Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 9
(1987)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||
[Nummer 2]Hoe dicteren ervaren dicteerders?Ga naar eind*
| |||||||||||||
InleidingDicteren is het concipiëren van teksten met behulp van een dicteerapparaat. Veel mensen die voor hun beroepspraktijk een dicteerapparaat aanschaffen, ondervinden in het gebruik ervan problemen. Naar de aard van die problemen is, in opdracht van Philips International, een onderzoek verricht door het Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek (IPM). Met een aantal beginnende en al weer afgehaakte dicteerders werden een groepsdiscussie en een aantal individuele gesprekken gevoerd over hun ervaringen met het dicteren. Ik som een aantal van de genoemde problemen op:Ga naar eind1
Uit deze opsomming blijkt allereerst waarbij er zich met het dicteren problemen voordoen (punt 1 en 2) en verder waarom die problemen zich voordoen (punt 3). Het idee ‘alles tegelijk moeten doen’ bij het dicteren is terug te voeren op het meest opvallende verschil met schrijven: je ziet bij het dicteren niet wat je zegt. De tekst moet dus voortdurend in het geheugen worden vastgehouden. Iets geavanceerder: dicteren lijkt een te groot beroep te doen op de gelimiteerde capaciteit van het werkgeheugen. | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
Met het oog op die gelimiteerde capaciteit karakteriseren Flower en Hayes schrijven als werken onder ‘Cognitieve hoogspanning’Ga naar eind2. Die karakterisering lijkt in nog sterkere mate op te gaan voor het dicteren. In dit artikel wil ik een voorlopig antwoord geven op de vraag hoe ervaren dicteerders voorkomen dat die hoogspanning tot overbelasting leidt. Als het middel bij uitstek tegen overbelasting van het werkgeheugen, noemen FLOWER EN HAYES (1980) planning. Competente schrijvers blijken voor alles effectieve planners van schrijftaken te zijn. Daartoe maken ze echter regelmatig gebruik van het reeds geschreven tekstdeel, een mogelijkheid die een dicteerder niet heeft. Ervaren dicteerders moeten dus anders plannen. Denkbaar is dat ze vooral vooraf planners zijn, dus dat ze een dictandum vooraf inhoudelijk en structureel plannen en zonodig schematiseren. Om te bezien of deze veronderstelling juist is èn om eventuele andere dicteerstrategieën in kaart te brengen, heb ik zestien ervaren dicteerders over hun werkwijze geïnterviewd. Om het probleem bij het dicteren wat nader te preciseren ga ik in §1 in op de functie van het teruglezen bij de planning op macrotekstueel en microtekstueel niveau bij het schrijven. In §2 beschrijf ik de wijze waarop de interviews zijn gehouden. In §3 presenteer ik de uitkomsten van die interviews, en tenslotte ga ik in §4 in op de vraag of er sprake is van een aparte dicteervaardigheid (dus los van schrijfvaardigheid). | |||||||||||||
1 De functies van het teruglezen bij het schrijvenDe problemen die beginnende dicteerders ondervinden zijn voor een deel terug te voeren op het feit dat ze een tekst concipiëren die ze niet kunnen zien en niet terug kunnen lezen. De tekst niet kunnen zien heeft tot gevolg dat een dicteerder het moet stellen zonder een besef van de tekst als een ‘fysiek object’. Op de betekenis daarvan kom ik in §3 terug, hier volsta ik met de opmerking dat in HAAS & HAYES (1986, p.24) hetzelfde probleem wordt gemeld bij schrijvers aan de tekstverwerker. De functie van het teruglezen wordt in de vakliteratuur zowel met betrekking tot de planning op macroniveau, als met betrekking tot de planning op microniveau aan de orde gesteld. Ik licht beide functies kort toe. | |||||||||||||
De terugleesfunctie op macroniveauSchrijvers lezen hun reeds geschreven tekstdeel terug om het vervolg van de tekst te plannen, en om het geschrevene te evalueren en zonodig te reviseren. FLOWER & HAYES (1981, p.374) concluderen op basis van hardop-denk-protocollen van schrijfprocessen dat terugleesepisodes vaak leiden tot nieuwe plancycli. Door herlezing van de tekst ‘scherpt’ de schrijver zijn mentale voorstelling daarvan, hetgeen hem bij de voltooiing van de tekst stuurt (zie ook: FLOWER, HAYES, et. al. 1986, p. 18). De functie van het teruglezen blijkt het duidelijkst uit de resultaten van zogenaamde ‘invisible-writing’ experimenten. Hierbij schrijven proefpersonen met een lege balpen teksten die via carbonpapier voor hen onzichtbaar op papier komen. Van een dergelijk experiment doen BRITTON et.al. (1975) verslag. Uit de resultaten blijkt dat de afhankelijkheid van het (kunnen) teruglezen zich het sterkst doet gelden | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
