De Tijdspiegel. Jaargang 71
(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||
De Hervormde kerken in Zuid-Nederland in 1830, voornamelijk in Vlaanderen in de jaren der Belgische omwenteling, met enkele onuitgegeven stukken uit dat tijdperk.
| |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
EtikhoveGa naar voetnoot1., Maria-Hoorebeke, Mater, Gent, Dour, Hodimont, Rongy, Estaimpuis met de naburige dorpen Rolleghem, Belleghem en Zweveghem, maar geen van die alle had toen een eigen predikant en haast alle misten ook een passend kerkgebouw. Hoe anders wordt de toestand door 't optreden van den eersten Koning der Vereenigde Nederlanden! Volgens Koninklijk besluit van 4 Maart 1817 waren er garnizoenspredikanten te Brugge (met Yperen); Doornik (met Ath en Meenen); Bergen (met Charleroi en Binche); Namen (met Phillippeville en Mariënburg); Luik (met Hoei). Verder predikanten der Ned. gemeenten van Brussel, tevens belast met de zorg voor Leuven en Vilvoorde:
Ook te Rongy en Dour waren Fransche predikanten (zie Koninklijk besluit van 16 April 1816), evenals te Brussel. Al die zuidelijke Gemeenten werden vereenigd onder het provinciaal kerkbestuur van Limburg en verdeeld in de klassen van Maastricht en Brussel. Zij traden nu als een eigen provinciaal gebied in het verband van de Ned. Hervormde kerk, terwijl zij in de eeuwen van druk hadden gestaan onder de klassen van Walcheren en Z. Beveland of zoover het Franschsprekende gemeenten waren onder de Waalsche Synode van Holland. Wij kunnen ons voorstellen hoe de Roomsche geestelijkheid dat herleven van het Protestantisme vond. Wel had een koninklijk rondschrijven van 21 Oct. 1817 aan de Protestanten aanbevolen: ‘geen reden tot ergernis aan de R.K. landgenooten te geven, in goede verstandhouding met hen te leven,’ terwijl in dien omzendbrief tevens God gedankt wordt voor helderder licht, doch de feiten zelf ergerden | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
de Roomschen, en niet het minst, dat de Koning zelf de Protestantsche kerken bezocht, als hij te Brussel of ook in de provincie verbleef. Reeds in 1814 bezocht Willem I de godsdienstoefening in de Protestantsche kerk te Brussel. Telkens als hij een Zondag in een der provinciesteden doorbracht, ging hij naar de kerk. Ik geef hier een afschrift van het verslag van de kerkvergadering gehouden den 30 Mei 1829 te Gent. | |||||||||||||
‘Artikel I.‘Wordt hier aangeteekend dat officieële kennisgeving aangekomen zijnde van Z.M. komst op gisteren den 29 Mei, als onmiddellijk na Hoogstdeszelfs aankomst audientie zullende geven, de Kerkeraad zich derwaarts heeft begeven om den Koning zijne hulde en die der Protestantsche Gemeente toe te brengen en bij de ontboezeming der zegewenschen der Gemeente der Hoogstdeszelfs edelmoedige beschaving aan te bevelen, hetwelk door Z.M. gunstig beantwoord werd met bijvoeging, dat hij het genoegen zou hebben de Godsdienstoefening op den 31 bij te wonen. | |||||||||||||
‘Art. II.‘Daarop had heden eene samenkomst des Kerkeraads plaats, waaraan de predikant verhinderd was deel te nemen, zijnde door Z.M. genoodigd ten Hoogstdeszelven te dineeren, waarin de noodige schikkingen werden vastgesteld, zoo ter ontvangst van Z.M. bij het inkomen der kerk door den Kerkeraad als opzigtelijk het plaatsen van Hoogstdeszelfs gevolg, terwijl met dankbaarheid wordt aangeteekend, dat zoo van stedewege als van het Gentsch Departement tot hut van het algemeen, alsmede van wege eene loge der Vrijmetselaren nog een aantal van bij de 200 stoelen zijn verschaft geworden, welke bijna alle bezeten zijn. | |||||||||||||
‘Art. III.Er is bepaald dat van deze comparitie aanteekening in de acten des Kerkeraads zoude gedaan worden, terwijl tevens wordt bijgevoegd, dat het bijwonen van onze godsdienstoefening door Z.M. juist voorviel, dat de PredikantGa naar voetnoot1. van zijn 25jarigen dienst in de Gemeenten Baarland, Zonnemeire en Gent en omliggende plaatsen gedurende de laatste 14 jaren gedacht.’ | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
Al de annalenGa naar voetnoot1. der Protest. kerken in onze provinciën zijn vol van dankbaarheid jegens de Regeering van Willem I. De Antwerpsche Gemeente schrijft: ‘Le premier acte de bienveillance du nouveau gouvernement envers l'Eglise protestante d'Anvers fut d'entamer des démarches auprès de la régence de cette ville pour la décider à octroyer à cette Eglise reconstitueé la jouissance d'un batiment public pour l'exercice de son culte’. Van Gent staat: Par décret du 4 mars 1815 Albert Goedkoop pasteur à Zonnemeere et Bommenede fut nommé pasteur de l'Eglise reformée de l'Olivier flamand. - Ds. Goedkoop bediende tevens de Protestanten van Hoorebeke en Etikhove als hun predikant - totdat er in 1817 een afzonderlijke predikant (J.W.H. Duessen) voor die gemeenten werd aangesteld en 31 Aug. 1817 als zoodanig en ook als garnizoenspredikant van Oudenaarde werd bevestigd. De Gemeente te Dour bericht: ‘L'anneé 1817 vit s'ouvrir pour l'Eglise une situation bien différente de ce qu'elle avait été auparavant. La Belgique venait d'être réunie à la Hollande dont le gouvernement créa une place de pasteur à Dour.’ Doornik meldt: ‘Voici une autre époque, une époque vraiment réparatrice. De nouveau les Hollandais sont à Tournai et dans toutes les autres villes belges et ils y sont en vertu du traité de Vienne. Dès ce moment, l'existence des protestants est pleinement assurée. Ils jouissent de la protection des lois, ils ont la liberté de conscience, et la liberté de réunion. Ils n'ont plus à craindre d'être molestés pour leur religion.’ In het rapport van Rongy aan de Synode te Brussel in 1889 staat zelfs: ‘Nous ne saurions être assez reconnaissants envers la Hollande, nous protestants du Tournaisis. Sans elle, nous n'existerions plus.’ ‘Elle a été dans les mains de Dieu un moyen de salut pour nos troupeaux, c'est grâce à ses soldats et à leurs zélés pasteurs que nous avons subsisté jusqu' à ce jour.’ Verviers - Hodimont schrijft in het verslag aan diezelfde Synode over ‘le retour à la Hollande en 1815’: ‘Cette fois l'ère fatale et si longue de l'intolérance était enfin close. Depuis cette date la communauté restaureé a poursuivi sa marche paisible avec des progrès lents mais soutenus.’ De Gemeente te Luik zegt: ‘Les origines de l'Eglise pro- | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
testante nationale actuelle de Liège ne remontent qu' à l'année 1817, date à laquelle se trouvait à Liège en garnison un régiment suisse, commandé par le colonel Ziegler et composé en bonne partie de soldats protestants. Sa majesté le roi, voulant qu'ils ne fussent pas privés de culte, en établit un, qui fut installé provisoirement dans une salle peu eloignée du Palais rue Saint-Séverin, et dirigé par un aumonier M. van der Bank.’ Brussel zegt: ‘que les Protestants de Bruxelles se trouvaient heureux d'être dorénavant placés sous la direction de princes protestants. Ils ne tardèrent pas à en ressentir les effets.’ Een feit vol beteekenis was voor de Protestanten in het Zuiden de doop van den jonggeboren zoonGa naar voetnoot1. van den Kroonprins, den lateren Willem III in de Ned. Hervormde kerk (Augustijner kerk) te Brussel (27 Maart 1817) door Ds. L.W. Krieger, oud-hofprediker te 's Hage. Bij de plundering van die kerk werden de boeken verbrand. Toen Koning Willem III bij gelegenheid van zijn tweede huwelijk geen geboortebewijs van den burgerlijken stand te Brussel kon krijgen en men in plaats daarvan een doopbewijs vroeg, kon hem dat niet gegeven worden. Ds. Nicolaas de Jonge wist toen een paar ooggetuigen van 's Konings doop op te sporen. Er werd een stuk opgemaakt, het werd gelegaliseerd en diende als bewijs. Uit dankbaarheid werd Ds. de Jonge ridder van den Ned. Leeuw. Te Gent werden ook telkens de kinderen van den bevelvoerenden generaal Bernhard van Saksen-WeimarGa naar voetnoot2. door Ds. Goedkoop gedoopt. Het is hier ons doel niet, om de steeds klimmende verbittering in het Zuiden tegen het Noorden te beschrijven. De Roomsche bisschoppen, vooral de Broglie van Gent, hadden geen vertrouwen in het regeeringsbeleid van een Protestanschen Koning, die overal Protestantsche gemeenten stichtte of herstichtte. Naar hun wensch moest alleen het Roomsch-Katholieke geloof in de Zuidelijke Nederlanden | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
