Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 9
(1987)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingDe traditioneel onderscheiden (soorten) drogredenen laten zich niet altijd analyseren als onredelijke argumenten voor een bepaalde conclusie: formele drogredenen zijn niet op voorhand als onredelijk van de hand te wijzen, omdat logische geldigheid geen bruikbaar criterium is voor het bepalen van redelijkheid van een argumentatie. Bij een andere groep drogredenen - de retorische trucs - is strikt genomen geen sprake van argumentatie. In dit artikel laat ik zien dat de overige traditionele drogredenen met Schellens' argumentatieschema's te analyseren en te evalueren zijn. Deze drogredenen zijn met de schema's dikwijls te beschrijven als overtredingen bij een bepaalde evaluatievraag. Ook kun je met Schellens' schema's een onderscheid maken tussen redelijke en onredelijke representanten van de soorten argumenten die traditioneel drogredenen worden genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingGa naar eind*Een drogreden is een soort argument dat aan de oppervlakte valide lijkt, maar dat in wezen niet is (Hamblin 1970: 12). Soms wordt het begrip gebruikt voor iedere argumentatie die onredelijk is ‘en soms wordt het toegepast in een engere zin voor een onjuiste manier van redeneren oftewel voor bedrieglijke en schoonschijnende redeneringen’ (Feamside & Holther 1963: 12). WaltonGa naar eind1 noemde drogredenen ‘arguments that are unsound, unclear or invalid’. In de loop der tijden zijn er door logici, filosofen en linguisten uitvoerige studies gemaakt van drogredenen. Studies die, mijns inziens, vanuit een praktisch oogpunt nauwelijks bruikbaar zijn. Dat komt onder andere doordat de behandelingen tot nog toe weinig systematiek vertonen. Ze scheppen nauwelijks orde in de bonte verzameling soorten argumenten, soorten redeneringen en retorische trucs genaamd drogredenen. Daarnaast zijn de traditionele omschrijvingen van de ‘drogredenen’Ga naar eind2 dikwijls zo ruim dat redelijke argumentaties niet worden uitgesloten (zie o.a. Drop 1979 en Henket 1984). Zoals ik verderop zal laten zien, levert een ‘drogreden’ niet altijd onredelijke argumentatie op. Kortom, aan de studies tot nog toe kleven twee bezwaren:
Beide problemen worden veroorzaakt door het ontbreken van een descriptief kader waarbinnen de verschillen tussen de soorten drogredenen tot uitdrukking komen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een normatief kader waarbinnen is aan te geven wanneer een ‘drogreden’ redelijke argumentatie oplevert en wanneer niet. Een poging tot een operationele definitie van het redelijksbegrip vinden we in Schellens (1985). Schellens onderscheidt grofweg vier soorten argumenten (iedere soort wordt weer nader onderverdeeld) en biedt bij iedere soort een aantal evaluatievragen. Het antwoord op deze evaluatievragen bepaalt de mate van redelijkheid. In principe zouden Schellens' schema's zich moeten lenen voor de analyse en evaluatie van ‘drogredenen’. Immers al je, zoals Schellens, pretendeert redelijke argumenten te kunnen onderscheiden van onredelijke en drogredenen zijn traditionele onredelijke argumenten, dan moet je met de schema's ook drogredenen van redelijke argumenten kunnen onderscheiden. Met de schema's moet je, als Schellens gelijk heeft, ook kunnen aangeven wanneer een ‘drogreden’ redelijk is en wanneer niet. Ik wil in dit artikel laten zien dat Schellens' argumentatie-schema's inderdaad bruikbaar zijn bij de analyse en evaluatie van ‘drogredenen’. Tenminste voor zover de ‘drogredenen’ betrekking hebben op argumentatie in de betekenis van: ‘Het vergroten van de