De Tijdspiegel. Jaargang 71
(1914)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Onze leestafel.Uren met Shakespeare. (Serie: Boeken van Wijsheid en Schoonheid). Een keus van stukken uit zijne werken, vertaald en ingeleid door Dr. Edw. B. Koster. Uitgegeven door de Hollandia-drukkerij te Baarn in het jaar MXMXIII.In deze serie, waarin reeds bloemlezingen uit Schopenhauer en Spinoza verschenen, biedt de Hollandia-drukkerij thans een keurig verzorgden bundel fragmenten uit Shakespeare aan. De naam van Dr. Koster, de uitnemende Shakespeareskenner, en -vertolker, waarborgt de qualiteit van de vertaling; aan het gebrek, dat eene bloemlezing als deze noodzakelijkerwijze moet aankleven, n.l. het onvermijdbare nadeel van de hiaten, is de bewerker zooveel doenlijk tegemoet gekomen door aan het begin van elk stuk, waaruit fragmenten genomen zijn, een kort overzicht van den inhoud te geven, en verder door verklaringen en toelichtingen onder den tekst. De inleiding die aan de stukken voorafgaat, had ik gaarne iets uitvoeriger gezien; vooral de beschouwing van Shakespeare's werk had m.i. een paar pagina's meer mogen innemen. En dan verbaasde het mij eenigszins dat de opinie van sommige ‘moralistisch aangelegden’, als zou Romeo and Juliet enkel geschreven zijn om te waarschuwen tegen een overijld huwelijk, zonder commentaar is neergeschreven. Had zij dan niet beter weggelaten kunnen worden? Wie in deze heerlijke schepping niet meer ziet dan de bovengenoemde tendenz, heeft van dien schoonsten aller liefde-droomen niets begrepen. Shakespeare heeft minder gemoraliseerd dan men wel eens verondersteld heeft. Maar overigens een boek, dat verdient met warmte te worden aanbevolen. Shakespeare wordt, ondanks de loffelijke pogingen van de Wereld-Bibliotheek om zijne werken bij ons ingang te doen vinden, nog te weinig gekend door wie zijne scheppingen niet in het oorspronkelijke lezen; een poging van zoo bevoegde zijde om zijn machtigen geest nader tot ons volk te brengen, moet met sympathie worden begroet. Inderdaad, dit is een werk, dat in de serie Boeken van Wijsheid en Schoonheid thuis behoort; niemand minder dan Goethe was het, die van Shakespeare de volgende, door den bewerker in zijne inleiding terecht aangehaalde, treffende woorden uitsprak: ‘Liest man Shakespeare, so glaubt man vor den aufgeschlagenen ungeheuren Büchern des Schicksals zu stehen, in denen der Sturmwind des bewegtesten Lebens saust.’ Het is mijne overtuiging, dat vertaler en uitgeefster wèl zouden handelen, als zij dezen keurbundel door een tweeden lieten volgen. Dit boek geeft stukken uit Koning Jan, Koning Richard II, Koning Hendrik IV, Met gelijke maat gemeten (Measure for Measure), Coriolanus, Macbeth, Julius Caesar, De Koopman van Venetië en Anthonius en Cleopatra; dan | |
[pagina 377]
| |
eens iets uit de Midsummer Night's Dream, Romeo and Juliet, As you like it, Hamlet, King Lear; is de rijkdom van Shakespeare's genialiteit niet bijkans onuitputtelijk? Herman Middendorp. | |
Onze groote mannen. Vondel, door G.F. Haspels. - Baarn, Hollandia-drukkerij 1914.Dit is een boekje, dat binnen het bestek van 42 pagina's vrij wat meer geeft, dan deze kleine omvang allicht zou doen vermoeden. Een zakelijk geschrift, beknopt zonder te schetsmatig te worden, en geschreven met groote liefde voor Vondels kunst - trouwens, wie kan over Vondel schrijven zonder hem lief te hebben? Biographie en beschouwing der werken zijn in één aaneensluitend essay tezamen genomen, eene verhandeling, die evenzeer getuigt van kennis en belezenheid als van breedte van opvatting, en schoonheid van menschlijke gezindheid. Daardoor werd het - hoe objectief de auteur over Vondel trachtte te schrijven - een persoonlijk boekje. Maar alle subjectiviteit is immers goed, als de schrijver maar hoog genoeg staat? In breede trekken zien wij hier het beeld van den grooten dichter ontworpen, zonder dat nochtans het minutieuze, voor zoover het binnen een bestek van twee en een half vel druks was aan te brengen, ontbreekt. Zijn leven is poëzie en wonen in ‘De Trouw’, zegt