beleden kunnen worden. Hun aanhangers wenschten dan ook dat men de 3 standen adel, geestelijkheid en 3e stand in de Kamer vertegenwoordigen zou. De meeste vertegenwoordigers van de zuidelijke gewesten waren echter vergevorderd vrijzinnig. Toen op 1 Mei 1815 de Grondwetscommissie te 's-Hage bijeenkwam, belette het Zuiden, dat op voorstel van den voorzitter de vergadering met gebed geopend werd. Een der zuidelijke afgevaardigden zeide, dat zulk gezamenlijk bidden tegen zijn godsdienstige denkbeelden streed. De besluiten omtrent onze taal verwekten veel weerzin. Reeds in 1813 en 1814 had Willem I bepalingen omtrent het gebruik der taal in het vrij geworden Holland gemaakt. Bij de Wet van 1 Dec. 1813 (Stbl. No. 3) werd het gebruik der Fransche taal in alle gerechtszaken en akten verboden. Voor de zuidelijke provinciën werd bij besluit van 18 Juli 1814 (Journal off. No. 236) vastgesteld, dat de notarieele akten naar keuze in het Vlaamsch of in het Fransch konden worden opgesteld, mits er een Fransche vertaling bij was. Deze laatste bepaling werd ingetrokken bij Besluit van 1 Oct. 1814 (Journal off. No. 69). Hoewel nu zeer velen in Vlaanderen en zelfs te Brussel Vlaamsch-gezind waren en het Fransch bijv. aan den Gemeenteraad te Gent door de Fransche regeering was opgedrongen, en men zelfs te Brussel na den val van het Fransch' bewind aan Baron Vincent de herstelling van de Vlaamsche taal had gevraagdGa naar voetnoot1., wekten toch deze besluiten vijandschap, vooral omdat men niet wilde erkennen de eenheid van het Roomsche Vlaamsch en het Protestantsche Hollandsch. 15 Sept. 1819 verscheen er een nieuw Besluit, waarbij alle ingezetenen van Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
en Antwerpen bevoegd werden verklaard, om zich in alle stukken van de landstaal te bedienen, zonder dat de autoriteiten de bijvoeging van Fransche vertalingen zouden kunnen vorderen, zijnde de notarissen en andere ambtenaren verplicht, als het verlangd werd dezelfde taal te bezigen. Aan alle rechterlijke ambtenaren werd het vrijgelaten, om zich van de taal des lands te bedienen en zij werden daartoe zelfs uitgenoodigd. Hetgeen vooral aanstoot gaf, was, dat vanaf 1823 in de genoemde Provinciën geen andere Taal zou gewettigd zijn voor de behandeling van openbare zaken, en de ambtenaren, die dan de noodige kennis der landstaal zouden missen, verplaatst zouden worden. In 1822 (26 Oct.) werd dit besluit uitgestrekt tot de arrondissementen Brussel en Leuven der provincie Zuid-Brabant. Het gevolg was, dat aan de rechterlijke ambtenaren en advocaten slechts drie jaren tijds werd gelaten om een taal machtig te worden, die wel door hen verstaan werd, maar waarin zij nièt konden stellen. Het waren inzonderheid de advocaten, die verontwaardigd waren. De tijd, dat zij hun redevoeringen in sierlijk Fransch, zóó geschikt voor knaleffecten, konden houden, was voorbij. Al die glorie was vernietigd. Inplaats van hun oratorisch Fransch kwam nu hun gebrekkig Vlaamsch. Wat ook groote verbittering wekte, was de oprichting van het Collegium Philosophicum, waar alle geestelijken zouden moeten studeeren eer zij in de bisschoppelijke Seminariën zouden worden ingeschreven. Door dit besluit stootte de Koning de geestelijkheid nog verder van zich, - en door later weer te wankelen en het bezoeken van dat Collegium facultatief te stellen en 50.000 gld. voor de St. Pieterskerk te geven, vervreemdde hij de talrijke liberalen in het Zuiden. Steeds sterker werd de opgewondenheid in het Zuiden; had reeds in den beginne ‘l'Observateur Belge’ den nadrukkelijken wensch uitgesproken, dat Willem I het rijk tot een Belgisch Koninkrijk zou maken, het moest ‘Royaume Belgique’ heeten, alle staatsburgers moesten Belgen heeten, de Belgische (d.i. de Brabantsche) kleuren moesten de nationale zijn, het Fransch moest de uitsluitend officieele taal wezen, - nu werd die anti-Nederlandsche geest steeds sterker, ook door het verschil van meening over den accijns op het geslacht en | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
gemaal. Fransche uitwijkelingen hitsten de gemoederen tegen Holland op. De Juli-revolutie in Frankrijk gaf het sein tot de omwenteling in Zuid-Nederland. De leiders van den Belgischen opstand en de Walen wilden zich bij Frankrijk aansluitenGa naar voetnoot1.. De Augustusdagen te Brussel vormden het begin van den opstand, 26 Augustus om 3 uur werd de vlag van Brabant, de rood-geel-zwarte uit een der vensters van het Brusselsche Stadhuis gestoken, nadat men eerst de Fransche driekleur ontplooid hadGa naar voetnoot2.. - Te Luik heesch men hier en daar de Luiksche vlag. Aldaar en vooral te Verviers en zelfs, wat hoogst eigenaardig is, in het Duitsche Aken hadden ongeregeldheden, plunderingen en andere gewelddaden plaats. Ook te Framerie, Jemappes, Paturage heesch men de Fransche vlag. Te Brugge begon de beweging met een plundering van het huis van het Lid van de Staten-Generaal A. Sandelin op den 28en Augustus. De Burgerwacht kwam onder de wapens en dreef de oproermakers uit elkaar. Twee van hen werden gedood en vijf gekwetst. Deze uitkomst schrikte nochtans het gepeupel niet af, om den volgenden dag de ongeregeldheden te herhalen. Sandelin's huis werd nu in brand gestoken en daarna ook de militaire gevangenis; - de Burgerwacht werd opnieuw genoodzaakt vuur te geven. Een ander middel tot demping van oproer hielp beter. Een Commissie van Notabelen verzocht de pastoors ‘om de | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
wanorde te helpen keeren en het volk uit te noodigen naar huis te gaan.’ - De rust keerde in West-Vlaanderens hoofdstad terug. Te Doornik stak men de Fransche vlag uit. Ook te Antwerpen kwam het tot een botsing tusschen Burgerwacht en gepeupel, waardoor de gisting nog grooter werd. 31 Augustus stak Leuven de Brabantsche kleuren uit. Te Leuven stierf majoor Gaillard den marteldood omdat hij weigerde de wapenen aan de opstandelingen te leveren. Men knevelde hem, sloeg hem tot bloedens toe op 't hoofd, zoodat het bloed over zijn kleêren gutste. Men brandde hem de oogen uit, verschroeide hem de hersenen, om hem ten slotte aan een paal op te hangen. (Zie Vereeniging en Scheiding door P.H. Craandijk en P.H. Witkamp, blz. 115, Doesburg 1881). Uit het district van Jemappes, uit Gembloux, Namen, Dinant, Hesbaie en ook uit Frankrijk rukten scharen oproermakers Brussel binnen. Wel waren er ook tegenbewegingen. Gent, de grootste fabrieksstad van het Zuiden, zond een protest tegen de scheiding met honderden handteekeningen aan den Koning; Antwerpen eveneens (4000). Zelfs te Brussel waren er velen, die genoeg hadden van het Bestuur van den Franschman Niellon, van Luitenant Rogier en Don Juan van Halen. ‘Prins Frederik heeft zich slechts te vertoonen en Brussel's burgers zullen hemzelf de poorten openen’, zóó bericht Cartwright, secretaris van de Engelsche ambassade aan den Koning. In het Noorden was de begeerte naar scheiding algemeen. De bekende Amsterdamsche advocaat S. Ph. LipmanGa naar voetnoot1. en de Hollandsche afgevaardigde Mr. Jan Corver HooftGa naar voetnoot2. stonden aan 't hoofd dier beweging. De Groninger SypkensGa naar voetnoot3. wilde het oproer ten spoedigste doen dempen. | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
De gebeurtenissen van 23 tot 26 September te Brussel verergerden den toestand in het Zuiden. Redenen van overwegenden aard deden Prins Frederik besluiten op 26 Sept. bevel tot den aftocht te geven. Door dezen aftocht werd de naam van de regeering verduisterd; - de opstandelingen hadden zich voor goed de geestdrift van Europa verworven. Op den avond van den 29en Sept. had de stemming vóór of tegen de scheiding in de 2e Kamer plaats. 50 stemden ervoor, 44 ertegen, 6 voor uitstel. In de eerste Kamer verklaarden zich 31 vóór en slechts 7 tegen de scheiding. Uit het Zuiden stemden slechts 10 2e Kamerleden en 1 eerste Kamerlid tegen scheiding. Ook het benoemen van den Prins van Oranje tot Landvoogd van de opgestane gewesten kon den voortgang van de omwenteling, staande onder leiding van het ‘Gouvernement provisoire’ niet tegenhouden. 6 October trok de Hollandsche bezetting uit de citadel van Luik naar Maastricht. Den dag te voren was de citadel te Namen verloren gegaan. Bergen, Dinant, Charleroi, Philippeville, Doornik en verder de eene sterkte na de ander gingen voor de Regeering verloren. Bij de eene capitulatie bedong de bevelhebber betere voorwaarden dan bij de andere, doch de uitslag was dezelfde. Bijna geheel LuxemburgGa naar voetnoot1. verklaarde zich voor het voorloopig Bewind. Een schat van materieel viel de nieuwe Regeering in handen. Van de officieren en manschappen werden slechts weinigen voor 's Konings dienst behouden. Zondag 25 September barstte 't oproer te Brugge weer uit, waarschijnlijk op het bericht, dat Brussel zich met vrucht tegen 's Konings troepen had verdedigd. Dr. R.H. van Altena, die 's ochtends in zijn bij-gemeente Yperen gepredikt had, en daar alles rustig gevonden had, kwam van het oproer niets wetende te Brugge terug. Aldaar kreeg hij een cocarde met de Brabantsche kleuren, ging gerust door de stad, doch kwam een troep oproermakers tegen, die hem zijn stok afnamen en zijn hoed vernielden. Gelukkig lieten zij hem toen gaan. Nog dienzelfden avond kwam hij met zijn zoon Robertus en 5 dochters te Sluis aan, een zijner dochters met 5 kinderen. (Zie bijlage 1 hierachter). 's Nachts verliet Generaal-majoor | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