bij het schrijven van teksten die een relatief hoog beroep doen op de conceptuele vaardigheden van de schrijver (in hun geval: het beschrijven van theoretische principes)Ga naar eind3. De ‘blind’ geschreven teksten bleken achteraf inhoudelijke inconsistenties en syntactische fouten te vertonen (BRITTON et. al. 1975, p.35). De beschrijving van gebeurtenissen in een ‘straightforward narrative’ onder de experimentele conditie leverde daarentegen minder problemen op (zie noot 3). Bij het schrijven van dergelijke teksten worden inhoud en tekststructuur beregeld door de chronologie waarin de beschreven gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Voor zo'n ‘lineaire’ tekst hoefde men tijdens het schrijven niet, of minder vaak, terug te lezen. | |||||||||||||
De terugleesfunctie op microniveauOok voor het plannen op microniveau heeft het teruglezen een belangrijke functie. De zinsproductie door schrijvers is recent door KAUFER, HAYES & FLOWER (1986) beschreven aan de hand van hardop-denk-protocollen. Schrijvers construeren zinnen deel-voor-deel. Eenmaal geschreven zinsdelen worden dan door herlezing geëvalueerd (op stijl en grammaticaliteit) en zonodig gereviseerd. Op een totaal van 367 formuleerepisodes (gedefinieerd als: een protocolsegment dat correspondeert met de concipiëring van één volledige zin) rapporteren de onderzoekers 66% (± 242) herlezingen binnen één zin, en 8% (± 30) herlezingen van vorige zinnen (KAUFER, HAYES & FLOWER 1986, p. 125-126). Van die herlezingen leidde 25% tot daadwerkelijke revisies, hetgeen het belang van het teruglezen bij het schrijven nog eens onderstreept. | |||||||||||||
2 Interviews en geïnterviewdenIk heb gegevens over dicteerstrategieën verzameld door interviews met zestien ervaren dicteerders. Die interviews heb ik gevoerd aan de hand van een vaste lijst aandachtspunten: voorbereiding, schema opstellen, inspreken, uitwerken, corrigeren, problemen bij en waardering voor het dicteren. De respondenten is gevraagd zoveel mogelijk in eigen bewoordingen over hun werkwijze te spreken en alles wat ze van belang achtten te noemen. Daarvoor heb ik bewust gekozen. Uit proefinterviews aan de hand van strak geformuleerde vragen bleek, dat niet expliciet bevraagde informatie ook niet boven water kwam. Bovendien wekte de formulering van de vragen nogal eens begripsverwarring.Ga naar eind4 Het nadeel van zo'n vrij interview is dat de informatie niet telkens op dezelfde wijze onder woorden wordt gebracht. Om die dan te kunnen beschrijven in termen van planning, formuleren en reviseren, was interpretatie noodzakelijk. Zo'n vertaalslag blijft altijd een zwakke schakel bij deze werkwijze. De geïnterviewde dicteerders werken in de volgende beroepssectoren:
Voor de selectie op ervaring zijn twee criteria gehanteerd:
| |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
3 Resultaten3.1 AlgemeenHet belangrijkste resultaat van de interviews is de opvallend grote uniformiteit in dicteermethoden van ervaren dicteerders. Als een dictandum voorbereiding vereist vindt planning èn revisie op macrotekstueel niveau van - hetzij de gehele tekst, hetzij tekstdelen vòòr het inspreken plaats. Op microniveau vinden revisies altijd plaats nàdat het dictaat op papier is uitgewerkt. Ik zal beide strategieën toelichten. | |||||||||||||
3.2 Planning op macroniveauHet belangrijkste ‘weermiddel’ tegen overbelasting van het werkgeheugen van ervaren dicteerders is planning en revisie op macroniveau voordat met het inspreken begonnen wordt. De nadelen van de ontbrekende terugleesmogelijkheid worden voorkomen door vooraf een minder of meer gedetailleerd inhouds- en structuurschema van het dictandum op te stellen. Vervolgens wordt dat schema waar nodig gereviseerd en eerst dan wordt de tekst op de band ingesproken. Ik zal in deze paragraaf achtereenvolgens ingaan op:
| |||||||||||||