aannemelijkheid of de aanvaardbaarheid van een bepaalde uitspraak (stelling, conclusie) door er een andere uitspraak (argument) ter ondersteuning aan toe te voegen’ (Schellens 1985: 5). Sommige drogredenen vallen naar mijn idee niet onder argumentatie, zoals ik in paragraaf 1.2 zal laten zien. Andere drogredenen hebben wel betrekking op argumentatie, maar worden op grond van formele vormkenmerken als onredelijk van de hand gewezen. Beoordeling van argumentatie op grond van deze vormkenmerken is dubieus, zoals zal blijken uit de volgende paragraaf (1.1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Formele drogredenenCopi (1982) onderscheidt informele drogredenen van zogenaamde formele drogredenen. Formele drogredenen zijn redeneringen die niet formeel-logisch geldig zijn. Een voorbeeld:
Deze redenering is niet logisch-geldig en zou daarom het predikaat ‘onredelijk’ verdienen. Doch Schellens demonstreert - aan de hand van de procedure van Lambert & Ulrich - overtuigend dat een formeel-logische geldigheidsprincipe weinig houvast biedt bij de evaluatie van argumentatie. Immers, ‘op formeel-logische gronden kan wel de geldigheid van een redenering worden vastgesteld, maar niet de ongeldigheid, omdat ongeldigheid binnen het ene logische systeem geen ongeldigheid binnen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere garandeert’ (Schellens 1985: 27). Bovendien zijn bijna alle argumentaties in het dagelijks leven in de gegeven vorm ongeldig. In veel gevallen ontbreekt de premisse maior, soms de premisse minor en soms de conclusie. Neem bijvoorbeeld de volgende argumentatie:
Om deze redenering in een logisch schema te kunnen onderbrengen moet je de (impliciete) premisse maior ‘als je een gebroken been hebt, dan zul je waarschijnlijk niet gaan zwemmen’ toevoegen. Een formeel-logische toetsing lijkt nu overbodig. Immers, je hebt een geldige redenering gereconstrueerd. Met andere woorden: ‘om argumentaties in een natuurlijke taal te kunnen parafraseren in een formeel-logische taal moet - zeker als in de argumentaties premissen impliciet zijn gebleven - een beroep worden gedaan op intuïties over geldigheid, waardoor de erop volgende formeel-logische toetsing gereduceerd wordt tot een formalisering van die intuïties (Schellens 1985: 27). Beoordeling op geldigheid lijkt daardoor minder zinvol. Bestudering van formele drogredenen wordt hierdoor van minder belang voor taalgebruikers. Ik zal deze drogredenen verder buiten beschouwing laten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Informele drogredenen als retorische trucsSommige drogredenen zou ik het liefst als ‘retorische trucs’ willen kenmerken. Ik denk hierbij aan drogredenen, waarbij strikt genomen niet geargumenteerd wordt. Bekijken we bijvoorbeeld een drogreden als ‘many questions’ (ook wel ‘complex question’ Hamblin 1970: 73, Woods & Walton 1982: 124). Je spreekt onder andereGa naar eind3 van ‘many questions’ en ‘complex questions’ wanneer een discussiant zijn tegenstander probeert onderuit te halen door hem op een bepaalde manier vragen te stellen. Dat kunnen geladen vragen zijn (vindt u ook niet dat de VVD en het CDA een a-sociaal beleid hebben gevoerd?). Maar ook een enorme hoeveelheid vragen tegelijk, waardoor de oppositie niet meer weet op welke vraag zij moet antwoorden, van haar a-propos raakt en zo ten onder gaat in de discussie. Strikt genomen wordt hier niet geargumenteerd. Er worden geen argumenten aangedragen ter ondersteuning van een standpunt, noch geeft iemand tegen-argumenten. Eén van de discussianten hanteert een retorische truc. Een ander voorbeeld van een (veel gehanteerde) retorische truc is de ‘straw-man’ (Kahane 1971: 