Goethals, provinciaal-commandant, Brugge en richtte zich met zijn militaire macht naar Oostende. De Ned. Hervormde kerk in de Ezelstraat te Brugge werd al spoedig door de Engelsche Gemeente ingenomen. Oostende zou misschien voorloopig behouden zijn gebleven, indien niet de zooeven genoemde Zuid-Nederlandsche Goethals de Hollandsche officieren en soldaten had gelast om per schip naar Vlissingen te vertrekken. Majoor Frantzen gehoorzaamde eerst aan het derde bevel, nadat hij een schriftelijke verklaring van den Generaal geëischt had, - 35 officieren en 40 soldaten vertrokken toen naar Vlissingen. Daarmee was Oostende tot de Brabantsche partij overgegaan. Ds. A. van Deinse had een moeilijken tijd achter den rug. Zondag 26 Sept. preekte hij nog voor het Protestantsch gedeelte van het garnizoen en voor zijn overige gemeente. Onder den dienst in zijn kerk in de Wittenonnenstraat ontstond er een bedenkelijke oploop in de stad. De soldaten werden dadelijk uit de kerk ontboden. 't Katholiek gedeelte van het garnizoen mocht evenwel geheel gewapend de mis bijwonen. 's Middags was 't oproerig in de stad: - de militairen werden beleedigd, zelfs werd er geschoten, een onderofficier werd gewond. De predikant meende, dat de toestand voor hem onhoudbaar werd na het binnenrukken van het garnizoen van Brugge en de verraderlijke houding door generaal-majoor Goethals aangenomen. Hij vluchtte naar Sluis. Zijn vlucht is in enkele woorden in den hierbijgaanden brief van H.J. Janssen, zoon van den predikant van St. Anna ter Muiden beschreven. (Zie Bijlage no. 1). De aftocht van de Hollandsche officieren, gevolgd door die van den predikant en vele ambtenaren, werd noodlottig voor de gemeente. Bij K.B. werd de kerk in de Wittenonnenstraat aan de Engelsch-Episcopale Gemeente toegewezen. Ds. van Deinse bleef in Holland. De verstrooide gemeente werd aan zichzelf overgelaten; eerst 16 jaar later trachtte het Evangelisatie Comiteit van de Belg. Herv. Kerk er weer geregelde godsdienstoefeningen te doen houden. De stad wilde eerst een zaal van de Wacht op de Groote Markt daarvoor afstaan, doch ten slotte kwam er niets van. (Zie Hist. du Synode 1889, Etterbeek chez Verhavert) blz. 52, 186. | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
In 1855 benoemde bovengenoemd Comiteit Ds. Maurits Koettlitz te Oostende. Hij preekte in de oude Nederl. Kerk in de Wittenonnenstraat, die aan de Engelschen was toegewezen tot in 1861, toen de militaire Genie de Kerk in gebruik nam om er vervolgens een infirmerie van te maken. De Noord-Nederlandsche officieren en manschappen van Nieuwpoort, Meenen en Yperen waren te gering in aantal om stand te kunnen houden. De Nieuwpoortsche rukten onder hun 3 officieren naar het Noorden (30 September). Te Yperen was 27 September het oproer uitgebroken. De Kommandant De Mahieux sloot zich er weldra bij aan, de Hollandsche officieren trokken in verschillende richtingen weg, de meesten hunner werden echter te Kortrijk gevangen genomen. Een aantal Hollandsche militairen trok langs de kust over Blankenberg en Knokke naar 't land van Cadzand. In den molen van Knokke waren enkelen hunner ingekwartierd. Bij het haastig vertrek den volgenden ochtend vergat een hunner zijn Bijbel. Dit boek werd de vreugde van de molenaarsfamilie. In de lange winteravonden vereenigden zij zich rond den haard en hoorden naar de voorlezing van de oude molenaarsvrouw. Vele jaren gingen voorbij; een dier hoorders, een nichtje van den molenaar, een zekere Rosalie Cattoor was te Oostende getrouwd met een man, genaamd Pols. Zij kwam onder het gehoor van den straks genoemden Koettlitz. Toen de pastoor van haar Kerspel te Oostende dat vernam, ging hij haar terstond waarschuwen tegen het bijwonen van die vergaderingen, waar uit een slecht boek gelezen werd. Neen, mijnheer de pastoor zeide vrouw Pols, dat is geen slecht boek, dat is hetzelfde boek, waaruit mijn vrome moei te Knokke ons altijd voorlas, en zij was een goede Christin en de verhalen waren echt christelijk. - Vrouw Pols werd met haar man lid van de Hervormde Gemeente te Oostende en was, toen ik daar predikant was, het oudste en zeker ook het meest toegewijde en interessantste lid. Te Gent wilde men niets met den opstand te maken hebben. Wel was de clericale adel tegen Oranje en stond het gepeupel onder den invloed van de geestelijkheid, maar het grootste deel van de bevolking, de gezeten burgerij, de machtige fabrikanten waren OrangistGa naar voetnoot1.. | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
Ook de arbeiders gevoelden, dat een revolutie tegen de Hollanders verlies en geenszins winst voor hen beteekende. Omstreeks het midden van de woelige maand September werd Gent door het voorloopig bewind als een onvaderlandslievende stad in den ban gedaan. De godsdienstoefeningen gingen geregeld door in de Hervormde kerk op den Brabantdam. Eerst 28 September werd de toestand gevaarlijk. Toen waren er barricaden op de Korenmarkt en het Recollettenplein opgeworpen en vielen er bij de verwoesting dier barricaden eenige dooden en gewonden. 30 September werd de staat van beleg afgekondigd. Daar de Hertog van Saksen-Weimar te velde was en de Gouverneur van Doorn van Westkappelle vertrokken was, stond de luitenant Baron de Ghigny, bevelhebber van het 3e groot militair commando, aan het hoofd van alles. 31 September trok de bezetting der stad zich in de citadel terug. De toestand in de citadel werd echter hachelijk, daar de meeste soldaten uit de zuidelijke provinciën waren; velen deserteerden. Eerst 2 Oct. stak men het Brabantsche vaandel op 't Belfort uit. Denzelfden dag vertrok een afvaardiging naar Brussel ‘bestaende uit M.M. De Rij, More, Graaf Chs. D'hane, G. Bossaert om in den naem van de stad het Gouvernement provisoire te erkennen (Callure bl. 185).’ In een brief van J. Fr. Willems van 6 Oct. 1830 (uit Antwerpen aan Mr. Jer. de Vries) schrijft deze groote Vlaming daarover: ‘De autoriteiten van Gent hadden de driekleurige vlaggen der muitelingen propter formam doen opsteken, meenende daardoor het gepeupel in rust te houden. Nu verhaalt men van alle kanten en schijnt het mij genoegzaam zeker, dat het volk in die stad ‘par force’ het Oranje heeft doen ophalen, hetwelk nu weer van den toren wappert.’ 5 October had er een treffen plaats tusschen de getrouwe Gentsche Burgerwacht en de heffe van het volk, waarbij echter de eerste meester van het terrein bleef. Sinds 7 October commandeerde Kolonel Des Tombe, daar de beide Generaals naar Antwerpen ontboden waren. | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
Drie dagen later rukte het Fransch-Belg. legioen der blauwkielen onder aanvoering van den Franschen Pontécoulant en Gregoire onder veel lawaai Gent binnen en de Holland genegene Burgerwacht werd door de Blauwkielen vervangen. Hier laat ik, vóór mijn verhaal voort te zetten, het eigenhandig geschreven stuk van Ds. A. Goedkoop volgen, overgeschreven uit ons Kerkeraadsverslagboek. Aanteekening in het verslagboek van den Kerkeraad der Herv. Gemeente te Gent, geschreven door den predikant A. Goedkoop. Aan den kant schreef een andere hand een uittreksel, staande tusschen de notulen van de Kerkeraadsvergadering van 16 Mei 1830 en 11 Sept. 1831. ‘Tengevolge der gebeurtenissen te Brussel in de maand Augustus, waarvan de gevolgen zich ook tot Gent uitstrekten, zoodat het garnizoen dag noch nacht rust had om het bestaande gezag en de rust te handhaven, werd besloten in de maand September geen Avondmaalsviering te houden, daar de opstand ook deze stad medesleepte was het onvermijdelijk gevolg dat alle militaire en eerste ambtenaren met derzelver familiën deze stad moesten verlaten, gelijk ook de familie des predikants zich noordwaarts begaf en geschapen stond het, alsof heel de Gemeente vernietigd zou wordenGa naar voetnoot1..