Hoe compenseert een schema de weggevallen terugleesmogelijkheid?Allereerst verkrijgt een dicteerder door het opstellen van een schema een indruk van de te dicteren tekst als een fysiek object. Alle geïnterviewde dicteerders benadrukken het belang daarvan bij teksten die hun nog niet direct ‘voor ogen’ staan. In veel gevallen hebben ze al snel een min of meer duidelijk beeld van de over te dragen inhoud, maar missen ze de mogelijkheid zich voor te stellen hoe die inhoud er op papier uit komt te zien, of uit moet gaan zien. Het opstellen van een schema komt aan die behoefte goeddeels tegemoet. Door het schema verkrijgen dicteerders een indruk van de bladspiegel, dat wil zeggen van de uiterlijke tekststructuur en de alineaindeling. Bovendien kunnen aan de hand van een schema de zo belangrijke lay-out-aanwijzingen adequaat en op de juiste plaatsen in het dictaat worden ingesproken. De dicteerders krijgen kortom visueel ‘vat’ op de tekst. Het opstellen van een schema heeft een tweede, nog belangrijker functie. Het maakt een effectieve, en volgens de geïnterviewde dicteerders noodzakelijke, scheiding mogelijk tussen planning op macro- en planning op microniveau. Inhoudsvinding en - structurering vinden zo apart plaats van de ook alle aandacht vergende formuleertaak. Deze taakscheiding is, naar ik aanneem, de belangrijkste compensatie voor de ontbrekende terugleesmogelijkheid. Ik zal dat toelichten. De meeste schrijfhandboeken bevelen voor het uitvoeren van schrijftaken een lineaire taakuitvoering aan. Ook oudere descriptieve schrijfmodellen zijn gebaseerd op de lineaire taakopeenvolging ‘pre-writing, writing, re-writing’. Uit praktijkobser- | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
vaties van schrijfprocessen blijkt echter dat van een gefixeerde opeenvolging van deeltaken vrij zelden sprake is. Schrijfprocessen vertonen een patroon van voortdurend wisselende aandachtsfixaties op telkens weer andere tekstniveaus. In FLOWER & HAYES (1981) wordt dat aangeduid met de term recursiviteit. Bovendien interageren planning op macroniveau en planning op microniveau: juist door te schrijven ontdekken schrijvers wat ze willen schrijven en hoe de tekst op doel en publiek moet worden afgestemd. Men spreekt dan van de ‘conceptualiserende functie’ van het schrijven. De noodzaak tot teruglezen (zie §1) vloeit naar mijn oordeel voort uit de recursieve en interagerende uitvoering van de verschillende schrijftaken zoals die bij veel schrijvers wordt aangetroffenGa naar eind6. Tegenover dat recursieve karakter van het schrijfproces, stellen ervaren dicteerders een vrijwel lineaire opeenvolging van plannings- en revisietaken. Dat onderscheidt ze van veel schrijvers en het verklaart mogelijk de eerder genoemde problemen van beginnende dicteerders.Ga naar eind7 Het is goed denkbaar dat die laatsten zijn gaan dicteren zoals ze gewend waren te schrijven. Dat idee wordt geschraagd door de ervaringen van een geïnterviewde internist. Hij meldde dat zijn eerste dictaten alle feilen vertoonden die ik in de inleiding al noemde. Bovendien lukte het hem in het begin niet de ‘draad’ van het verhaal al dicterend vast te houden. Pas toen hij zich de gewoonte eigen maakte teksten vooruit te schematiseren, leverde het dicteren de gewenste resultaten op. Vier van de overige vijftien dicteerders hadden soortgelijke ervaringen gehad. Vijf stelden dat ze die destijds niet hadden gehad omdat ze ook bij het schrijven al vooraf schema's opstelden. De overige zes konden zich niet meer herinneren of ze indertijd aanpassingsproblemen hadden gehad. | |||||||||||||
Wanneer worden dictaten niet vooraf geschematiseerd?Planning vooraf is niet voor elk dictandum noodzakelijk. Routine-teksten worden uit de ‘losse pols’ gedicteerd. Routine teksten zijn in het algemeen die teksten die dicteerders vaak dicteren, de ervaring daarmee fungeert hier in feite als voorbereiding. De dicteerder beschikt voor zulke teksten over ‘tekstrijpe’ voorkennis van doel, publiek, inhoud, structuur en vaak ook de formulering (denk aan vakjargon). Het dictandum is als het ware klant-en-klaar ‘mentaal oproepbaar’. In de woorden van Flower en Hayes is dan ‘information (...) so well developed and organized in memory that the writer is essentially generating standard written English’ (FLOWER & HAYES 1981, p. 273) In zijn algemeenheid is niet aan te geven bij welke teksttypen of -soorten dat het geval is. Voor een geïnterviewde advocaat was het dicteren van dagvaardingen zo'n routine-klus, terwijl dat voor zijn gezellen een uitvoerige planning-vooraf vereiste (ondanks het formulier-achtige karakter van dergelijke teksten). | |||||||||||||
Hoe wordt een dictandum geschematiseerd?De gehanteerde planningstrategieën zijn alle uit de handboeken bekende inventio- en structureringstechnieken. Thema's worden inhoudelijk uitgewerkt door middel van ‘bevraging’, door gesprekken met collega's en door bestudering van documenten en andere informatie-dragende stukken. Eén speciale toepassing van het dicteerapparaat verdient aparte vermelding. Een geïnterviewde rechter gebruikte het apparaat voor het exploreren van zijn gedachten ten behoeve van arresten. Door het apparaat ter hand te | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
