in de betekenis ‘vrouwelijke botanicus’. Ook moet hier opgemerkt worden dat een vrouwelijke variant soms al een andere betekenis heeft. Ik bedoel dat een ‘secretaresse’ geen ‘vrouwelijke secretaris’ is, en een ‘gouvernante’ is niet direct een ‘vrouwelijke gouverneur’ (alhoewel beide woordenboeken voor gouvernante wel de betekenis ‘landvoogdes’ geven). Het Nederlands heeft productieve woordvormingsregels om vrouwelijke persoonsaanduidingen af te leiden; namelijk op -e en op -ster. Deze suffixen treden op in specifieke omgevingen: -e achter woorden met hoofdklemtoon op de laatste lettergreep en -ster in het geval dat de mannelijke vorm -er heeftGa naar eindnoot(5). Er is een gesloten klasse van mannelijke woorden die niet onder deze regels vallen en daarom geen vrouwelijke variant naast zich hebben: professor, arts, rechter, chirurg e.a. Het woordenboek moet in zulke gevallen duidelijk aangeven dat het woord zowel op een vrouw als op een man kan slaan. Dit lijkt gemakkelijk; de woordenboekmaker gebruikt in zulke gevallen de omschrijving ‘persoon, die...’. Maar in de praktijk blijkt echter dat mannelijke woorden ook omschreven worden met ‘persoon, die...’, terwijl voor vrouwelijke woorden ‘zij, die...’ gekozen wordt. In mijn ogen is daarom ‘persoon, die...’ niet sekse-neutraal, en doet het woordenboek er goed aan een andere omschrijving (bijvoorbeeld ‘man of vrouw, die...’) te kiezen. Ook een probleem vormen de mannelijke woorden van niet-Nederlandse oorsprong. Zulke woorden komen ook in mijn onderzoek voor, en het is niet altijd meteen duidelijk wat de vrouwelijke variant zou zijn. Enkele voorbeelden zijn: commissionair, electricien, chemicien, gourmand, gourmet, forens en gladiator. Er moet een vrouwelijke vorm of een vrouwelijke uitgang gekozen worden. De meeste mannelijke woorden hebben wel een vrouwelijke variant naast zich. Boekverkoopster, geschiedenislerares en bedrijfsleidster zijn taalkundig niet geforceerd. Bovendien is het op taalkundige gronden niet duidelijk waarom in een beleid de vrouwelijke persoonsaanduidingen op -e geïsoleerd zouden worden. Met geforceerd zou misschien bedoeld kunnen worden dat de vrouwelijke vormen naar iets in de werkelijkheid verwijzen. Met andere woorden dat metselaarster niet is opgenomen omdat er geen vrouwelijke metselaars bestaan. Het is inderdaad niet nodig alle mogelijke woorden in een woordenboek te realiseren. De woordenboeken zijn het dan toch niet met elkaar en niet met zichzelf eens over het bestaan van bepaalde beroepsbeoefenaarsters. Ik geef een lijstje persoonsaanduidingen die maar in één van beide | ||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||
woordenboeken opgenomen zijn: aflegster, afschrijfster, balletmeesteres, bodin, bureauredactrice, decoratrice, garagehoudster, ballonvaarster, ambtsdraagster. En in de GVD is bouwmeesteres niet opgenomen en bouwkunstenares wel, terwijl deze woorden dezelfde betekenis hebben. De VDHN geeft niet gasthooglerares maar wel emerita. Ook is er natuurlijk de werkelijkheid om aan te demonstreren dat verschillende beroepsbeoefenaarsters wel bestaan, ook al is hun aanduiding niet opgenomen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de geschiedschrijfster Annie Romein-Verschoor en de betoogsters van ‘Baas-in-eigen-Buik’. Daarmee wil ik niet zeggen dat de woorden bestaan omdat de bedoelde vrouwen in de werkelijkheid bestaan. Maar ik denk dat iedereen de ervaring heeft dat woorden als geschiedschrijfster en betoogster in de taalgemeenschap algemeen gebruikt worden. En dat moet voor Van Dale genoeg zijn getuige een opmerking uit de inleiding: ‘De bewerker heeft aantekening gehouden van al wat hij sinds de vorige druk tegenkwam aan nieuwe woorden en uidrukkingen in de geschreven en de gesproken taal.’ Uit deze opmerking kan nog een vierde verklaring voor het ontbreken van vrouwelijke persoonsaanduidingen afgeleid worden. De woorden kwamen in de door de redacteuren en bewerkers gebruikte bronnen eenvoudigweg niet voor. Ik kan de aanwezigheid van de woorden in de bronnen niet controleren. Daarom moet ik hier met twee opmerkingen volstaan. Ten eerste heeft Van Dale haar kansen op het aantreffen van een woord aanzienlijk vergroot door zich niet tot schriftelijke bronnen te beperkenGa naar eindnoot(6). Ten tweede is hierboven al aangegeven dat sommige persoonsaanduidingen wel in de ene Van Dale staan maar niet in de andere. In zo'n geval is er dus geen sprake van het geheel ontbreken van het woord in het bronnenmateriaal (aangenomen dat de beide woordenboeken zich niet op exclusief andere bronnen baseren). | ||||||||||||||||||||
5 ConclusiesMijn conclusie ten aanzien van de GVD is kort. Er is weinig vooruitgang geboekt bij het opnemen van vrouwelijke persoonsaanduidingen zonder dat daar een bevredigende reden voor te vinden is. Technische en economische argumenten bleken niet op te gaan. Verder is het niet aannemelijk dat er bij alle ontbrekende persoonsaanduidingen gebrek is aan een vindplaats. De VDHN is in zoverre in het voordeel dat de redactie tenminste zijn houding ten opzichte van vrouwelijke persoonsaanduidingen bekend maakt. Die houding zelf is echter weinig hoopgevend. Want in 59% van de gevallen lijkt een vrouwelijke vorm geweerd te worden omdat die geforceerd zou klinken. Ik ben er niet in geslaagd te achterhalen wat deze term precies betekent. Er lijken zeer subjectieveGa naar eindnoot(7), en wellicht ook seksistische, oordelen achter schuil te gaan. In dat geval is het gepresenteerde beleid slechts een ‘zoethoudertje’. In de formulering van het beleid staat overigens een onjuistheid. Ik herhaal het betreffende citaat kort: ‘(...) trefwoord + e wordt niet opgenomen, zoals assistent/assistente (...) Indien er sprake is van een andere betekenis in één van beide vormen treft de gebruiker twee ingangen aan.’ Na opzoeken blijkt assistente nu juist wel opgenomen omdat er die extra betekenis is: assistente is ‘prostituée of animeermeisje’. Naar mijn mening duidt dit niet op zorgvuldigheid en interesse van de kant van Van Dale. | ||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||
Ik kan mij niet voorstellen dat Van Dale vrouwen geen rechtvaardige behandeling wil geven. Daarom hoop ik in de volgende uitgaven op een logisch en consequent uitgevoerd beleid ten aanzien van vrouwelijke persoonsaanduidingen. De heer H. Heestermans heeft mij al verteld dat dit voor de GVD geen ijdele hoop zal blijken te zijn. In de twaalfde druk worden alle vrouwelijke varianten opgenomen bij de mannelijke (natuurlijk onder de beperking dat het gangbare woorden zijn). Ga naar eindnoot* | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||
|
|