de heer Haspels met eene toespeling op den naam van Vondels winkel in de Warmoesstraat. En op deze stelling is het gansche werkje gebaseerd. Inderdaad, de heer Haspels maakte van dit boekje, wat er van te maken was. Maar - misschien met bijna bovenmenschelijke inspanning. Voortdurend kreeg ik bij de lezing den indruk, dat de schrijver wel gaarne méér had verteld over de schoonheid van Vondels taal, méér over den groei en de volmaking van deze forsche dichter-natuur, méér over den tijd en de omstandigheden, waarin Vondel leefde. Het is jammer dat hij dit niet heeft kunnen doen. Want de heer Haspels, met zijn breeden en juisten kijk op den grooten dichter, met zijn gave gezindheid voor gezonde analyse, en bovenal met zijn kunstenaars-verwantschap aan de krachtige Hollandsche bloei-periode, waaraan wij ook Vondels gedichten danken, is er op aangewezen over Vondel te spreken - en het is te betreuren dat hij dit moest doen in een omvang, die uit den aard van de zaak ternauwernood iets meer kan geven dan een catalogus van 's dichters werken. De Hollandia-drukkerij begint met deze brochure een nieuwe serie. De bestanddeelen waaruit deze reeks zal worden samengesteld, schijnen mij nog al heterogeen: er wachten ons beschouwingen over Jan Pietersz. Koen, Rembrandt, Voetius, Spinoza, Thorbecke, Huygens en anderen. Het begrip ‘groote mannen’ is rekbaar, zeker, maar het is toch wel wat erg gewaagd, om in deze qualificatie bijvoorbeeld Voetius en Rembrandt naast elkander te plaatsen. Overigens verdient het toejuiching, nu de belangstelling in Vondels werk gaandeweg toeneemt, in beknopten vorm iets over 's dichters leven en arbeid mede te deelen. De schrijver teekent hem juist, als hij hem voorstelt als ‘niet slechts een groote, die er geweest is, maar dien we verlangend verwachten.’ | |
[pagina 378]
| |
Als we Vondel nu maar niet populair gaan maken. Dat is in Holland, het ergste een dichter overkomen kan..... ‘'t Is zoo deftig, 't Is zoo fijn,
Bij Lucifer geweest te zijn’
heeft Speenhoff al gerijmd. Voor het boekje op zich zelf heb ik niets dan lof, laat ik dit met groote beslistheid erkennen. Doch tegen de uitgave als verschijnsel mag eenige bedenking wel onder oogen worden gezien. Herman Middendorp. | |
Mozaïk. Verzen van Jan Terwey. Met portret van den schrijver. - Blaricum. J. van der Vliet. 1913.Dit keurig-uitgegeven boekje schijnt mij belangrijker om wat het verwachten laat dan om wat het geeft: een reeks verzen, die meerendeels de kenmerken vertoonen van een nog onvoldragenen dichtgeest. Ik mis hier al te dikwijls de diep-innerlijke ontroering, de in waarheid geestelijke verdieping, de alleene bewogenheid, die de bron is van dichterschap. Het leven heeft in deze dichterziel nog te veel onberoerd gelaten, wat bij aanraking zou kunnen strekken tot het doen ontwaken zijner kunst. Want dat de goede elementen aanwezig zijn, geloof ik wel. Het is inmiddels niet heel gemakkelijk, ze is deze verzen te herkennen; want ze zijn bedolven onder zooveel gezwollenheid, en zooveel bizarre zegging, dat het hier en daar bepaald ridicuul wordt. Zoo het gedicht Waterval, waarin met hevige knaleffecten stemming wordt betracht, maar kwalijk bereikt: Daar ruisen en steunen, daar druisen en kreunen
En dav'ren preludiën van barstende hoon:
Hóór dáár dóór het donderen en donderend dreunen
't Ontstellend geluid van een godlik simfoon!
En voel harmonieen uw oren doorklanken
En zie in den chaos van kleur 't ornament!
En bouw van dien bouwval een toren, een slanken,
Een tempel voor God met gebeden sement!
Geen disharmonie is der dingen te danken!
Nu ja, de tamelijk ondiepe filosofie van den laatsten regel gelooft men ook zonder de vooraf-gaande hoempa-poëzie. Laten we hopen dat het accenten van jeugd zijn. Dan wordt meteen de pose begrijpelijk, waarmede de dichter zich als een dirigent voor het schetterend orkest zijner stemmingen opstelt. Bijvoorbeeld in het gedicht Der volk'ren vrijheid: Lichtend juich ik vrijheidszangen, heroiëk van zienerskracht,
Hoor m'n echo in der volk'ren eenheidsdromen van den nacht!