nemen en in te spreken wat hem inviel over de betreffende kwestie, stimuleerde hij zijn gedachtengang. Hij gebruikte de dictafoon zelf dus als inventiotechniek. Het aldus ontstane protocol werd op papier uitgewerkt en gebruikt bij het opzetten van het schema. Voor de structurering van de tekst streeft men veelal naar het gebruik van min of meer vaststaande stramienen voor de tekstopbouw. Zijn die niet voorhanden, dan vergt ook dit onderdeel van de planning vooraf denkwerk. Dat bleek vooral het geval bij de meer beschouwelijke teksten zoals bijvoorbeeld nota's die toekomstige ontwikkelingen beschrijven. In de praktijk van het zakelijk taalverkeer liggen de over te dragen tekstinhouden al vaak van te voren vast. In veel gevallen beschrijven die teksten immers onderdelen van de reguliere beroepspraktijk. Planning houdt dan ook vaak in dat informatie geselecteerd en gecategoriseerd moet worden ten behoeve van de tekstinhoud. Zo moesten veel geïnterviewde dicteerders regelmatig vergaderverslagen dicteren. De dan al bestaande tekstinhoud (gevormd door de notulen of het protocol van de vergadering) moet door selectie en categorisering ‘tekstrijp’ worden gemaakt. Een geïnterviewde ontwikkelingsmanager hanteerde daarvoor een zeer effectieve methode. Hij stelde van de vergadering waarvan hij verslag moest doen, zelf de agenda op. Daaraan voegde hij, ten behoeve van de voorzitter, een outline toe van per agendapunt te behandelen aspecten. De agenda vormde bij het latere dicteren de macrostructuur van het verslag, terwijl de verschillende hoofdonderdelen gestructureerd werden aan de hand van de outline. De vooraf opgestelde verslagstructuur bewees hem bovendien goede diensten bij het selecteren en categoriseren van de informatie uit het vergaderprotocol.
Planning en schematisering van inhoud en structuur verloopt niet bij iedere dicteerder op dezelfde manier. De meeste dicteerders (14 van de 16) plannen een te dicteren tekst in zijn geheel, reviseren het schema en spreken dàn het dictandum praktisch ononderbroken in aan de hand van het schema. De overige twee dicteerders plannen en schematiseren de tekst in rondes. Vooraf stellen ze een zeer globaal structuurschema op dat meestal niet meer is dan een soort checklistje van zaken die in de tekst aan de orde worden gesteld. De inhoudsplanning vindt per punt plaats in de pauzes tussen het inspreken. Een dictandum wordt bij hen dus in kleinere eenheden gepland, gereviseerd en ingesproken. Aangezien die eenheden van te voren vastliggen, is aan de latere tekst nog ‘te zien’ waar de dicteerder heeft gepauzeerd. De inhoudsgrenzen (paragrafen, alinea's) in de tekst markeren de pauzegrenzen. Ronde-planners schematiseren minder uitvoerig dan geheel-planners omdat de geplande informatie-eenheden kleiner zijn, en de tijdsspanne tussen plannen en inspreken korter is. Een reden voor dit verschil heb ik niet kunnen achterhalen. Mogelijk is dat we hier te doen hebben met een ‘tussenvorm’ tussen het eerder geschetste recursieve schrijven en het strikt lineaire dicteren. Wellicht dat het voor deze twee dicteerders ondoenlijk is een dictandum geheel vooruit te plannen. Een stafmedewerker van de Centrale Verkeers Politie Commissie gaf desgevraagd te kennen behoefte te hebben aan het dicteren van een inleiding van zijn tekst om beter te kunnen beoordelen hoe de inhoudselementen ‘verderop’ op die inleiding zouden kunnen aansluiten. Het inspreken heeft aldus beschouwd in zekere zin een conceptualiserende functie. | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
Daarmee is echter niet gezegd dat de ronde-dicteerders als ‘tabula rasa’ ten opzichte van de dicteeropdracht staan. Zij brengen vooraf bewust planningseenheden aan in het dicteerproces, maar mijn indruk is dat zij eerder dicteertaken vooruit plannen, dan een dictandum (zoals geheelplanners). Ik besluit deze paragraaf met een voorbeeld van geheel-planning: het dicteerproces van een intern organisatie-adviseur. Het betreft hier een mijns inziens spectaculaire dicteerprestatie. Het gedicteerde rapport dat tijdens het interview is besproken had een omvang van 40 (!) pagina's A-4, en was na de planning en schematisering ononderbroken gedicteerd. In het rapport wordt de noodzaak tot invoering