133). Deze truc omvat het volgende: tijdens een debat geeft een van de discussianten de argumentatie van de tegenstander onjuist of onvolledig weer. Vervolgens gaat hij de foutief of onvolledig weergegeven argumentatie bestrijden. De argumenteerder creëert als het ware een nieuwe gemakkelijker te bevechten tegenstander. Ook veel van Fearnside & Holthers' (1963) ‘psychologische drogredenen’ vallen naar mijn idee onder retorische trucs. Met name: het gebruik van humor en het gebruik van gezwollen taal. Omdat in mijn visie deze drogredenen zich niet laten analyseren als (onredelijke) argumentatie voor een bepaalde conclusie, zal ik aan deze drogredenen verder geen aandacht besteden. Ik vermoed dat de argumentatietheorie zoals geformuleerd in Van Eemeren & Grootendorst (1982) een bruikbaar kader biedt voor de beschrijving van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
retorische trucs. In de volgende paragraaf zal ik laten zien dat veel van de resterende (soorten) drogredenen wel in Schellens' argumentatieschema's te plaatsen zijn.Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Drogredenen en argumentatieschema'sSchellens (1985) onderscheidt vier soorten argumentatie:
Al deze soorten worden weer onderverdeeld in sub-soorten. De meeste drogredenen lijken te passen bij een soort argumentatie, maar een aantal lijkt te passen op een, eveneens door Schellens gepresenteerd, algemeen schema voor argumentatie. Dit is het geval bij drogredenen die niet aan een specifieke inhoud zijn gebonden en daardoor niet bij een specifieke soort vallen onder te brengen. In paragraaf 2.1 zal ik een aantal drogredenen een plaats geven in een algemeen schema voor argumentatie. In paragraaf 2.2 behandel ik drogredenen waarin een beroep wordt gedaan op een regelmaat. In paragraaf 2.3 en 2.4 behandel ik achtereenvolgens drogredenen waarbij sprake is van normatieve conclusies (argumentatie op basis van regels) en ‘pragmatische’ drogredenen. In 2.5 breng ik een aantal drogredenen in verband met ongebonden argumentatie. In 3 volgen mijn conclusies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Drogredenen in een algemeen argumentatieschemaSommige drogredenen, zoals de ‘cirkelredenering’ (ook wel ‘petitio principii’ of ‘begging the question’ Hamblin 1970: 32, Woods & Walton 1982: 132, Kahane 1973: 237) en ‘non sequitur’ (ook wel ‘irrelevant reason’ Kahane 1971: 56) hebben betrekking op argumentatie in het algemeen en niet op specifiekere soorten argumentatie die ik in de volgende paragrafen zal behandelen. ‘The fallacy of begging the question is generally said to be committed when we assume the very thing to be proved (whether in the same or different words), or a more general form of the thing to be proved’ (Kahane 1973: 237) Bijvoorbeeld:
In principe lijkt het me niet juist om ‘begging the question’ altijd onredelijk te noemen. Een consequentie hiervan is namelijk dat alle deductieve redeneringen onredelijk zouden zijn. J.S. MillGa naar eind5 zei al: ‘All deductions commit the fallacy of petitio principii.’ Dit zou betekenen dat alle argumentaties waarbij uit een algemene regel of regelmaat een bijzonder geval wordt afgeleid, onredelijk zijn. Dat lijkt mij onhoudbaar. Bij een ‘non sequitur’ wordt een conclusie ondersteund door een irrelevant argument. Een argument dat in feite de conclusie niet aannemelijker maakt; het wordt alleen als zodanig gepresenteerd door de argumenteerder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij zowel een cirkelredenering als bij een ‘non sequitur’ ontbreekt een specifieke inhoudsaanduiding. Dit betekent dat deze drogredenen kunnen voorkomen bij argumentatie op basis van