| |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
Na bovenvermelden intocht van de Fransch-Belg. Blauwkielen, ontstond er een algemeene wanorde in de stad. Zaterdag 15 October werd in de Herv. KerkGa naar voetnoot1. op den Brabantdam ingebroken en alles kort en klein geslagen. Wel zegt Ds. Goedkoop, dat het de bedoeling der plunderaars was om in het aan de kerk palend magazijn ammunitie te rooven, doch de kerk werd er niettemin het slachtoffer van. De toestand van het Hollandsch garnizoen werd nu door de houding hunner Belgische makkers onhoudbaar. | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Op Pontécoulants eisch dat de heele bezetting zich overgeven zou, had men niet willen ingaan, doch de nieuwbenoemde militaire commandant Generaal Duvivier bood eervolle voorwaarden aan. De Hollanders trokken met wapens, bagage, een bespannen halve batterij en het vaandel der 16e afdeeling op 19 October af, op vriendelijke wijze begeleid door de Gentsche Burgerwacht. Pontécoulant wilde hun nog met zijn blauwkielen te lijf gaan, doch liet zich weerhouden door het zien van een paar op hem en de zijnen gerichte vuurmonden. Te St.-Nicolaas nam de Burgerwacht een hartelijk afscheid van de Hollanders. Onder de medetrekkenden was ook Ds. A. Goedkoop, die op bevel van den commandant-generaal der muitelingen Gent moest verlaten. Reeds 22 October des Zaterdags keerde de predikant op verzoek van zijn gemeente weer terug naar Gent. Hij kon echter nog niet in de verwoeste kerk preeken, evenmin als den vorigen Zondag, toen hij echter voor het garnizoen onder den blooten hemel het Evangelie verkondigde. Op 23 October predikte hij in de gevangeniskapel. 30 October kon de geregelde dienst in de herstelde kerk weer hervat worden, zoodat er gedurende de onlusten slechts 2 maal niet in de Kerk is gepredikt. Indien Ds. Goedkoop evenals zijn collega's van Altena, uit Brugge; van Deinse, uit Oostende; PrinsGa naar voetnoot1., uit Oudenaarde; Merle, uit Brussel en de andere predikanten van de zuidelijke gewesten voor goed gevlucht was, dan zou de Hervormde Gemeente te Gent wellicht alles verloren hebben, gelijk Brugge en Oostende, waar de kerken aan de Episcopalen ten deel vielen. 24 December wilde men de Kerk tot een caserne inrichten, doch de predikant wist zich te handhaven. Zeker werkte ten zijnen voordeele de Orangistische gezindheid van den Gentschen Gemeenteraad, die zelfs tot in 1839 op hereeniging met Holland bleef hopen. Zelfs wist de predikant te verkrijgen dat de nieuwe Koning bij Koninklijk Besluit van 1831 bepaalde, dat zijn traktement en dat van den koster op denzelfden voet zouden doorgaan. | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
Den 5en April 1832 werd aan den predikant bericht, dat men de kerk tot een chorerahospitaal wilde inrichten. Tijdens de cholera-epidemie werd door de welwillendheid van het stadsbestuur een locaal in het stadhuis ter beschikking van de Hervormde Gemeente gesteld. Nauwelijks was de ziekte geweken, of men werd weer in het vrij bezit van de Kerk gesteld. In één woord: door de energie van predikant en gemeente bleef Gent's Protestantsche Gemeente in denzelfden toestand als vóór de omwenteling. Gelukkig voor Gent deed Goedkoop niet zooals de predikanten W.F. Chr. van Laak, P.J.J. Mounier en P.J. Marcus, die de gemeente Antwerpen verlieten, par suite d'un arrêté du Roi des Paysbas (Zie Célébration du cinquantenaire du Synode, bl. 153, Brussel, 1890). In de buurt van Gent vocht men ook op verschillende plaatsen. Een oude Gentsche Protestant, August Vercauteren, die voor 6 jaar te Maria-Hoorebeke overleden is, verhaalde mij hoe in zijn dorp de liberalen Hollanders, en de Katholieken Belgen genoemd werden, hoewel zij inderdaad allen noch het een noch het ander waren - immers zij waren Vlamingen. Hij herinnerde zich uit zijn jeugd straatgevechten gezien te hebben en kon met levendigheid vertellen, hoe zij op elkaar schoten - zelfs had hij een hunner gewond zien neervallen. Ook onder de Katholieken waren velen in 't geheel niet voor den opstand; een vrouw te Frijsbeke, gehucht in de buurten van Oudenaarde onder Hoorebeeke, wierp zelfs een ambtenaar, die haar broerGa naar voetnoot1. op kwam eischen om de wapenen tegen den Hollander aan te gorden een pot met kokende karnemelk naar 't hoofd; de gendarme schoot hem de kin af. Edel is het gedicht van den grooten Vlaming Jan Frans Willems in 1830 aan den Koning opgedragen: Goede Willem, Neerlands vader
Die mijn Koning waart en blijft.....
'k Noemde U eertijds Neerlands vader,
Toen geen rampspoed trof als nu;
'k Werd geen muiter, geen verrader,
Altijd klopt mijn hart voor U.
| |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
Doe o Vorst! uw recht beklijven;
Stel een einde aan onze smart;
Mocht gij in mijn land niet blijven,
Altijd blijft gij in mijn hartGa naar voetnoot1..
Bekend is, dat de vermaarde Gentsche vrijmetselaar Hippolijte Met-de-penningen zóó vurig Orangist was, dat hij als een gevaarlijk vriend van het Noorden overal werd opgespoord en zelfs zijn heil in kelders moest zoeken, o.a. bij den Gentschen bankier Albrecht. De oude vrijmetselaarslogeGa naar voetnoot2. bleef na de scheiding bij de Hollandsche aangesloten en voert nog de Hollandsche kleuren. In 1831 waren de Orangisten in Gent en Antwerpen, en zelfs in andere steden machtig; op de Antwerpsche beurs verkreeg een verzoekschrift ten gunste van den prins van Oranje talrijke handteekeningen. Een gewezen lid van het Congres zette in een Antwerpsch blad de meening uiteen, dat de hoop der eerlijke menschen en der ware patriotten berustte in de vernietiging van de gevolgen der omwenteling (Juste Congres II, bl. 114). Na den aftocht van de Hollandsche troepen uit Gent, verschenen de Blauwkielen van Pontécoulant en Grégoire 27 October 1830 voor Sluis en namen eerst het oude St. Anna ter Muiden in. 28 October werd door een 120 van die deels Fransche, deels Vlaamsche benden de Brabantsche vlag te St. Anna geheschen. Vrijdag 29 Oct. had er een gevecht tusschen deze muiters en de Hollandsche troepen uit Sluis plaats; de Belgen werden verdreven en de Brabantsche vlag werd buit gemaakt. Doch reeds den volgenden ochtend werd de vlag van den opstand opnieuw te St. Anna geheschen en trokken de Hollandsche soldaten zich naar Oostburg terug. Algemeen werd nu de vlucht uit het 4e district over de Schelde. Ds. J.F. Henry (tusschen 1825-1849 predikant te Sluis) Ds. C. Schietekatte (1805-1834 Schoondyke), Ds. J.V. | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
G. van Hoek (1825-1850) Aardenburg). Ds. G.G. Brugman (1827-1851 Groede) Ds. G.J. de Wit (1823-1831 Oostburg) en verschillende leden van de bekende familiën Hennequin, Callenfels, Stern, Janssen, Risseeuw vluchtten over de Schelde. In den merkwaardigen brief (zie bijlage II hierachter) van den St. Anna ter Muidenschen predikant J.A. Janssen, waaraan ik al deze bijzonderheden ontleen, staat: ‘De vlag n.l. (de Brabantsche) waait te Sluis, St. Anna, Aardenburg, Hulst, Axel, Neuzen, Sas van Gent, IJzendijke, Biervliet. Die benden, waarvan Ds. Janssen spreekt, waren, gelijk geheel de beweging der revolutie, aangevoerd door Franschen en wel door de reeds bij Gent door mij vermelde Pontécoulant en Grégoire. Velen hunner waren Franschen, anderen dweepachtige boeren uit de omstreken van Eecloo, Maldeghem en 15 naburige dorpen, welke in den opstand, volgens de woorden van hun pastoor, een godsdienstoorlog tegen de ketters zagenGa naar voetnoot1.. In zijn brief van 7 April 1831 uit Eecloo aan E.J. Potgieter zegt Jan Frans Willems: De menschen zijn hier braaf, doch overdreven roomsch en nog overdrevener patriotsch. Meermalen zijn zij met de Bloezen (Blauwkielen) tegen de Hollandsche soldaten, anderhalf uur van hier opgetrokken. De in Ds. Janssen's eerste schrijven vermelde benden hadden zich reeds 17 October op IJzendijke geworpen. De burgemeester, voor plundering bevreesd, heesch de Brabantsche vlag. In den gemeenteraad te Oostburg werd de vraag overwogen of Oostburg te verdedigen was; de meesten dachten dat dit onmogelijk ging. Heldhaftiger woorden werden echter door burgemeester Callenfels en door den advocaat Egbert Risseeuw gesproken. ‘Je hebt gelijk, burgemeester,’ riep de 80-jarige Pieter Jansen. ‘De eerste muiter, die op mijn erf komt, steek ik een hooivork in het lijf.’ Kort daarop kwam luitenant-kolonel Ledel de stelling te Oostburg bezoeken en trokken een tweetal compagniën binnen, | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