van een planmatig productieproces op een lijnafdeling behandeld. Achtereenvolgens geeft het rapport een exposé van het begrip ‘planmatig productieproces’, een beschrijving van knelpunten op de betreffende afdeling (resulterend in een programma van eisen en voorwaarden voor de invoering) en een voorstel voor die invoering. De planning van inhoud en structuur van het rapport weerspiegelen de aard en volgorde van de voorbereidende werkzaamheden. De adviseur was begonnen met een oriëntatie op het begrip ‘planmatige productie’ door bestudering van vakliteratuur. Daarna voerde hij gesprekken met medewerkers van de betreffende afdeling en met verantwoordelijke directieleden. Tenslotte werd de voorgestelde oplossing voor de problemen toegesneden op het programma van eisen en voorwaarden. Van al deze activiteiten, die vier weken in beslag namen, werden notities gemaakt die de adviseur onderbracht in een zich allengs vormend schema voor het rapport. Na die vier weken is het rapport aan de hand van het schema in één keer op de band ingesproken. Een vergelijking tussen het schema en het uitgewerkte dictaat wees uit dat tekstinhoud en -structuur, behoudens enkele ondergeschikte afwijkingen, naadloos op het schema aansloten. Het dicteren van de tekst leek in dit geval nog het meest op het ‘afspelen’ van een vooraf ‘mentaal opgenomen’ geluidsband. | |||||||||||||
Welke informatie bevat een schema?De schema's die ik heb kunnen zien bevatten globaal twee soorten informatie: informatie over het dictandum en informatie over het dicteren. Het grootste deel van de schema's bevat informatie over de inhoud en de structuur van de tekst. Nergens trof ik informatie aan over doel en publiek. Doel- en publieksafwegingen spelen bij de planning dan ook nauwelijks een rol zo bleek uit de gesprekken. Dat wil niet zeggen dat die van ondergeschikt belang zouden zijn, maar de aanpassing van inhoud en structuur daaraan verloopt practisch automatisch. Het besef van doelen en doelgroepen is ervaren dicteerders in feite tot een ‘tweede natuur’ geworden. De tweede soort informatie in de schema's betreft het dicteren zelf. Dicteerders geven zichzelf in een aantal gevallen aanwijzingen voor het inspreken. Zulke aanwijzingen hebben bijvoorbeeld betrekking op voorgenomen pauzes om documentatie te raadplegen, of het invoegen in het dictaat van eerder vervaardigd materiaal. Tenslotte bevatten schema's lay-out aanwijzingen die tijdens het dicteren op de band waren ingesproken. | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
3.3 Planning op microniveau: het formuleren van dictatenIk begin met de constatering dat het dicterend formuleren als moeilijker beschouwd kan worden dan enerzijds het sprekend, en anderzijds het schrijvend formuleren. De reden daarvoor ligt voor de hand. Een dicteerder moet sprekend zinnen formuleren die moeten voldoen aan de eisen en conventies van de schrijftaal. Hij mist daarbij zowel de terugleesmogelijkheid (zie §1) die de schrijver heeft, als de relatief coulante houding ten aanzien van gesproken formuleringen waarop een spreker doorgaans mag rekenen. Ervaren dicteerders hebben zich van dit probleem op even simpele als doeltreffende wijze ontdaan: ze streven ernaar een geplande tekst (of tekstdeel) ononderbroken te dicteren. Bijgevolg brengen ze formuleerrevisies nooit tijdens het inspreken aan, maar altijd na uitwerking op papier. Ze streven weliswaar naar een adequate schrijftaalformulering-ineens, maar bij vermeende of reële formuleerfouten stoppen ze niet om te corrigeren. Overigens laat men veel ‘technisch’ revisiewerk (grammaticaliteitsrevisies bijvoorbeeld) over aan de uitwerker. Dat gebeurt, zoals nog zal blijken, niet zonder reden. Doorspreken voorkomt volgens de geïnterviewde dicteerders dat ze al te zeer verstrikt raken in allerlei ‘locale’ problemen. Afgezien van het feit dat correcties vrijwel niet tijdens het dicteren zijn aan te brengen,Ga naar eind8 zou het terugluisteren en corrigeren van een zin er licht toe kunnen leiden dat ze de ‘draad’ van het verhaal kwijtraken. Terugluisteren komt dan ook alleen voor na gedwongen onderbrekingen (de telefoon, de koffïekar) en wel om diezelfde draad weer op te pakken. Beide strategieën (doorsprekend dicteren en achteraf reviseren) laten het streven naar ‘first-time-final’-dictaten onverlet, men tracht het aantal later nog aan te brengen revisies dus tot een minimum te beperken. Ik zal in deze paragraaf verder kort ingaan op: - de woordkeus en zinsbouw van gedicteerde taal - spreektempo en -pauzes bij het dicterend formuleren. | |||||||||||||
