Onze leestafel.
Lydia's Huwelijk. door Humphrey Ward. Vertaald door Elizabeth Couperus. - L.J. Veen, Uitgever, Amsterdam.
Een roman van de hand dezer schrijfster, een roman, zoo in-Engelsch. zoo boeiend, is steeds waard vertaald te worden. De karakters zijn raak geteekend, met de uitvoerigheid, Humphrey Ward eigen, maar zij geeft geen uitwijdingen, die vervelen. Zij weet ons haar menschelijk materiaal voor oogen te stellen: mooi, forsch, somber, geducht, in alle afschuwelijkheid zelfs, waar het b.v. een zonderling betreft, een gierigen maniak, die langzaam maar zeker verwordt, welk procès wij belangstellend volgen ‘to the bitter end.’ Zij schetst ons even duidelijk, met altijd weer nieuwe frissche kleuren, het moderne meisje. Auteurs sympathie is aan de zijde der werkende vrouw, wier feilen en dwaasheden zij evenwel niet ontziet. De vrouw, vrij van vroegere conventioneele vormen en gewoonten, zich baan brekend met energie, met kracht, met geduld. Dat zij daarbij wondt en verwond wordt, dat ook zij ten slotte buigt voor den schepter van Eros, haar grootste eer er in stellend kameraad van haar echtgenoot te zijn; dat veel liefs en zachts en goeds van haar uitgaat, hoe menige diepgaande teleurstelling zij ook berokkent.... dit en nog veel meer, het intense wezen der moderne vrouw rakend, peilt auteur en leidt ons in dien doolhof, om ons haar te doen begrijpen, zoo wij haar al niet lief krijgen.
Haar werk is echter geen vivisectie. Met ruimen blik overziet Humphrey Ward hare medeschepselen, en laat ook aan kleine eigenaardigheden recht wedervaren. Zij zoekt niet het lage. het zinnelijke; in dat opzicht is zij stellig velen niet realistisch genoeg, hoe gruwelijk ook hare schildering zij van Melrose, den schatrijken landheer, die alleen leeft voor zijne liefhebberijen, zijne kunstverzamelingen - waarin toch weer iets groots niet miskend mag worden - terwijl zijne onderhoorigen in hunne ellendige hutten door twee worgengelen: honger en typhus, worden weggemaaid. Faversham, zijn factotum, herinnert in sommige opzichten aan een ouderwetschen romanheld, zooals auteur zelve ondeugend opmerkt.
Maar alles bij elkaar genomen is ‘Lydia's Huwelijk’ een van die boeken, waaruit ons meer bijblijft dan uit honderd andere. Wij, Hollanders, verheugen ons dit verhaal lezend, dat onze wetten het erfrecht betreffend zedelijker aandoen dan de Engelsche. Voor kunstverzamelaars bevat dit werk stellig menig behartenswaardigen wenk. Het getuigt van zooveel kennis op dit gebied, dat Schr. er een speciale studie van heeft moeten maken. Een fout in de conceptie acht ik de figuur van Nash, die te veel achter de schermen blijft, als een booze geest, wiens invloed zeer ver reikt, zoodat men hem moest leeren kennen meer dan door een enkel gezegde of zinspeling. Zeer mooi is daarentegen de figuur van Lady Tatham uitgewerkt, wier moederliefde treffend fijn is geschetst, en Boden, wien het laatste woord werd gegund, is niet minder sympathiek.