van zelf sprak, kunnen opmerken, dat er wel eens een glaasje te veel gedronken werd. Wat erger is: als groen werd men gedwongen te drinken, Dr. v. Vr. deelt het volgende grappige attest mee, dat in 1809 door den Hr. Hondorff Block, Med. dr. te Schoonhoven, aan een a.s. Utrechtsch student werd ter hand gesteld:
Mijne Heeren,
Hoewel ik overtuigd ben, 't niet mogelijk bijna is eenen Viridissimum van wijndrinken te excuseeren, zoo verzeker ik den Rector en d'achtbaare Professoren der Senaat Veteranorum Glirium, dat den Heere J.H. Hudig thands studeerende en noch in de duisternis verkeerende nimmer gewoon is Eenige sterke dranken of wijnen te gebruiken; Ja dat 't hem om ziekten in den gepasseerden jaare gehad, volstrekt verbooden is; hebbende gelaboreerd aan eene vomica pulmonis; - Ik recommandeer hem dus Ulieden, en solliciteer zeer met zijne meenigvuldige gebreeken geduld te hebben. - Met blijdschap heb ik vernomen dat den Senaat Veteranorum Glirium dien luister noch blijft behouden, waarin ik dezelve altijd gekend heb, Ja dat dezelve noch werkzaam is tot de verlichting van veele ongelukkige Niettelingen. Blijve voorts na salutatiën met achtinge
Uw Ed. Dienaar
J. Hondorff Block,
med. doct.
Schoonhoven,
27 Septb. 1809.
In bovengaand attest wordt gesproken van den Senatus Veteranorum Glirium, den Senaat der oude ratten, die er een sprekend wapen op nahield, dat in het boek wordt afgebeeld: het listige knaagdier laat zich niet verlokken om in den val te loopen, maar trekt het lokaas voorzichtig, met een van zijn pootjes tusschen de tralies gestoken, naar zich toe. Het opschrift rondom het zegel luidt: ‘Quo non nocet arripe!’
Betreffende den oorsprong van den naam Veterani vertelt de schrijver, dat zij, die een college reeds eens hadden bijgewoond, aldus werden aangeduid. Uit hun midden wezen ze één aan, den praetor, die boeten wegens overtreding van studentenregelen enz. aanteekende en invorderde. De ouderen vormden clubjes, die zich met de ontgroening der nieuwelingen bezig hielden. Onderlinge wedijver dier clubjes, die wellicht wederzijdsche bevoegdheid niet erkenden of elkander ter wille van de te geven ontgroenpartij een novitius betwistten, gaf tot wrijving aanleiding. Zoo ontstond de behoefte aan een algemeenen ontgroeningssenaat en zóó werd de Senatus Veteranorum in Utrecht, gelijk ook in Leiden, geboren.
Hoe het bij de ontgroening toeging en welke tooneelen zich daarbij afspeelden, met welk een onbeperkt gezag de Rektor van den Senaat, wanneer hij tact en goede manieren had, bekleed was, kan men bespeuren uit Bijlage XXII, waar een jonge Duitscher van aanzienlijken huize, die tijdelijk in Utrecht studeerde, een Graaf von Wedel, zijn ervaringen meedeelt. Het groote verschil tusschen het studentenleven in Göttingen, waar hij vroeger twee jaar was, en dat aan een Hollandsche Universiteit wordt in het merkwaardige stuk duidelijk geteekend.
Tot de Bijlagen behoort een leerzaam artikel van Mr. H. Waller over de Faculteitskleuren. Er blijkt, dat die kleuren, hetzij thans door den mos of door een corpswet aangewezen, in den loop der tijden niet bestendig zijn gebleven en daarenboven wisselen van universiteit tot universiteit.
Mijn tijdgenooten zullen met belangstelling het welgelijkend maar onbehagelijk en stijf portret ten voete uit van Daan Koorders aanschouwen.