Woordkeus en zinsbouwGedicteerde taal bevindt zich op verschillende linguïstische dimensies, zoals zinslengte, aantal ondergeschikte bijzinnen en aantal passieve constructies, tussen gesproken en geschreven taal (BLASS & SIEGMAN 1975, p. 28). Dat beeld lijkt te worden bevestigd door de uitlatingen van de geïnterviewde dicteerders. De meesten gaven te kennen ‘vlotter’ en minder formeel te zijn gaan formuleren. Een dicteerder uit het bedrijfsleven zei bijvoorbeeld dat hij vroeger: ‘Naar aanleiding van ons onderhoud d.d..., stuur ik je hierbij...’ schreef, terwijl hij nu: ‘Toen ik je laatst zag beloofde ik je... te sturen, bij deze.’ dicteerde. Behalve de woordkeus, beïnvloedt het dicterend formuleren volgens de dicteerders ook de zinsbouw. Zij stelden kortere en minder complexe zinnen te dicteren dan te schrijven. Eén dicteerder formuleerde het zò: ‘Ik streef ernaar zinnen te formuleren die ik mentaal in één adem kan behappen, dus waarbij ik op het eind van de zin me het begin nog kan herinneren. Mijn zinnen zijn daarom korter, eenvoudiger en dus leesbaarder’. Een kanttekening lijkt me hier echter op zijn plaats. Het merkwaardige is namelijk dat, in weerwil van deze (en dergelijke) opmerkingen over (de vermeende eenvoud van) gedicteerde zinnen, een nadere beschouwing van gedicteerde zinnen | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
uitwijst dat die juist vaak wel syntactisch complex zijn.Ga naar eind9 Van twee dicteerders kreeg ik toestemming letterlijk uitgewerkte dictaten te bezien. Van één zo'n protocol geef ik een (kenmerkend) voorbeeld: ‘Pieterse van de Universiteit van Utrecht ging in op de eisen die aan broedapparatuur die van toepassing zijn in de pluimveehouderij zouden moeten worden gesteld’.Ga naar eind10 Mijns inziens is de syntactische constructie van deze zin complex te noemen.Ga naar eind11 Doordat de eerste relatieve bijzin pas op het eind van de zin wordt afgerond, ontstaat een ‘lezers-onvriendelijke’ tangconstructie. De getalsfout lijkt me onder invloed van ‘de eisen’ te zijn ontstaan (immers: ook ‘eisen’ kunnen ook op iets ‘van toepassing zijn’). De zin is later door de dicteerder dan ook als volgt gecorrigeerd: ‘Pieterse van de Universiteit van Utrecht ging in op de eisen die worden gesteld aan apparatuur die men in de pluimveehouderij gebruikt’. Het verschil tussen de gedicteerde en de gecorrigeerde zin valt mijns inziens samen met het onderscheid tussen ‘Writer-based’- en ‘Reader-based’-proza dat in FLOWER & HAYES (1980, p.45) wordt gemaakt. Een schrijver die ‘Writer-based’-proza produceert, wordt bij het schrijven van zijn tekst vooral geleid door zijn eigen gedachtengang. Volgens Flower & Hayes nemen de zinsconstructies dan ook de structuur van die gedachtengang aan en is de stijl die van een ‘monologue interieur’. De lezer is bij het schrijven uit het blikveld verdwenen. Bij het produceren van ‘Reader-based’-proza daarentegen, is de aandacht behalve op de eigen gedachtengang, ook en vooral gericht op de rhetorische aspecten van de communicatie. De schrijver heeft de lezer voor ogen en houdt zich bijgevolg ook bezig met het overdraagbaar maken van zijn gedachtengang. Flower en Hayes stellen dat competente schrijvers zich van minder competente onderscheiden, onder meer doordat hun teksten meer ‘Reader-based’ zijn. Nu lijkt het me aannemelijk dat een dicteerder min of meer in de positie verkeert van een minder competente schrijver, door de methode van tekstconcipiëring. Het dicteren verloopt ten opzichte van het schrijven namelijk veel sneller en (alweer) teruglezen is niet mogelijk. Wellicht dat het daarom voor een dicteerder lastig is om zich zowel met de inhoud van de tekst, als met de rhetorische aspecten daarvan tegelijk bezig te houden. Welschen's Cognitieve balans (WELSCHEN 1982, p. 155) is uit evenwicht. Waarschijnlijk weerspiegelt het gegeven dictaatfragment dan ook vooral de gedachtengang van de dicteerder. Daarbij verschuift de aandacht in lineaire volgorde telkens naar een volgend inhoudselement in de zin: van ‘Pieterse’ naar ‘eisen’ naar ‘broedapparatuur’ naar ‘pluimveehouderij’. Pas dan wordt de eerste bijzin inhoudelijk voltooid waardoor de zin syntactisch welgevormd wordt gemaakt. Overigens wijst deze zinsconstructie nog op een ander kenmerk van het dicterend formuleren. Zelfs wanneer de dicteerder tussentijds de correctie zou hebben willen aanbrengen die hij nu na uitwerking op papier aan heeft gebracht, dan zou dat vanwege de noodzaak tot lineair formuleren bij het dicteren onmogelijk zijn geweest. Uit één van de hardop-denk-protocollen van formulerende schrijvers die KAUFER, | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