doch dezen werden op onverklaarbare wijze weer naar Breskens teruggeroepen. 22 October 1830 verscheen Gregoire op het Raadhuis te Oostburg, om zijn voorstellen te doen, doch tot de overgave werd niet besloten. Veeleer werden hij en zijn mannen door de moedige Oostburgers met verlies van 4 dooden en een gevangene teruggeslagen (22 Oct.) Nu verscheen de Burggraaf De Pontécoulant den 31 van dezelfde maand voor Oostburg. Door zijn lang dralen waren zijn kansen veel ongunstiger geworden, want in dien tusschentijd waren er eenige compagniën van de 5e afdeeling binnen gerukt, terwijl de stad tevens verdedigd werd door de burgerwachten van Cadzand, Zuidzande, Retranchement en Oostburg. Kapitein Groeneveld, bijgetaan door de luitenants Strater, Verburg, Kerekoirlé, Van den Heuvel, voerde het bevel. 't Getal weerbare mannen ging de 300 man niet te boven, terwijl de vijand toch zeker over een 4000 man ongeveer beschikte. Met mannenmoed werd de Fransche bende ontvangen. Sergeant van Mechelen handhaafde den goeden naam van de Hollandsche artillerie. Zijn stuk, dat den toegang naar Oostburg bestreek, deed menigen vijand ter aarde vallen. Bij den strijd werden kapitein Groeneveld en sergeant van Mechelen gewond. Onversaagd werd echter de verdediging voortgezet. Gelukkig kwam nu ook Ledel met zijn troepen van een tocht naar 't Zuiden terug en weldra sloeg de horde van den Franschen avonturier-graaf in verwarring op de vlucht. Hoewel dit alles aan Ds. Jansen, volgens zijn brief van 5 Nov.Ga naar voetnoot1. bekend was, schrijft hij pessimistisch: ‘Eindelijk vrees ik, indien wij geen versterking krijgen, dat ons geheele land zal ingenomen worden. Hoe treurig donker is de toekomst!’ Gelukkig loochenstraften de feiten deze voorspelling. Sluis, dat den 30en door een deel der vrijscharen bezet was, werd feitelijk door een springvloed, waardoor 't zeewater tot op de markt spoelde, bevrijd. De Franschen en Belgen, door de groote verliezen bij Oostburg ontmoedigd, meenden, dat de onderwaterzetting tegen hen bewerkstelligd was en verlieten in 't nachtelijk duister (1 Nov.) de stad Sluis. Weldra ontruimden de benden uit het Zuiden haast alle | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
steden en dorpen van het land van Axel, Hulst en Cadzand en werd overal in Zeeuwsch-Vlaanderen met dankbaarheid aan God de Nederl. vlag weer geheschen. Zie bijlage III. Alleen Aardenburg behield tot 21 November 1830 een vreemde bezetting. De Kapitalendam ten zuiden van den Braakman, de eenige verbindingsweg tusschen het 4e en het 5e district bleef tot in Augustus 1831 door Belgische troepen bezetGa naar voetnoot1.. Op het nationaal congres, dat 10 Nov. 1830 te Brussel was bijeengekomen, eischten de opstandelingen, na het huis Oranje-Nassau van den troon te hebben uitgesloten, Zeeuwsch-Vlaanderen, Limburg en Luxemburg op, zelfs berichtten zij aan de Conferentie te Londen, dat België onmogelijk een onafhankelijke staat kon zijn zonder het bezit van den Linker Scheldeoever, heel Limburg en Luxemburg. De val van Venlo, waar de burgers de Brabantsche vlag op 't Stadhuis uitstaken, en de kleine troepenmacht onder Generaal-Majoor Van Schepern zich moest overgeven, had tengevolge dat heel Limburg met uitzondering van Maastricht, waar Dibbets zich handhaafde, Belgisch werd. Hollandsch Limburg zond dan ook afgevaardigden naar Brussel tusschen 1830 en 1839. In die negen jaren ontstond een hevige strijd tusschen het provinciaal Kerkbestuur van het met België vereenigde Limburg, dat al de Belgische Gemeenten als onder zijn ressort behoorende beschouwde, en de Kerkeraden van Brussel en Luik, die een eigen vrije Synode wilden inrichten. Reeds in 1832 noemt de Brusselsche predikant Vent zich voorzitter der Belgische Synode, doch zijn bevoegdheid als zoodanig werd door den Kerkeraad van Gent, en door de meeste toenmalige Belgische Gemeenten ontkend. Luik is de leider van die beweging tot stichting van een Franschsprekend-Belgische Synode met hoofdzetel te Brussel, terwijl de Nederlandschsprekende Gemeenten van de ringen Venlo en Maastricht zich daartegen verzetten en de kerkelijke wetten van de Ned. Hervormde kerk willen handhaven, hoewel zij hun stukken aan de kerken in Vlaanderen ook in de Fransche taal stellen. De Hervormde kerk van Gent houdt zich onzijdig en bewaart een afwachtende houding en schrijft in dien zin naar Luik en naar Venlo. | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
De Kerkeraad schrijft naar Luik o.a. dezen zin: ‘Qu'il nous semble dangereux de créer un Comité central avant que les bases d'une organisation ecclésiastique sont posées et que les garanties sont prouvées, afin qu'une telle assemblée n'abuse pas de son pouvoir ce qui deviendrait dangereux pour le bien être spirituel et moral des l'Eglises confiées à nos soins respectifs et qu'elles ne soyent pas privées par majorité des voix, même d'une voix des droits qu'elles possèdent maintenant.’ Luik wilde o.a. ook: ‘que tous les pasteurs une fois légalement consacrés et installés, auraient le droit d'imposer les mains à un frère qui produit des certificats d'aptitude au St. Ministère.’ Gent wil evenals Limburg en Antwerpen de wetten op de regelmatige predikantsberoeping handhaven. Een heel eigenaardig conflict ontstaat te Sittard in den ring Venlo, waar de predikanten Vent van Brussel en Richard van Luik een jongen man met name Gunning inzegenen en bevestigen tegen de bestaande gebruiken in. Korten tijd daarna werd op wettige wijze P.J.G. Hoefer J.Hz. geb. 1806, cand. in Limburg in 1832 aldaar tot predikant bevestigd (6 November 1833). De Kerkeraad van Gent geeft zijn afkeuring over eerstbedoelde onwettige bevestiging te kennen, waarvan Gunning het slachtoffer geworden is, doch weigert èn aan Luik om zich naar Brussel te begeven tot de vorming van een nieuwe Synode èn aan Limburg, om afgevaardigden derwaarts te zenden. De Kerkeraad schrijft: ‘L'époque propre (à reconstituer une direction des Eglises de Limbourg) est plus reculée que avancée par l'ordination de Mr. Gunning. Nous formons les voeux les plus ardents que le traîté du 21 Mai dernier soit bientôt suivi d'un traîté définitif qui mettra fin à l'état incertain dans lequel les Eglises de la Belgique se trouvent.’ Eindelijk nam Koning Willem I de gewijzigde 24 artikelen aan, en werden deze den 19den April 1839 tot traktaat verheven. Zóó verloor het Zuidelijk Protestantisme den noorderring van Maastricht, den ring Venlo, en haast den geheelen | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
zuiderring van Maastricht met uitzondering van Luik en Hodimont - Verviers, en bovendien werd het zuiden teleurgesteld in de hoop van ook Zeeuwsch-Vlaanderen onder de Brabantsche kleuren te zien. Vooral op aandringen van den Kerkeraad van Luik en mede ten gevolge van den uitdrukkelijken wensch van het Gouvernement, vereenigden afgevaardigden van de Protestansche kerken in de zuidelijke gewesten zich te Brussel en vormden zich 23 April 1839 tot een eigen Synode der Hervormde Kerken in het afgescheiden Zuiden. 18 Mei daaraanvolgend bevestigde een Koninklijk besluit deze Synode als ‘l'autorité suprème de l'Eglise, dont les décisions auraient force de loiGa naar voetnoot1..’ De Synode vereenigden zich opnieuw den laatsten Dinsdag van Juni 1839 en volgende dagen. De eerste voorzitter was Ds. F. Roediger van Verviers-Hodimont, die 24 Dec. 1816 door Koning Willem als predikant aldaar was aangesteld. De gemeenten, die zich bij deze Synode der oude Hervormde gemeenten uit de zuidelijke gewesten aansloten, waren uit het Vlaamsche land Antwerpen, Gent, Dendermonde, Maria-Hoorebeke, Brussel, en uit Walenland, Hodimont-Verviers, Olne Spa en Dalhem, Luik, Dour-Paturages Mons, Rongy, Doornik. De andere Kerken van het provinciaal Kerkbestuur Limburg keerden tot de Nederl. Hervormde Synode terug en werden gesteld onder het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Brabant met Limburg, zij bleven tezamen de classis van Maastricht vormen. De classis van Maastricht was sinds dien verdeeld in drie ringen, die van Maastricht, Venlo en Sittard. Met den vrede van 1839 eindigde het veelbewogen tijdvak 1815-39 voor de Kerken in Vlaanderen en Walenland. Nog altijd kunnen zij vol dankbaarheid terugzien op Koning Willem I, aan wien zij de meeste kerkgebouwen, de traktementen, ja hun heele positie verschuldigd zijn. Nog altijd staat boven de uitbetalingsmandaten der predikanten ‘Nous Guillaume par la grâce de Dieu Roi des Pays-Bas,’ etc. Het Zuid-Nederlandsch Protestantisme was in de 16e eeuw de oorsprong van het Hollandsche, doch is nu alles aan het Noorden verschuldigd, de naam Oranje-Nassau prijkt met gulden letteren op de eerste bladzijden van ons herleefd Zuidelijk Protestantisme. | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
Aanteekeningen. Bijlage I.St. Anna, den 2 October 1830. Geliefde Broeder.