Verder is er heel wat onzuiver beeld-gebruik en veel gezochte zegging - misschien overmaat van oorspronkelijkheid - in deze verzen. Zoo doet het mij vreemd aan als ik hoor spreken van warme sterren (pag. 35), | |
[pagina 379]
| |
omdat de begrippen warm en sterren absoluut niet bij elkaar passen; ook de tranen op blz. 49, die ‘langs uw wangen bleken’Ga naar voetnoot1. komen mij wat raar voor, evenals de polsgewrichten van den landman op blz. 21, die het maaierswerk volbrengen. Maar ondanks deze onvolkomenheden, ondanks al de hoogdravende onbeholpenheid, is het boekje mij toch sympathiek. Want dit is zeker, dat de dichter eerlijk is en goed-willend; en dat hij heusch wel iets kan, moge blijken uit het volgende versje: De boschhommel.
Tusschen fijn getande varens
Schuilt de paarse akelei;
Licht gestoord gonst er een hommel,
Stoft zijn zwaar behaard kledij
Aan de gouden meeldraadklepels
Van de zacht bewogen klokken,
Staakt dan d' arbeid - lijk een mulder -
Kloppend zijn bemeelde sokken.
Vooral de laatste regel is een voortreflijke vondst. En het gedichtje in zijn geheel toont aan, waar voorshands de kracht van den heer Terwey ligt: in de doorvoelde weergave van natuur-visie. Zal hij voor de andere genres, waarvan dit bundeltje meerendeels de mislukkingen geeft, rijp worden, dan moeten er twee dingen gebeuren. Ten eerste moet de dichter zich wat minder gewichtig gaan gevoelen; dan zullen de slechte eigenschappen van zijn kunst, die ik hier-boven constateerde, vanzelf wel verdwijnen. En ten tweede zal de levens-verdieping moeten komen, die de zuivere ontroering brengt. Herman Middendorp. | |
De Standard-Oil-Trust.Over de Standard Oil Trust, ook in Nederland bekend, is onlangs bij den heer L.J. Veen, uitgever te Amsterdam, een belangwekkend boek verschenen. Het heet: ‘De groote olie-octopus, door Truth onderzocht’ en is door den heer E. Thieme vertaald. De conclusie van dat boek is, dat de genoemde Trust de meest gewetenlooze handelscombinatie is, die er ooit heeft bestaan en wie de bijzonderheden leest, zal met die conclusie instemmen. De middelen, door de Standard Oil Cy gebruikt, om haar doel te bereiken, waren velerlei, maar gewoonlijk niet eerlijk. Voor liegen voor den Rechter of voor enquête-commissiën, voor het verduisteren, of verzwijgen van de waarheid in eenigen anderen vorm, voor het omkoopen van de pers, van rechters en ministers, van invloedrijke kamerleden, experts, of ambtenaren, voor deloijale concurrentie en het plagen of benadeelen van concurrenten, voor het bewerken en vervalschen der openbare meening, voor laster en vreesaanjaging, voor spionage en schandaal-processen, voor het afkijken en nabootsen der uitvindingen van anderen, voor het verdringen van den tusschenhandel en de détailverkoopers, voor het verkoopen beneden de | |
[pagina 380]
| |
markt, voor het optreden onder valsche namen en valsche leuzen, voor meineed, voor het in den handel brengen van gevaarlijke olie, het ontduiken van invoerrechten, het overtreden of ontduiken van de wet, en dergelijke streken, die in Amerika met den naam van olieachtigheden werden bestempeld, is de maatschappij nooit teruggedeinsd, maar zelf stelde zij het altijd zoo voor, alsof zij haar succes alleen te danken had aan een meer zuinig en meer beleidvol beheer, eene betere organisatie en exploitatie der nieuwe uitvindingen. De heer Rockefeller zelf was ook altijd heel gul met zijne zedelessen. Hij was, voor den uiterlijken schijn, zeer vroom, sprak op meetings, bijbellezingen en Zondagsscholen, zeide dikwijls aan de kinderen, dat zij toch altijd eerlijk moesten zijn, als zij succes wilden hebben in het leven en gaf veel weg, om de openbare meening op zijn hand te krijgen. Het is hem dan ook meermalen gelukt, om zelfs den steun te verwerven van de Amerikaansche gezanten bij buitenlandsche regeeringen, hoewel hij en zijn maatschappij in tal van strafprocessen zijn gewikkeld geweest. Op dit oogenblik zegt men ook, dat de geheele politiek van de Vereenigde Staten tegenover Mexico geïnspireerd