HAYES & FLOWER (1986, p. 128-129) geven, blijkt dat schrijvers soms retrogressief formuleren. Dat betekent dat een zinselement in de uiteindelijke zin, pas in een latere fase van de formuleerepisode wordt ‘bedacht’. Bij het schrijven is het niet moeilijk zo'n later bedacht zinsdeel nog in de al geschreven zin te voegen. Bij het dicteren is dat, om begrijpelijke redenen niet mogelijk. | |||||||||||||
Spreektempo en spreekpauzesVan één van de geïnterviewde dicteerders kreeg ik toestemming een ingesproken dicteerbandje te beluisteren. Ik geef enkele tentatieve observaties. Om te beginnen lijkt het spreektempo afhankelijk te zijn van de tekstinhoud. De twee beluisterde dictaten waren een vergaderverslag en een beoordeling van een sollicitant. De geconstateerde verschillen in spreektempo en -intonatie tussen beide dictaten zouden kunnen worden veroorzaakt door het inhoudstype ervan: informatief versus beschouwend. Het eerste dictaat (het vergaderverslag) werd in een tamelijk constant tempo en practisch zonder intonatie ingesproken. De woordkeus leek trefzeker, er waren in elk geval weinig haperingen (eh's) hoorbaar. Bij het tweede dictaat lag dat heel anders. Hier varieerde het spreektempo sterk terwijl de intonatie van het gesprokene die van normale spreektaal benaderde. De woordkeus leek meer ‘zoekend’ en ging met nogal wat haperingen en stiltes gepaard. Tenslotte waren er op dit dictaat duidelijk meer grammaticale fouten te beluisteren dan op het eerste dictaat. Het aardige van een dicteerbandje is dat de plaatsen van formuleerpauzes achteraf nog traceerbaar zijn. Dan valt op de band namelijk de ‘klik’ van de pauzetoets te horen. Bij geschreven teksten gaat die informatie verloren. Ik heb de zeer voorlopige indruk, dat ook formuleerpauzes vallen tussen zinsdelen die grammaticaal of inhoudelijk een subeenheid in de tekst vormen. Zo vielen de pauzes op het dictaatdeel ‘rondvraag’ telkens nà het inspreken van een vraag en na het inspreken van het daarop gegeven antwoord. Dit beeld van een gefaseerde zinsproductie wordt bevestigd door wat KAUFER, HAYES & FLOWER (1986, p. 121) vaststellen over zinsconstructie in delen bij het schrijven. | |||||||||||||
4 BesprekingNaar ik hoop is uit het voorgaande duidelijk geworden hoe ervaren dicteerders de ontbrekende mogelijkheid van het teruglezen compenseren. Planning (en revisie) op macrotekstueel niveau (en de belangrijke ‘status aparte’ daarvan) is daarvoor hun belangrijkste strategie.Ga naar eind12 Het is een algemeen aanvaarde opvatting dat verbetering van het schrijfproces voor alles gericht moet zijn op verbetering van de planvaardigheid. Schrijfproblemen zijn veelal planproblemen. In bijvoorbeeld DROP (1986) is de aandacht dan ook exclusief gericht op de mogelijke planstrategieën die een schrijver kan (moet?) hanteren. Ook FLOWER & HAYES (1980) zijn deze mening toegedaan: ‘It is our thesis that one way to improve people's writing is to improve the planning process they go through as they write’ (FLOWER & HAYES 1980, p. 44) De karakteristieken die FLOWER & HAYES geven van de competente schrijver zijn dan ook bijna allemaal geformuleerd in termen van planvaardigheid. Capabele | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
schrijvers werken met flexibele planschema's die enerzijds concreet genoeg zijn om tot daadwerkelijke tekstproduktie te komen, en anderzijds abstract genoeg zijn om niet verstrikt te raken in allerhande locale kwesties waardoor ze, zoals WELSCHEN (1982) stelt: ‘wegzakken in lagere en localere niveaus van taalverwerking’. Deze karakteristieken zijn ook op de hier beschreven ervaren dicteerders van toepassing. Daarmee is gezegd dat ze zich hierin niet onderscheiden van vaardige schrijvers. Aldus beschouwd zou een vaardige schrijver eveneens een vaardige dicteerder zijn of kunnen worden. Anders gezegd: er bestaat niet zoiets als dicteervaardigheid, los van schrijfvaardigheid. Ook GOULD (1978) komt tot die conclusie. Hij baseert zich op drie onderzoeksgegevens die ik kort zal bespreken. Ten eerste blijkt het dicteren van ‘one-page routine and complex letters’ aan ‘novice’-dicteerders in ongeveer een dag te leren te zijn.Ga naar eind13 Na die dag dicteerden novices brieven die door jury's