Dewijl vader tegenwoordig geen tijd heeft om U te schrijven, zoo wil ik U iets van de tegenwoordige omstandigheden melden. Toen Zondag het kindje gedoopt werd en de heeren een boterhammetje zouden gaan eten, kwam onverwachts de familie Van Altena uit Brugge en zeiden, dat zij vluchtelingen waren, zij hadden bijna niets bij hen. Zij waren met elf, een zoon Robertus, 5 dochters, waarvan eene met 5 kinderen, onder welke een kindje van 10 weken. Gij kunt begrijpen welke droevige ontsteltenis het in ons huis was; al het plaisir was gedaan. Grootmoeder Callenfels heeft de zoon en 2 dochters, Dominé Henry eene dochter en wij hebben de overige 7 gehouden. De vrouw van Altena was te Goes, doch de Dominé was te Yperen gaan preken en over de zaak nog niets wetende, kwam in Brugge wederom aan, zij gaven hem eene cocarde zwart, geel en rood en daarmede ging hij gerust door de stad, doch rond de vestingen om naar de Barge te gaan, kwam hij eene eerste bende ‘brigands’ tegen, die hem geen kwaad deden, doch eene tweede hem tegemoetkomende riep ‘Hourt’ Dominé ‘Hourt’, (gelijk men tegen de beesten roept) en toen dacht hij nu is het met mij gedaan, men nam zijn stok af, men sloeg hem op zijnen hoed in stukken, doch toen hebben zij hem gelukkig laten gaan en is dus hier ook aangekomen en is Woensdag naar Vlissingen vertrokken. Eergisteren kwam de Luitenant Smith hier om vrouw en kinders, hij was eerst van Brugge naar Oostende en eindelijk naar Vlissingen moeten gaan. Gisteren zijn zij van hier vertrokken met de boerewagen van baas (onleesbare naam) naar Breskens. De Dominé van Oostende is van de week ook vertrokken, hij heeft op het water met 3 moordenaars gezeten en heeft zijn been nog verzwikt, zoodat men hem te Breskens van het hotel in een koets naar de schuit heeft moeten brengen. Door die omstandigheden is Fien niet naar hier gekomen. Ieder Hollander moet dus uit de Vlaamsche steden vluchten. Er zijn 6 marechausseés in Sluis van Oostende ook gevlucht, zij blijven in Sluis en er komen er nog 10; zij zijn goed om de rust hier te helpen bewaren. Er zijn zeer veel vluchtelingen in Sluis. Doch Broeder ik zou wel een vel papier noodig hebben, indien ik U alles wilde schrijven. Wij zijn hier nog allen gezond en na groete van allen noem ik mij uwen geliefden Broeder H.J. Janssen. Lieve kinderen. Ik wil dezen niet sluiten zonder bij het geschrevene nog een letter te voegen. Uit het vorenstaande ziet gij, dat de tegenwoordige staat van zaken akelig en de vooruitzigten in een treurig donker gehuld is. Dagelijks komen hier rijtuigen geladen met vlugtenden van Brugge, Oostende, Yperen aan, mannen, vrouwen en kinderen vervullen de logementen en reeds een aantal huisgezinnen hebben bij particuliere burgers kamers gehuurd. Ook de Hollandsche militairen worden verjaagd en trekken door Sluis naar Vlissingen; zoo even is M. Bellendt hier geweest van Meenen komende en afscheid nemende naar Vlissingen. Dat wij hier onder dat alles hier niet zeer op ons gemak zitten, kunt gij gemakkelijk begrijpen - wij hebben geene magt om eenen aanval te kunnen keeren. Indien ik zoo | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
iets konde voorzien, dan vertrok ik met uwe moeder enz. naar Goes. Ik ben daarom steeds op mijne hoede. God geve dat er eene spoedige en gelukkige verandering kome. Wij allen bevinden ons overigens gezond naar het lichaam; de lieve Roosje groeit voorspoedig. Uwe lieve Moeder, Broeder en Zusters groeten U en zijn verlangend iets van U te vernemen. Weest ook hartelijk gegroet en in het hart omhelsd van uwen liefhebb. vader J.A. Janssen. | |||||||||||||
Bijlage II.Goes, den 5 Nov. 1830. Zeer geliefde kinderen!
Uit de dagteekening hierboven ziet gij, dat wij eindelijk door den drang der omstandigheden genoodzaakt zijn geworden, onze stille woning en vreedzaam dorpje te verlaten, om elders een veilige schuilplaats te zoeken, welke wij dan ook in de gastvrije woning van uwen oom gevonden hebben. Lang hebben wij het uitgehouden en ons vertrek uitgesteld tot op het oogenblik, dat wij van de Sluissche wallen voor de tweede keer de oproervlag op den toren te St. Anna zagen planten. Zie hier hoe zich het een en ander heeft toegedragen. In den nacht tusschen de 27 en 28 Oct. ongeveer 3 ure s'ochtends werden wij door kloppen en stampen op de voordeur uit onzen slaap gewekt; weldra hoorde ik het roepen en schreeuwen der muitelingen in den stikdonkeren nacht onder hevigen wind en regen - uwe moeder vluchtte met Koosje in de wieg naar het achterkamertje; de deur geopend hebbende traden vier gewapende kerels binnen en namen plaats. Na een weinig van den schrik hersteld te zijn bood ik hun een glas jenever aan, daarna gaf ik hun boterhammen met wijn, van welke zij slechts anderhalve flesch dronken. Nu wierpen zij zich ten 4 ure op den grond neder en sliepen in, en nu kunt gij U eenigzins mijne positie verbeelden zittende, in diepe en treurige gedachten verzonken, onder deze vier snorkende bandieten. Met angst zag ik den morgen naderen, verwachtende, dat zij nu de Brabantsche vlag plantende, misschien zich aan allerhande losbandigheden zouden overgeven, - ten half zeven hoorde ik den trom en bij het openen der blinden, zag ik nu omtrent 120, allen verschillend gekleedde gewapende kerels, onder welke franschen, Bruggelingen, Gentenaars enz. enz. zich bevonden, vergaderd zijnde begon men om voorbereidselen te maken tot het opsteken der vlag, hetgeen onder een vreeselijk roepen plaats had. Ten half acht ure verliet ons de bende zich begevende naar Lapschure; in den namiddag keerden zij weder en nu verlieten wij ons huis en gingen naar Sluis - des anderen daags (Vrijdag 29) kwamen de Holl. troepen en verjaagden de Belgen, na een gevecht, hetwelk te St. Anna plaats had, van anderhalf uur en keerden te Sluis weder, met zich brengende de Belg. vlag. Zaturdagmorgen 9 ure kwamen de Belgen met versterking weder en de Holl. troepen keerden terug naar Oostburg. Ik hoorde nu te St. Anna de klok luiden en andermaal de vlag plaatsen en nu besloten wij Sluis te verlaten en naar Vlissingen te gaan. Oogenblikkelijk kwam de boerenwagen met eenig stroo op denzelven van Fossé, want zijn rijtuig was vertrokken, voor en in dien toestand, zonder iets van onze meubelen, boeken enz. gered te hebben, alleen voorzien van het hoogt noodige, zijn wij te Vlissingen aangekomen en vandaar laatstleden Dinsdag 2 Nov. hier te Goes, waar wij denken te blijven totdat de goede God eene uitkomst aan dezen akeligen stand van zaken zal gegeven hebben. | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
Talrijk is de menigte der vlugtenden, waaronder ook uw Grootmoeder Janssen en Callenfels, uw Oom Hennequin, Neef Stern, jufvr. Henrij, Ds. de Wit, Ds. Brugman, Ds. Schietekatte, Ds. van Hoek, uw Oom Toon Callenfels, Saartje Risseeuw en kinderen, uw Oom is gebleven enz. - Laatstleden Zondag 31 Oct. zijn de Belgen weder te Oostburg aan den gang geweest en met een groot verlies terug geslagen, zoodanige schermutselingen hebben bijna dagelijks plaats en eindelijk vrees ik, indien wij geene versterking krijgen, dat ons geheel land zal ingenomen worden. Hoe treurig donker is de toekomst! De vlag, namelijk de Brabantsche, waait te Sluis, St. Anna, Aardenburg, Hulst, Axel, Neuzen, Sas van Gent, IJzendijke, Biervliet en op dezen oogenblik reeds misschien op meer andere plaatsen. Onder alle deze omstandigheden zijn wij, Gode zij dank, nog gezond gebleven. Huibert schrijft thans op het kantoor van den heer Soetebier en is gelogeerd bij Broeder Gerrit. Schrijf ons toch spoedig, want hartelijk verlangen wij iets van U te vernemen. Ontvangt lieve kinderen de groete van uw moeder. God zij met U en met ons, wees in het hart omhelsd van uwen liefhebbenden vader J.A. Janssen. | |||||||||||||
Aanteekening.Deze brieven zijn geschreven door Ds. Johannes Anthonie Jansen, geb. 21 Nov. 1786 te Aardenburg uit den geneesheer Johannes Quirinus J. en Anne van Namen, na te Utrecht gestudeerd te hebben werd hij 4 Juli 1810 prop. bij de classis van Z. Beveland en 11 Aug. 1811 pred. te St. Anna ter Muiden, waar hij in 1855 overleed. Hij was gehuwd met Maria Francisca Callenfels. De brieven zijn gericht tot Hendrik Quirinus Janssen (geb. 9 Nov. 1812) en W.J. Janssen (geb. 1813), de eerste studeerde in 1830 te Utrecht in de godgeleerdheid en werd later de bekende kerkhistoricus van Vlaanderen († 12 Mei 1881), de tweede studeerde aldaar in de medicijnen. Het bericht omtrent de vlucht van Ds. R.H. van Altena van Brugge en Ds. Adr. van Deinse van Oostende is geschreven door den jongsten zoon H.J. Janssen (geb. 1816). Deze laatste werd kand. in Overijsel, 23 Febr. 1845 predikant te Kadzand, 12 Oct. 1851 te Groede, alwaar hij 18 Januari 1881 overleedGa naar voetnoot1.. | |||||||||||||
Bijlage III.St. Anna den 6 Dec. 1830. Zeer geliefde kinderen!