wordt door de Standard Oil, die niet wil, dat de rijke Mexicaansche petroleum-velden in handen vallen van Engelsche concurrenten. Het geheim van al haar manoeuvres heeft de Standard Oil langen tijd goed weten te bewaren. Het heeft lang geduurd, voordat het bekend was, hoe de Standard Oil en de spoorwegmaatschappijen onder één deken lagen en hoe een bijzonder gunstig vrachttarief de oorsprong was geweest van het succes. Nòch processen, nòch enquêtes, hebben aanvankelijk het volle licht kunnen doen schijnen. Alles stuitte af op de listigheid der leiders van de Standard Oil, als Rogers Archbold en Wardwell, die, op aanraden van Rockefeller, eenvoudig bleven leven, terwijl zij schatten verdienden, die zelfs met hunne echtgenooten niet over de geheime zaken der Maatschappij mochten spreken, die geheime bondgenooten openlijk als tegenstanders deden optreden, ten einde het publiek op een dwaalspoor te brengen, die onder valsche namen handelden en correspondeerden en menige raffinaderij, die feitelijk onder hun leiding stond, voor den uiterlijken schijn zelfstandig lieten bestaan. De concurrenten werden zoodoende langzamerhand doodgedrukt en hoe meer er bezweken, des te gemakkelijker was het, de anderen ten val te brengen. De meeste raffinadeurs waren ten slotte blij op niet al te nadeelige voorwaarden te kunnen kapituleeren en toen zij ten onder waren gebracht, waren de eigenaars der petroleumbronnen, de eigenlijke producenten, aan de beurt. Het ligt voor de hand, dat die eigenaars zich bedreigd achtten, toen de raffinadeurs langzamerhand geheel in de macht kwamen van Rockefeller en de zijnen. Want die raffinadeurs waren hun afnemers. Zij richtten dus een bond op van petroleum-producenten maar ten slotte deed Rockefeller; door zijn beleid dien bond uiteenvallen en toen was zijne overwinning volkomen. De verkoop der bijproducten: vaseline, benzine en smeerolie, levert soms niet minder voordeel op, dan die van het hoofdproduct en ook voor die bijproducten heeft de Standard Oil zich een wereldmarkt weten te veroveren. Vooral in onzen tijd van luchtschepen en automobielen, is de verkoop van | |
[pagina 381]
| |
benzine een groote factor geworden; maar het schijnt, dat er andere petroleum is, dan die van de Standard Oil, met een hooger benzine-gehalte en dat er daaruit voor de Standard Oil groote moeilijkheden voortvloeien. In Amerika zelf heeft de Standard Oil dikwijls veel strijd te strijden gehad en de aanvallen op haar gaan nog steeds door. Meer dan eens hebben verschillende Staten van de Unie enquête-commissies benoemd, om naar de handelingen der Standard Oil onderzoek te doen en vooral naar hare verhouding tot de spoorwegmaatschappijen. In tal van processen heeft de maatschappij zich zien gewikkeld, maar steeds hield zij het hoofd boven water. Zooals Macedonië te klein was voor Alexander den Groote, zoo was ook Amerika te klein voor het genie van Rockefeller. Heel de wereld moest zijn gebied zijn en hoe grooter de tegenstand was dien hij in zijn eigen land ondervond, met des te meer kracht wierp hij zich op Canada, Engeland, Nederland, Oostenrijk, Rusland, Rumenië en zelfs op Mexico, Mandchourije, China, Engelsch-Indië en Birma. Overal trachtte hij zich meester te maken van de productie of van den handel, en de olie, die hij in Amerika niet kon kwijt raken, omdat zij een te hoog vlampunt had, plaatste hij dikwijls met groot succes in het buitenland, waar de overheid minder waakzaam was of minder wantrouwend. In Nederlandsch-Indië echter heeft de Standard Oil Company nooit vasten voet kunnen krijgen. Zij trachtte zich meester te maken van de bronnen op Sumatra en groote Nederlandsche Maatschappijen, die in Indië zaken deden, te koopen. Zij trachtte zich in Indië te nestelen, door zich te verschuilen achter Nederlandsche Maatschappijen, die feitelijk Amerikaansch waren, maar tot nu toe is alles afgestuit op de waakzaamheid onzer Regeering en den bloei van onze nationale petroleum-industrie. De organisatie van de Standard Oil Company is zonder twijfel