regels en bij argumentatie op basis van regelmaat, de twee hoofdsoorten argumentenGa naar eind6 die Schellens in zijn proefschrift onderscheidt. Dit type oningevulde argumenten is in te passen in een algemeen schema voor argumentatie. Schellens (1985: 73)Ga naar eind7 geeft het volgende algemene schema voor argumentatie: Argument Een ‘non sequitur’ en ‘begging the question’ zijn in dit schema te beschrijven als argumenten die stranden op evaluatievraag 2. Drogreden als ‘doubtful evidence’ en ‘suppressed evidence’ (Kahane 1971: 7 en 4) zijn drogredenen die struikelen op vraag 1. Idealiter worden alle drogredenen van dit algemene type, waarbij de aard van de argumentatie niet vastligt, uitgefilterd door dit algemene schema. Vooropgesteld dat het schema deugt. Deze drogredenen zijn dan ook te beschrijven als overtredingen bij een bepaalde evaluatievraag. Een ander soort drogredenen dat je aan de hand van dit algemene schema beschrijven kunt, zijn de zogenaamde ‘interpretatie-drogredenen’. Tot deze drogredenen behoren onder andere de ambiguïteitdrogredenen en de compositiedrogredenen. Bij deze drogredenen gaat het in eerste instantie niet om de aanvaardbaarheid van de premissen of de conclusie, maar vooral om de interpretatie ervan. Een voorbeeld van een compositiedrogredenen moge dit verduidelijken:
Copi (1982: 124) noemt de compositiedrogredenen onredelijk, omdat deze drogreden gebaseerd is op de (onjuiste) veronderstelling dat wat voor een deel geldt, ook voor het geheel opgaat. Hamblin (1970: 21) meent dat de compositiedrogreden eigenlijk een bijzonder geval van ‘equivocation’ is. Met andere woorden een drogreden waarbij gebruikt gemaakt wordt van een onduidelijke definiëring van de gehanteerde begrippen. In voorbeeld (4) is ‘licht’ ongedefinieerd. Gewicht is in principe een relatief begrip. Wanneer we (4) zouden interpreteren als:
dan lijkt de argumentatie ineens heel redelijk. Dit soort drogredenen lijkt in te passen in het algemene schema. Om dit soort drogredenen ook te kunnen evalueren, moeten we de evaluatievragen uitbreiden met bijvoorbeeld de volgende vraag: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Worden de begrippen in argument en conclusie in een eenduidige betekenis gehanteerd? Deze vraag lijkt mij van belang bij interpretatiedrogredenen zoals in voorbeeld (4). Misschien dat het noodzakelijk is de evaluatievragen nog verder uit te breiden om alle interpretatiedrogredenen in het schema te kunnen onderbrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Drogredenen en argumentatie op basis van regelmaatSchellens (1985: 111) geeft een argumentatie-schema voor argumentatie van tijd naar causaliteit. Dit schemaGa naar eind8 ziet er als volgt uit:
Wanneer je dit schema en de evaluatievragen kent en gebruikt, dan kun je hiermee de drogreden ‘post hoc ergo propter hoc’ uitfilteren (Woods & Walton 1982: 76 e.v.). ‘Post hoc ergo propter hoc’ betekent letterlijk ‘erna dus erdoor’. Omdat een gebeurtenis na een andere gebeurtenis plaatsvindt, wordt de eerste gezien als de oorzaak van de tweede. Bijvoorbeeld:
Met name evaluatievragen 3 en 4 zullen - in het geval van onredelijke argumentatie - duidelijk aangeven waarom je uit een temporeel verband geen causaal verband kunt afleiden. In voorbeeld (6) is er misschien sprake van in de kamer voetballende kinderen (vraag 3) of misschien viel de vaas wel van een stabiele, hoge kast, terwijl de hond een ‘tekkel’ is (evaluatievraag 4). In andere gevallen is de redenering misschien heel redelijk: de hond is een wildebras, de vaas stond op een wankel tafeltje, vlak naast de hondemand. Met behulp van de evaluatievragen kun je dus aangeven wanneer