Misschien zal uw Oom van Goes U reeds berigt hebben gegeven van ons vertrek van daar; althans ik heb hem dit verzocht en uit het bovenstaande ziet gij, dat wij weder hier zijn, hoewel nog provisioneel ons verblijf te Sluis houdende. Wij zijn op Maandag 29 November, uwen jaardag, van Goes vertrokken met een schuitje op Vlissingen; na eenen langen, hoogst vervelenden nacht, nabij Vlissingen op het water te hebben doorgebragt, want het werd ons verboden door het wachtschip verder te zeilen, daar de zon reeds onder was, terwijl uwe moeder, Huibert en Jetje in het midden van den nacht door zeeziekte hevig gefolterd werden, arriveerden wij Dinsdag ochtend van daar naar Oostburg, waar wij 's nachts gebleven zijn. | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
Die plaats voor weinige weken voor elken reiziger, zonder eenige moeite toegankelijk, heeft thans in alle opzigten een oorlogzuchtig aanzien; van alle zijden met batterijen, palissaden, doorsnedingen in de wegen, militaire bezetting, stukken geschut en wat verder daartoe behoort, voorzien, levert thans voor den vreedzamen burger een treurig schouwspel, hetgeen, gevoegd bij de omstandigheden des tijds en het gevoel onzer dierbare betrekkingen, die zich door den drang genoodzaakt hebben gevonden het zwaard aan te gorden, onze harten doet bloeden en ons onophoudelijk den Almagtige om uitkomst en redding doet bidden. Donderdag voormiddag eindelijk gingen wij allen te voet op reis van Oostburg, want de menigvuldige doorsnijdingen van den steenweg en afbranden der draaibrug beletteden ons te rijden, terwijl de voetganger met vele zwarigheden te worstelen heeft. Het lieve Roosje werd beurtelings door ons op de armen gedragen. Te Sluis komend vonden wij alles geheel veranderd; de gewone dam aan de Zuidpoort doorgesneden, over welke eene brug, die des nachts wordt weggehaald, de stadsvesten, anders droog, thans vol water, wachten, die elken reiziger aanhouden; eene militaire bezetting, welke nog steeds versterkt wordt, aan de zijde van St. Anna insgelijks onderscheiden batterijen, doorsnijdingen, bruggen, poorten, palissaden, twee wachtposten. Dag en nagt zijn daar 250-300 mannen aan het werk welke uit de omliggende gemeenten St. Anna en Heille als van Sluis daartoe geprest worden, behalve paarden, karren en ander tuig. Na 5 ure des avonds is het niemand geoorloofd in of uit de stad te gaan; ten 9 luidt de klok en geen burger mag zich meer vertoonen, hoewel dit laatste niet ten strengste wordt geobserveerd. Een, die in of uit de stad wil gaan moet voorzien zijn van een briefje, men heeft er mij een gegeven voor den tijd van 14 dagen. - Het spreekt vanzelf, dat ik terstond mijne goede gemeente bezocht heb, waar ik door allen met tranen in de oogen ontvangen ben; gisteren heb ik onder vele aandoeningen hier gepredikt, ten tekst hebbende Ps. 39:10 tweede gedeelte: ‘Ik zal mijn mond niet openen,’ aanwijzende, hoe de mensch zich te gedragen hebbe onder het gevoel der wederwaardigheden des levens. Behalve de menigvuldige bewegingen door de militaire operatiën veroorzaakt, is hier thans alles rustig God geve dat de rust niet meer gestoord worde; doch de toestand is nog zeer donker. Met de voltrekking van uwen 18en jaardag wenschen wij allen U geluk! Reeds in uwe vroege jaren ziet en ondervindt gij het wisselvallige in de lotgevallen des menschenlijken levens. De Algoede sterke U en uwen broeder in uwe tegenwoordige betrekking! Houdt U in dezelve vast in het geloof aan God den beschikker onzer wegen en in de stipte betrachting der christelijke deugd, voor uw behoud en de gelukkige uitkomst van uwe ondernemingen rijst dagelijks onze bede ten hemel God verhoore dezelve en geve dat wij elkander spoedig in blijde dagen mogen ontmoeten. Uwe Grootmoeders Janssen en Callenfels zijn welvarend en hebben het voornemen, binnen korten tijd, misschien wel binnen acht of 14 dagen (naar huis) te keeren. Aan onze woning is door de Belgen niets beschadigd, zoodat wij alle redenen hebben om tevreden te zijn. De meesten van hen, die gevlucht waren, zijn teruggekeerd. Uwe lieve moeder is tengevolge der vermoeienissen ongesteld, ook Huibert en Jetje, evenwel zonder gevaar. Schrijf ons spoedig, elke brief is ons ten hoogste verblijdend. Groet onzen vriend Voorman, zijne vrouw en kinderen en deel hun den inhoud van dezen mede, dewijl mij den tijd ontbreekt om aan alle mijne vrienden te schrijven. | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
God zij met U lieve kinderen! Ontvangt onzer aller hartelijke groete en zijt in ons hart omhelsd van uwe liefhebbende ouders J.A. Janssen M.F. Callenfels. (Informeer eens of de heer Adriaan van Deinse als schutter reeds te Bergen is.) | |||||||||||||
Bijlage IV.Sluis, den 20 Aug. 1831. Zeer geliefde kinderen.