niet meer waren te onderscheiden van door hen geschreven versies (GOULD 1978, p.657). Dat staat haaks op het gegeven dat het verwerven van een vaardigheid (bijvoorbeeld taalvaardigheid) doorgaans een langdurige leertijd vergt. Ten tweede wijkt het dicteergedrag van novices na korte tijd niet meer af van dat van ‘experts’. Zo was de ratio planningstijd/totale dicteertijd voor beide groepen gelijk. Wat door ervaring wordt verworven is een meer vertrouwde omgang met het dicteerapparaat, aldus Gould (GOULD 1978, p.657) en niet zozeer een ‘expert-dicteerproces’. Ook wijst een vergelijking tussen dictaten van novices en experts uit dat novices na enige tijd kwalitatief gelijkwaardige teksten dicteren (GOULD 1978, p.653). Ten derde blijkt dat de verschillen in tekstkwaliteit van zowel geschreven als gedicteerde teksten in beide groepen onderling groter zijn dan die tussen novices en experts (GOULD 1978, p.658). In beide groepen zijn de goede schrijvers tevens de goede dicteerders. Gould concludeert: ‘From a performance standpoint, composition, acquired with great difficulty over years, appears to be the fundamental skill, and the method of composition (...) is secundary to this skill. (...) Thus, expert dictators' may be a misnomen’ (GOULD 1978, p.658, cursiveringen van mij, j.s.). Kortom: planvaardigheid (‘composition’) moet worden beschouwd als de limitatieve factor op zowel schrijf- als dicteerprestaties, en niet de methode van tekstconcipiëring. Hoe aannemelijk deze conclusie ook moge zijn, ze wordt mijns inziens toch wat in de weg gezeten door twee factoren. De eerste daarvan was in §3.3 aan de orde. Daar bleek dat de methode van stellen mogelijk invloed heeft op de formuleervaardigheid, dus mogelijk een limitatieve factor is op stelprestaties. Een tweede factor is dat veel - op zich vaardige - schrijvers hardnekkige nietdicteerders blijven ondanks het feit dat ze goed doordrongen zijn van de voordelen die het dicteren heeft ten opzichte van het schrijven. Voor dat niet-dicteren zijn ten minste twee redenen aan te wijzen, die (inderdaad) niet veel te maken hebben met taalvaardigheid. De eerste is van psychologische, de tweede van situationele aard. Ik ga, ter afsluiting van dit artikel, op beide redenen kort in. | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
Een wellicht onvermoede, maar belangrijke psychologische blokkade om te gaan dicteren is nogal eens: verlegenheid. Dicteren is hardop praten tegen een ‘ding’ waarbij men zich gemeenlijk alleen in een ruimte bevindt. Iemand die hardop spreekt terwijl hij alleen is wordt doorgaans voor een zonderling gehouden. Het is dan ook ontegenzeggelijk ‘raar’. Dat dicteren mensen verlegen kan maken moge verder blijken uit het feit dat het niet zelden wordt geassocieerd met ‘spreken in het openbaar’ (zelfs door ervaren dicteerders!). Ook al een bezigheid die velen angst inboezemt. Bovendien hebben dicteerders aanvankelijk soms ‘blunder-angst’: de angst dat niet opgemerkte formuleerfouten de hilariteit van de uitwerker teweeg zullen brengen. Een belangrijke situationele, en mogelijk belemmerende factor, is het contact dat een dicteerder heeft met de uitwerker van de dictaten. Wanneer de faciliteiten ontbreken om dictaten snel en foutloos uit te laten werken, stoppen veel beginnende dicteerders met het dicteren, los van de vraag of het ‘lukte’ een tekst met een dicteerapparaat op te stellen. Eén van de geïnterviewde dicteerders was het eertijds een paar maal overkomen dat lay-out-aanwijzingen keurig in de uitwerking op papier waren opgenomen. Ik heb de indruk dat een dergelijke ervaring er in andere gevallen toe kan leiden dat men de ‘stop’-toets van de dictafoon definitief indrukt. Hiermee hangt het volgende samen. Uitwerkers zijn in veel gevallen vaste medewerkers van de dicteerder. Eerdermeldde ik dat dicteerders veel ‘technisch’ revisiewerk aan hun uitwerker overlaten. Het gaat dan vooral om de correcties van ongrammaticale zinnen. Dat gebeurt niet zo maar: veel uitwerkers voelen zich namelijk gedegradeerd tot typende verlengstukken van het dicteerapparaat. Men spreekt dan van ‘down-grading’ tot ‘type-hit’. Revisiewerk overlaten aan de uitwerker is dus een bewust streven van dicteerders hun uitwerker te laten ‘meedenken’. Maar wanneer dat niet lukt, dus wanneer het dictaat wordt uitgetikt inclusief alle grammaticale fouten, kan dat ertoe leiden dat men weer teruggrijpt naar de pen en het papier. | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
|
|