je terecht en wanneer je ten onrechte een causaal verband legt tussen twee gebeurtenissen die opeenvolgend plaatsvinden. Kahane (1971: 79 e.v.) bespreekt de drogreden ‘questionable cause’. Deze drogreden houdt in dat aan een zeker gevolg een bepaalde oorzaak wordt gekoppeld zonder dat geheel duidelijk is of je wel van oorzaak kunt spreken. Schellens' schema | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor argumentatie van gevolg naar oorzaak (Schellens 1985: 109) biedt naar mijn idee het noodzakelijke toetsmateriaal voor deze argumentatiesoort. Het schema ziet er als volgt uit:
Een voorbeeld:
In dit geval strandt de argumentatie denk ik op vraag 3 en 6. Ik vermoed dat alleen de oorlogsdrang van een president niet voldoende is om grootscheeps militaire hulp aan te bieden. Daar is meer voor nodig (vraag 3). Met andere woorden: er zijn, conform vraag 6, wel alternatieve verklaringen te bedenken.Ga naar eind9 Bijvoorbeeld de wens van de Amerikanen om de Sovjet-Russische invloedssfeer zo klein mogelijk te houden op het Amerikaanse continent. Dit schema lijkt voldoende steun te bieden bij de evaluatie van de genoemde drogreden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Drogredenen en argumentatie op basis van regelsEen aantal drogredenen heeft betrekking op argumentatie op basis van regels. Argumentatie op basis van regels onderscheidt zich van argumentatie op basis van regelmaat doordat in de conclusie geen feitelijke uitspraak wordt gedaan, zoals bij regelmaat, maar een oordelende of waarderende. Schellens (1985: 15 e.v.) onderscheidt twee soorten regels: gedragsregels en waarderingsregels. Een drogreden die naar mijn idee dikwijls onder argumentatie op basis van regels kan worden geplaatst is het ‘argumentum ad ignorantiam’. Kort gezegd gebeurt bij een ‘ad ignorantiam’ het volgende: een argumenteerder beweert dat iets goed of waarschijnlijk is, omdat het tegendeel niet te bewijzen valt of nooit bewezen is (Copi 1982: 101, Woods & Walton 1982: 121). Bijvoorbeeld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bij een ‘ad ignorantiam’ is niet altijd sprake van onredelijke argumentatie. Bijvoorbeeld: ‘(...) there is one special context in which it (het ‘argumentum ad ignorantiam DJ.) is not fallacious - namely, in a court of law (...) (Copi 1982: 102). In het recht wordt namelijk in beginsel de regel gehanteerd dat iemand onschuldig is tot schuld is bewezen. Maar ook in de wetenschap wordt het ‘ad ignorantiam’ dikwijls als een redelijk argument beschouwd. Bijvoorbeeld in alle gevallen waarin we een hypothese aannemen omdat we hem niet hebben kunnen falsificeren. Het schema voor argumentatie op basis van gedragsregels is in veel gevallen bruikbaar bij de analyse van evaluatie van een ‘ad ignorantiam’. Op pagina 139 en 140 van zijn dissertatie geeft Schellens het volgende schema:
Nemen we nu een ‘argumentum ad ignorantiam’ zoals dat gebruikt wordt in het recht dan zien we dat het volgende voorbeeld redelijk argumentatie genoemd kan worden:
Hier wordt namelijk een beroep gedaan op de regel: ‘als schuld niet bewezen is, dan is de verdachte onschuldig’. Deze regel is van kracht en aanvaardbaar (vraag 3) en ook vraag 2, 6 en 7 geven geen aanleiding tot bedenkingen. Als we ervan uitgaan dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O.M. er inderdaad niet in is geslaagd de schuld te bewijzen (vraag 1) en er is geen sprake van ‘omkering van de bewijslast’ (vraag 4 en 5), dan is de argumentatie redelijk. Op analoge wijzeGa naar eind10 kun je laten zien, dat in het volgende voorbeeld - waarin een beroep wordt gedaan op een methodologische regel - sprake is van redelijke argumentatie.