Beide uwe vorige brieven gedagteekend uit Gheel en Diest, alsmede die van den 14 Aug. uit Thienen, hebben wij (den laatsten gisteren avond) in goeden welstand ontvangen. Ik behoef U wel niet te schrijven, dat wij, dat allen, die U kennen en op U eenige betrekking hebben bij het vernemen van uwen welstand onder zoo vele gevaren, hartelijk verblijd zijn, wij inzonderheid, daar wij dagelijks voor U bidden, danken ook God, dat wij het goede van U vernemen mogten; de Almagtige zij verder uw Leidsman en verhoore onzer aller bede, dat wij elkanderen spoedig in gezondheid en blijdschap mogen omhelzen. De tijdingen, welke gij ons mededeelt, voor zooverre zij op het Algemeen leger betrekking hebben, zijn ons gedeeltelijk uit de nieuwspapieren bekend. Onze armeé heeft zich in dien korten tijd met roem overladen; onze Hollandsche naam en eer is hersteld en de laffe en trotsche Belgen hebben nu gezien en tot hunne vernedering en schande ondervonden, wat de Hollander vermag. Ik dank God voor onze roemrijke overwinningen en bid den Algoede om eenen duurzamen en voor ons voordeeligen vrede. Ook wij hebben de tooneelen des oorlogs in onze nabijheid gehad en zonder den moed, de onverschrokkenheid van onzen commandant Van Hopbergen, die mij verzocht heeft U te groeten van zijnentwege, zou misschien St. Anna reeds in een puinhoop veranderd zijn, althans de 7 van deze maand is een hachelijke dag voor ons geweest, - thans is het hier stil. Op het Hazegras en de Nachtegaal hebben de Belgen batterijen opgeworpen, welke met eenige manschappen bezet zijn. Wij maken ons zeer ongerust in het lot van Voskamp en zijnen zoon Johannes. Vrijdag den 12 dezer is Voskamp naar Westkapelle gegaan, om zich, zoo het schijnt aldaar te beklagen, omdat de Belgen zijn schapenperk aan stukken geslagen en verbrand hebben; men heeft hem aldaar gehouden; ook Johannes is derwaarts gegaan en hetzelfde is hem wedervaren. Men vermoedt, dat zij naar Brugge zijn vervoerd misschien beschuldigd te veel verstandhouding met de Hollanders gehouden te hebben, althans heden, nu reeds de negende dag, heeft men niets zekers van hen vernomen. Hier is overigens geen nieuws; meer belangrijks kunt gijl. ons melden. Schrijf dus zoo dikwijls gij daartoe gelegenheid hebt; uwe brieven zijn ons thans meer dan ooit welkom, zij verschaffen ons blijde oogenblikken. Nu lieve kinderen, houdt moed; God sterke uwe gezondheid en zijt in zijne Almachtige hoede en bescherming door ons in den gebede aanbevolen. Alle uwe vrienden en bekenden, als Stern, Oom Dirk en ook Vroste, Moeder enz. groeten U hartelijk. Zijt inzonderheid in het hart omhelsd door uwe liefhebbende ouders J.A. Janssen (M.F. Callenfels) in potlood bijgevoegd, (daaronder staat) Geliefde vrienden! Daar ik nu tijd en gelegenheid heb, wil ik ook eens een lettertje schrijven. Gij weet door Huibert dat ik hier weder overGa naar voetnoot1. | |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
eenige weken gekomen ben, om mijne letterkundige bezigheden voort te zetten. Aangenaam was het ook mij te vernemen, dat gij nog in den besten welstand verkeerdet, na zoovele gevaren doorstaan te hebben, aangenamer nog zoude het zijn U hier in vollen welstand te ontmoeten, waarop wij helaas nog niet rekenen kunnen. God geve het, dat alles zich spoedig weder ten beste schikke en elk weder in zijnen ouden kring terugkeere. Nu waarde vrienden, vaartwel. God behoede U verder voor alle ongelukken en blijve steeds met U, waarheen gij U ook wendt. Vaartwel en gelooft mij steeds U. Ed. Liefhebbende Neef en Vriend L.H. Janssen.
Zeer geliefde Broeder.
Bij hetgeen Vader en Tien geschreven heeft, wil ik ook eenige weinige letteren voegen, welke vader vergeten heeft. Gij weet zooals ik U laatst geschreven heb, dat het AsegrasGa naar voetnoot1. door de Belgen met geschut bezet is. Ari van Gelderen voorleden week op zijne terugreis naar Sluis het gat binnenkomende, werdt door hen verschrikkelijk met het geschut op hem gevuurd, hetgeen veroorzaakt heeft, dat zijn roer door de bommen geschonden is. Ander nieuws weet ik niet, waarmede ik dan ook eindig en mij noeme uwe Broeder H.J. Janssen. | |||||||||||||
Bijlage V.
| |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
III. Korte grondstellingen betrekkelijk den aerd onzer ziel met opzigt tot de zedekunde en goddelijke openbaring, Brussel 1838. IV. Bijbelsche beschouwing van den staatkundigen toestand des menschdoms, gedurende de onderscheidene tijdperken van deszelfs bestaen op aerde, Gent 1842. V. Samenspraak over de Colportage der H. Schriften, Gent 1837. VI. Aanmerkingen over Lukas XVI. Gent, 1846. VII. De verzoeking van Jezus in de woestijn. | |||||||||||||
Bijlage VI.De Hervormde Kerk, het Gentsch volk zegt de Geuzentempel, vertoont een mooie heel eigenaardige gevel. De bouworde is een mengeling van Gotischen stijl en Renaissance. De boogramen zijn in spitsboogstijl, doch de glooiende gevel geheel in nieuwen bouwtrant van de zeventiende eeuw. Deze oude kerk, waarvan de stichting tot in 't begin van de 14e eeuw opklimt, ligt aan 't eind van den Brabantdam, of gelijk men oudtijds zei, de ‘Overschelde’, dicht bij de vroegere Steenpoort. Oorspronkelijk deed deze kerk dienst, als kapel van 't H. Sacrament en van den H. Christoffel, - zij diende ook als Godshuis voor de Volders, die hun gasthuis er vlakbij in de Abeelstraat hadden. Keizer Karel V deed in 1540 de Volderskapel en goederen verbeurd verklaren en plaatste later al de bezittingen der Volders onder het beheer van 4 leden van de oudste geslachten van die gilde. In den jare 1589, kwamen hier de Capucijnen, aan wie de schepenen de kapel van den H. Christoffel afstonden. Deze Orde herbouwde de kerk in 1632 en stichtte op een aangrenzend grondgebied een klooster, dat zij tot hun opheffing in 1794 bezaten. De gebouwen en hoven van dit klooster strekten zich uit vanaf de oevers der Nederschelde tot op de tegenwoordige Arteveldeplaats. Nog herinneren de namen Capucijnenhammeke, en Capucijnenstraat aan dit uitgestrekte kloostergoed tusschen de Visscherij en den Brabantdam. Het Fransch bewind gebruikte de kerk als magazijn en zelfs als gevangenis. Bij K.B. van 14 Januari 1817 werd de Capucijnenkerk aan de Protestanten afgestaan, den 16en Maart van hetzelfde jaar predikte Ds. A. Goedkoop, die bij K.B. (4 Maart 1815) van Z.M. Koning Willem I, tot predikant van den Vlaamschen Olijfberg was benoemd, voor het eerst in de pas geopende Hervormde Kerk. Voor de ingebruikneming dezer kerk preekte Ds. Goedkoop, gelijk hij den 4 Augustus 1816 meldt, ‘in hetzelfde lokaal van 't Stadhuis waar in zijn tijd P. Dathenus voor de bevolking van Gent de leer der waarheid had verkondigd.’ Zóó verkregen de Hervormden weer een eigen bedehuis binnen Gent, - als voortzetting van ‘den Tempel buiten de Brugsche Poorte of Roygem’, welke Nicasius van der Schuere 10 November 1566 had ingewijd en welke door de tegenstanders ‘de Schuere’ of ‘het Peerdenkerkhof’ genaamd werd en als voortzetting van de diensten der Gereformeerden in de St.-Baafskerk, waar Petrus Dathenus, ‘den minister met den rossen baard’ voor den 28en September 1578 predikte. Na den val van Gent had de ‘gemeente onder het kruis of van den Vlaamschen Olijfberg meestal in het geheim vergaderd, slechts nu en dan als er vreemde garnizoenen binnen de stad lagen op 't kasteel van Gent, in de Lakenhal, of in een voor hen | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
verordende kerke of huisGa naar voetnoot1. door predikanten door de Hervormde klassen van Walcheren of Zuid-Beveland naar Gent en Maria-Hoorebeke gezonden, of door garnizoenspredikanten. In 1815 begon er een nieuw tijdperk voor de Hervormden te Gent. De koning bezocht zelf tijdens zijn bezoeken aan onze stad de godsdienstoefeningen. Bernhard van Saksen-Weimar, die er achtereenvolgens verbleef, in het tegenwoordige Ooglijdersgesticht op den hoek van den Zandberg en in de huizinge nu bewoond door den boekhandelaar Vyt (Nederkouter), kwam ook ter kerk en liet zijn kinderen doopen. Tijdens de omwenteling werd er door een bende heethoofden, den 15en October 1830, alles kort en klein geslagen, daarna wilde het Voorloopig Bewind de kerk tot kazerne inrichten, doch Ds. Goedkoop gesteund door het Orangistisch bestuur der stad wist haar voor den Hervormden godsdienst te behouden. Toch was de kerk gedurende de cholera een tijdlang ziekenhuis. Van dien tijd (1832) tot nu diende zij onafgebroken voor den Protestantschen eeredienst.Ga naar voetnoot2. In de oude kerk van den Vlaamschen Olijfberg vindt men eenige merkwaardigheden, onder andere een ouden Statenbijbel uit het geslacht van Klenck-Reepmaker met mooi bewerkte geslachtwapens, twee avondmaal bekers, de ééne uit de tijden der vervolging, toen de gemeente onder het kruis in 't geheim saamvergaderde, aan haar vereerd door Jac Claesgens en versierd met de zinnebeelden van geloof, hoop en liefde - de tweede een geschenk van koning Willem van Oranje. Ten slotte ziet men er nog een lijst van de Gentsche Hervormde predikanten van af de 16e eeuw tot nu toe. In de consistorie achter de kerk hangen de namen van de Protestantsche martelaars van Gent en verder de portretten van de vijf laatste dominees: Ds. C.J. van Arkel, Ds. Wustenhoff, Ds. Blom, Ds. Koster Henke en Ds. Goedkoop. Ook een vijftal der eerste Evangeliedienaars der Gentsche kerk merkt men op: P. Datheen, den minister met den rossen baard, P. Moraeus, Junius, Trelcatius en Danaeus, hoogleeraar aan de Gentsche Gereformeerde hoogeschool. Het archief bevat enkele oude boeken, maar helaas de zeven deelen van het Memoriaal der heymelicke kerken in Vlaanderen, in 1867 aan den Brusselschen Dr. Vent geleend, op onbegrijpelijke wijze verloren gegaan. |
|