een meesterstuk. Zij is de grootste finantieële combinatie der wereld en de grondslag is ééne enkele centrale Naamlooze Vennootschap, die tal van van andere beheert. Er is b.v. een afzonderlijke vennootschap voor het vervaardigen der blikken bussen, een andere voor de benzine, enz. Rockefeller is dan ook zonder twijfel een buitengewoon man. Wie tot stand brengt, wat hij tot stand gebracht heeft, moet over bijzondere gaven beschikken, zeer werkzaam zijn en zeer energiek. Hij begon op een kantoor, waar hij vier dollars per week verdiende en is nu een der rijkste mannen der wereld. Men roemt hem ook als matig, liefdadig en spaarzaam en als een goed huisvader. Een groot talent van organiseeren kan hem niet worden ontzegd, maar zijn karakter is niet aan zijn talent geëvenredigd. Onverzadelijke geldzucht is bij hem de alles beheerschende hartstocht en daarbij is hij listig en sluw en in zaken absoluut onmeêdoogend. Dezelfde man, die bijbellezingen houdt en op Zondagsscholen zeer zalvend spreekt over eerlijkheid en deugd, is in zaken een echte haai en zielkundigen mogen uitmaken in hoeverre oprechte vroomheid huizen kan in een man, die in zaken nagenoeg alles geoorloofd acht. ‘Geen christen jaagt naar geld’, zong eens Bilderdijk, maar Rockefeller is het type van een vromen duitendief, die altijd met mooie praatjes rondloopt en door rijke aalmoezen de openbare meening met zijn optreden tracht te verzoenen. | |
[pagina 382]
| |
Na al het bovenstaande zal het niemand verwonderen, dat Rooseveldt en andere bekende mannen in America een strijd tegen de Trusts hebben aangebonden, maar wat kan hun streven baten, zoolang de oorzaak van het kwaad: de hoog invoerrechten, niet is weggenomen. Want de trust is een kind der protectie. Gelukkig zijn er juist in de laatste jaren groote schreden in die richting gedaan. De overmacht en de tirannie van het groot-kapitaal kan nu met eenige kansen op succes worden bestreden. Velen noemen de trust den bedrijfsvorm van de toekomst. Zij willen alle productie-middelen in handen hebben van den staat en stellen het zich nu zoo voor, dat de trusts den weg bereiden voor de staatsproductie. Eerst moeten de trusts het heele bedrijf in enkele handen concentreeren en dan neemt de staat het bedrijf van de Trusts over. De productie kan dan worden geregeld en de arbeiders krijgen een beter lot. Het is echter zeer de vraag, of zulke staatsbedrijven even goed en even goedkoop en zuinig zullen werken als particuliere trusts en ten slotte kon het wel eens blijken, dat de staat zijn afnemers niet minder drukt dan de trust-ondernemers. Het is zeer de vraag, of de petroleum in Amerika wel goedkooper worden zou als de Standard-Oil door den Staat werd overgenomen en waar nu reeds, zooals wij zagen, in het conflict van de Vereenigde Staten met Mexico beweerd wordt, dat de materiëele en particuliere belangen van de Standard-Oil heel de Amerikaansche politiek beheerschen, kan men nagaan, wat het zijn zou als die particuliere belangen direct staatsbelangen waren. Heel de politiek zou dan in koopmanspolitiek opgaan. De geschiedenis van de Standerd-Oil wijst op het groote gevaar van al te hooge invoerrechten. Een matig recht doet niet heel veel kwaad, maar wordt het recht zoo hoog, dat buitenlandsche mededinging feitelijk is uitgesloten, dan krijgen de binnenlandsche producten de handen vrij. Hun landslieden zijn dan, als die producenten samen spannen, aan hunne genade overgeleverd, vooral in een land dat nagenoeg alles zelf voortbrengt, wat een groot volk noodig heeft en dus, zonder groot nadeel, buitenlandsche invoeren kan weren. De toekomst van de Standard-Oil is niet zoo schitterend, als het verleden was. Het gebruik van petroleum vermindert en de lampenwinkels hebben tegenwoordig, in de groote steden ten minste, weinig keus meer in petroleumlampen. Hoewel echter de rol van de petroleum voor de verlichting eenigszins schijnt uitgespeeld, is het best mogelijk, dat haar op het gebied der verwarming een nieuwe toekomst wordt geopend. H. Verkouteren. |