Een andere drogreden die in dit schema van Schellens kan worden geplaatst, is ‘traditional reason’ (Kahane 1971: 53) (ook wel ‘traditional wisdom’ of ‘beroep op traditie’). Bij deze drogreden wordt iets goed of fout, waar(schijnlijk) of onwaar(schijnlijk) bevonden, omdat ‘dat nou eenmaal altijd al zo geweest is’. Bijvoorbeeld:
Ook hier is weer sprake van argumentatie op basis van gedragsregels. Bij de analyse en evaluatie kunnen we dus weer het eerder gegeven schema hanteren. Bij vraag 1 en 2 lijkt alles nog in orde. Op voorhand heb ik geen reden om aan de gegevens te twijfelen (vraag 1) en argument, conclusie en gedragsregel lijken keurig op elkaar aan te sluiten (vraag 2). Wanneer je echter deze argumentatie verder gaat evalueren, dan blijkt dat de genoemde regel niet van kracht is (vraag 3). Een blik in het promotiereglement leert namelijk dat er geen specifieke kledij wordt voorgeschreven. De argumentatie is dus onredelijk. In dit schema kun je ook de drogreden ‘two wrongs make a right’ een plaats geven. Een voorbeeld van tegen-argumentatie ter illustratie:
Op zich lijkt dit onredelijk. Immers, het feit dat veel mensen door rood licht rijden, maakt nog niet dat door rood licht rijden ook werkelijk toegestaan is (Kahane 1971: 31). Toch heeft deze soort tegen-argumentatie ook iets redelijks. Weliswaar doet - strikt genomen - de uitspraak van B in voorbeeld (13) geen afbreuk aan de regel waarop A zich beroept. Maar het tegen-argument duidt wel aan dat er kennelijk iets schort aan de regel. Hij wordt ogenschijnlijk niet nageleefd en dat kan een indicatie zijn voor de onaanvaardbaarheid van de regel op dit moment (evaluatievraag 3) of voor de aanwezigheid van belangrijke uitzonderingen op de regel (evaluatievragen 4 en 5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Drogredenen en pragmatische argumentatieDe drogreden ‘slippery slope’ (Kahane 1971: 50) bestaat uit het afkeuren van een bepaalde actie omdat deze ongewenste gevolgen zou hebben, terwijl het daadwerkelijk optreden van die gevolgen nog onzeker is. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde ‘dominotheorie’ (Kahane 1971: 61) (vergelijk ook argumentatie van richting bij Perelman & Olbrechts-Tyteca 1969: 281-287):
Ook deze drogreden kunnen we kritisch evalueren en wel met het schema voor pragmatische argumentatie (Schellens 1985: 177, waarin A = alternatief, V = voordelen, N = nadelen):
Bij dit voorbeeld (14) kun je je afvragen of alle gevolgen aannemelijk zijn (vraag 1) en of alle nadelige gevolgen in de beschouwing betrokken zijn (vraag 3). Is het alternatief (troepen inzetten) wel toelaatbaar (vraag 6)? Een andere drogreden die aansluit bij pragmatische argumentatie is het ‘valse dilemma’ (Kahana 1971: 38, Fearnside & Holther 1963:46) Bij deze drogreden wordt een keuze uit een bepaalde reeks alternatieven, ten onrechte, beperkt tot een keuze uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee, waarbij het ene alternatief duidelijk voordelen heeft ten opzichte van het andere. Een voorbeeld:
Wanneer je dit voorbeeld bekijkt en je past daar wederom het schema voor pragmatische argumentatie op toe, dan blijkt al snel dat vraag 4 een kritieke toets is voor deze argumentatie: alternatieven worden verzwegen. Daarnaast kun je betwijfelen of alle nadelen (openlijke steun voor een fascistische organisatie) wel in overweging zijn genomen (vraag 3). In dit bijzondere geval kun je ook nog aannemelijk maken dat het alternatief ‘Mussert’ ontoelaatbaar is (vraag 6). Ook hier blijken argumentatieschema's waardevol bij de evaluatie en analyse van drogredenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 Drogredenen en ongebonden argumentatieIn een ‘argumentum ad verecundiam’ wordt een conclusie verdedigd door erop te wijzen dat iemand (een autoriteit) de conclusie ondersteunt.Ga naar eind11 Bijvoorbeeld:
De conclusie ‘we moeten bezuinigen’ wordt aannemelijk gemaakt door aan te geven dat ‘Duisenberg’ het met deze conclusie eens is. Maar is deze argumentatie ook onredelijk? Schellens (1985: 186) geeft het volgende schema ter beoordeling van argumentatie op basis van autoriteit:
Pas je de evaluatievragen toe op het gegeven voorbeeld dan zie je onmiddellijk wanneer je terecht en wanneer je ten onrechte een beroep op autoriteit doet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Duisenberg kun je zeggen dat hij deskundig is. Bovendien is hij bevoegd tot uitspraken als (16). Met evaluatievraag 7 lijkt alles in orde. Ook heb ik geen reden om aan Duisenbergs oprechtheid en integriteit te twijfelen (vraag 8). De argumentatie lijkt mij dus redelijk. Dezelfde uitspraak uit de mond van Ivo Niehe struikelt op vraag 7. Hij is niet deskundig en ook niet bevoegd tot dit soort uitspraken. De uitspraak uit de mond van Lubbers sneuvelt eventueel op vraag 8a. Immers, je zou kunnen zeggen dat bezuinigingen in zijn politieke straatje passen (zie ook Schellens 1985: 188). Ook het ‘argumentum ad hominem’ kan met het schema voor argumentatie op basis van autoriteit worden geanalyseerd en beoordeeld. Een ‘argumentum ad hominem’ (Copi 1982: 100, Woods & Walton 1982: 9) wordt, net als dikwijls ‘two wrongs make a right’, gehanteerd als tegen-argument (zie ook: Drop 1979). En ook dit soort argumentatie is niet altijd onredelijk. Bij een ‘ad hominem’ wordt - simpel gezegd - ‘de man’ en niet ‘de bal’ gespeeld. Je valt met de tegenargumentatie de bron van de argumentatie aan:
Dat mevrouw X ooit gelogen heeft, zegt natuurlijk niets over het waarheidsgehalte van haar uitspraak nu. B's tegen-argument kun je in dit licht zien als een poging tot verdachtmaking. De redelijkheid van deze tegen-argumentatie schuilt mogelijk in het feit dat mevrouw X er kennelijk niet voor terugdeinst om leugens te vertellen als het haar uitkomt. Of dit voldoende is om haar claim te verwerpen, valt te betwijfelen. Maar neem nu dit voorbeeld:
Ik vermoed dat velen dit tegen-argument redelijk zullen vinden. Kennelijk is een ‘ad hominem’ aanvaardbaar als tegen-argument, wanneer een tegenstander in zijn argumentatie ten onrechte een beroep op een autoriteit doet. In dat geval moet het ‘ad hominem’ aansluiten bij de evaluatievragen 3, 7 of 8. Immers die vormen de meest specifieke toetsstenen voor een autoriteit (zie ook Schellens 1985: 188 en 189 en Drop 1979: 125). Ook de ‘hasty generalisation’ (Woods & Walton 1982: 64, of ‘hasty conclusion’ Kahane 1971: 62 of ‘secundum quid’ Hamblin 1970: 27) kun je in de argumentatieschema's plaatsen. Je spreekt van een ‘hasty generalisation’ wanneer je op basis van een (te) geringe steekproef of een niet-representatief aantal voorbeelden een generaliserende conclusie trekt over de hele klasse. Bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De argumenteerder hanteert een argumentatie van voorbeeld naar algemene uitspraak (Schellens 1985: 196):
Om nu te toetsen of voorbeeld (19) redelijk is, moeten we opnieuw bekijken of de evaluatievragen zwakke kanten van de argumentatie boven brengen. In dit geval kunnen evaluatievragen 2 t/m 4 naar mijn idee de vinger op een gevoelige plek leggen. Te laat komen in het algemeen zegt niets over te laat komen als je een afspraak hebt (vraag 2). Misschien zijn er tegenvoorbeelden (vraag 3). Bovendien zijn twee voorbeelden wat weinig bij zo'n stellige conclusie (vraag 4). Tenslotte een laatste illustratie van mijn stelling dat argumentatieschema's bruikbaar zijn bij de analyse en evaluatie van drogredenen. Dit keer neem ik de ‘questionable’ of ‘false analogy’ (Kahane 1971: 68 en vooral Copi 1982: 389 e.v.). Bij een ‘valse analogie’ verdedigt een argumenteerder zijn conclusie door te wijzen op een vergelijkbaar geval of een vergelijkbare situatie waarin de conclusie ook opging. Terwijl de vergelijking op cruciale punten mank gaat. Een voorbeeld:
Ik betwijfel of de situatie in de tuin in Nederland wel vergelijkbaar is met zeilen op de Middellandse Zee. In het zuiden schijnt de zon feller en bovendien reflecteert het water de zo schadelijke U.V.-stralen. Schellens geeft een schema voor de evaluatie van analogieredeneringen (1985: 204):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zal duidelijk zijn dat ‘valse analogieën’ over het algemeen stuk zullen lopen op vraag 2 en 3. In voorbeeld (20) zijn duidelijk relevante verschillen aan te wijzen. Valt evaluatie aan de hand van deze vragen gunstig uit, dan is er gewoon sprake van redelijke argumentatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 ConclusieHet ziet er naar uit dat Schellens' argumentatieschema's bruikbaar zijn bij de analyse en evaluatie van een grote groep drogredenen. En juist bij die drogredenen die, mijns inziens, vanuit een praktisch taalbeheersingsprespectief het interessantst zijn. Veel traditionele argumentatieve drogredenen passen in de schema's voor soorten argumenten en de interpretatiedrogredenen kunnen een plaats vinden in een (aangepast) algemeen schema voor argumentatie, evenals een aantal algemene drogredenen zoals de ‘non sequitur’. De schema's geven aan wanneer het gebruik van een van de traditioneel onderscheiden drogredenen redelijk argumentatie oplevert en wanneer niet. Dit zou tot gevolg hebben dat het eventuele aanleren van argumentatieschema's een aparte studie van drogredenen overbodig maakt. Beheers je de schema's dan kun je daarmee waarschijnlijk alle onredelijke argumentatie onderscheiden van redelijke. Tenminste, vooropgesteld - uiteraard - dat Schellens' indeling in soorten argumenten deugt en dat de evaluatievragen bij elke soort noodzakelijk en samen voldoende zijn voor een definitie van redelijk gebruik van het desbetreffende argumentatieschema. Als dit inderdaad zo is, dan volgt daaruit dat iedere overtreding bij een evaluatievraag onredelijke argumentatie - een drogreden - oplevert. Sommige van die drogredenen hebben traditioneel een naam, andere niet. Maar je kunt ook nog een stap verder gaan. Kennelijk verschillen (argumentatieve) ‘drogredenen’ niet van ‘gewone’ argumenten. Beide zijn soms onredelijk en soms redelijk. Je kunt ‘drogredenen’ niet op voorhand als onredelijk van de hand wijzen. Daarom lijkt het weinig zinvol om bij argumentatie een onderscheid te maken tussen ‘drogredenen’ en (redelijke of onredelijke) argumenten. Een onderscheid tussen redelijke en onredelijke argumenten lijkt mij ruim voldoende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|